Bels (= Belgisch)
Naar aanleiding van het artikel over ‘britter’ in de Ntg. 1977, afl. 3, p. 266 het volgende:
In de reeks van adjektieven: Schots, Grieks, etc. wordt ook Bels genoemd met de toevoeging ‘(van Belgs?)’.
Ik krijg uit de kontekst de indruk, dat Bels ook in het noorden gezegd wordt, terwijl ik het altijd voor een zuidisme heb gehouden.
Maar nog meer verwondert me de suggestie, dat Bels uit Belgs zou zijn ontstaan. Want dan zou de verbogen vorm Belse met -s- moeten zijn, (vgl. hels - helse, etc). We horen echter: Belze met een -z-.
Ik heb er altijd een andere ontwikkeling in gezien, en wel: de vernederlandsing van het Franse belge tot het zuidelijke Belze. Van bv. frontière belge met -zj- komt de Vlaming (Brabander) tot Belze grens, waarin de Franse ‘chuintant’ gereduceerd is tot-z-. Later zien we een soort teruguit-werkende analogie naar substantieven als pelzen - pels en werkwoorden als: we omhelzen - ik omhels. Zo ontstaan er vormen als een Bels mèske (een Belgisch meisje) waarin de -z- aan het woordeinde -s- is geworden.
Er treedt geen analogie op naar bijvoeglijke naamwoorden als Vals-valse, krols-krolse, mals-malse, etc. Daarom lijkt Bels me secundair ten opzichte van Belze.
's-Hertogenbosch, St.-Jozefstraat 22, 1 juni 1977
f.k.m. mars