Veralgemeniseren
Je hoeft, dacht ik, geen starre taalzuiverheidsdrijver te zijn om in de formatie veralgemeniseren en -isering het tegendeel te zien van een aanwinst voor de nederlandse woordenschat. Toch komt dat woord passim voor in de reeks Syntaxis van het moderne Nederlands van G.A. van Es en P.P.J. van Caspel, een reeks waarin het Nederlands waarlijk wel van goed gehalte is. Een reeks bovendien die door opzet en uitwerking zo aantrekkelijk is voor iemand die zich door een moeilijk te overbruggen generatiekloof gescheiden voelt van die ‘jongeren’, die taalkunde, met een kennelijke voorkeur voor syntaxis, bedrijven op de wijze van een bijna exacte wetenschap. Zo iemand gaat niet graag die ‘blauwe boekjes’ van Van Es en Van Caspel, die hem bij hun geregelde verschijning steeds welkom waren, bevitten over een bijkomstige kleinigheid.
Nadat de auteurs dat veralgemeniseren of -isering al meermalen gebezigd hadden, verscheen een vorm ervan, het participium op -end, op blz. 284 in nr. 50 van de reeks tussen aanhalingstekens. Het verband geeft, zover ik zie, daartoe geen aanleiding. Ik ben dus zo vrij, of zo vriendelijk, die aanhalingstekens op te vatten als een soort verontschuldiging, als een bewijs dat de schrijvers het woord ook zelf bij nader inzien wel wat ‘apart’ of gewaagd waren gaan vinden.
In de nieuwe Van Dale van 1976 is veralgemeniseren niet opgenomen. Misschien heeft de bewerker het weloverwogen weggelaten, omdat hij het niet wenste te erkennen. Wel is het te vinden in de nieuwe Koenen van 1974, bewerkt door J.B. Drewes, maar dan toch niet meer dan zijdelings, en zodanig dat er een minder gunstig oordeel uit te lezen is. Bij het lemma veralgemenen staat het volgende in cursief: ‘veralgemeniseren is een contaminatie van veralgemenen en generaliseren’.
Zou het te gezocht zijn, bij de opkomst van dat veralgemeniseren aan een andere factor te denken, nl. het bewust of half bewust vermijden van het volkomen normaal-nederlands gevormde veralgemenen, omdat dat een germanisme zou zijn? Dan zou er iets achter zitten dat, met een variatie op ‘liever turks dan paaps’ omschreven zou kunnen worden als ‘liever (gedeeltelijk) frans dan duits’. Het WNT i.v. veralgemeenen maakt nog gewag van vroeger daarentegen uit een oogpunt van taalzuiverheid ingebrachte bezwaren, maar wijst die bezwaren terecht af.
Aan vrees voor germanismen te denken bij de; weerstand tegen veralgemenen is niet zo onredelijk als het lijkt. Het vindt steun in de merkwaardige geschiedenis van benadrukken. Dat is lang en krachtig bestreden; ook Koenen-Drewes brandmerkt het als germanisme, en Van Dale-Kruyskamp neemt het helemaal niet op. Of die afwezigheid een veroordelend vonnis betekent dan wel op een vergeeflijke omissie berust, blijft evenals bij veralgemeniseren onzeker. Tot de bestrijders heeft ook C.A. Zaalberg behoord, maar hij is van de dwaling zijns weegs teruggekomen: in zijn Taaltrouw kunnen we op blz. 13 lezen dat er geen duits woord bestaat waarnaar benadrukken gevormd zou kunnen zijn. Zo hebben dan de welmenende puristen lang tegen een windmolen gevochten: van germanismofobie gesproken!
Het substantief nadruk, in de betekenis die aan benadrukken ten grondslag ligt, heeft bij mijn weten nooit puristische aanvallen te verduren gehad, hoewel het geenszins buiten alle verdenking staat van duitse herkomst: zie WNT en Franck-Van Wijk Supplement i.v. Op gevaar af nu van door Zaalberg van grove taalontrouw beschuldigd te worden durf ik de volgende vraag stellen. Als er nu wèl een duits benachdrucken bestond, zouden we dan niet met een blank taalgeweten bij dat nederlandse nadruk een nederlands benadrukken mogen vormen, zoals we bij nadeel een benadelen en bij voordeel een bevoordelen hebben gevormd? Ik kies juist die werkwoorden, omdat ze qua formatie goed met benadrukken te vergelijken zijn, en mede omdat ze, als ik op mijn bescheiden lexicografische hulpmiddelen voor het Duits mag afgaan, geen duitse parellel hebben. Een zekere terughouding tegenover de machtige nabuur is stellig gewenst, maar hoeft toch niet doorgedreven te worden tot een preutsheid, die leidt tot blokkering van woordvormingsmiddelen die beide nu eenmaal zeer nauw verwante talen gemeen hebben.
Utrecht, Karel Doormanlaan 158
c.b. van haeringen