De Nieuwe Taalgids. Jaargang 70
(1977)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vrij recent geval van toevoeging van een regel aan de grammatica van het Nederlands1 Over constructies van het type (1) omdat ze wilden naar huis gaan die men in België kan horen en die daarom Zuidnederlands genoemd worden in tegenstelling met de Noordnederlandse constructie (2) omdat ze naar huis wilden gaan, is al meermalen geschreven,Ga naar voetnoot1 maar er is bij mijn weten nog niet geprobeerd aan te geven, welke verschillen in grammaticaregels ertoe leiden, dat tegenover de Zuidnederlandse oppervlaktestructuur als in (1) een Noordnederlandse als in (2) staat. In wat volgt probeer ik die regels op te stellen. Ik ga er daarbij van uit dat het Nederlands een SOV-taal is, en neem aan dat ook de Nederlandse en Belgische dialecten die ik in de loop van mijn betoog nodig heb, SOV-talen zijn. De eerste vraag die beantwoord moet worden luidt: van welke dieptestructuur moeten de Zuid- en de Noordnederlandse oppervlaktestructuur worden afgeleid? Op grond van het feit dat er twee werkwoorden in de S in omdat ze wilden naar huis gaan voorkomen, kan men veronderstellen dat er in de dieptestrucuur een ingebedde S gezeten heeft. De volgende boom en de projectie van de gegevens daarvan tussen vierkante haken op een rechte lijn in een plat vlak geven een voorstelling van deze structuur:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na deze transformatie worden de binnenste haken weggewist:
Om het werkterrein te vergroten worden opnieuw de binnenste haken weggewist:
Nu volgt de deletie van het identieke pronomen in het tweede deel:
Vervolgens wordt V1 (willen) herschreven tot een Pv (persoonsvorm) 3e plur. pret. (wilden). Met toevoeging van het voegwoord omdat krijgen we dan de Zuidnederlandse oppervlaktestructuur omdat ze wilden naar huis gaan. Men zou ook kunnen veronderstellen dat er in de VP niet een ingebedde S moet worden aangenomen, maar een sub-VP van de vorm naar huis gaan. In dat geval worden de boom en de projectie:
[S [ze]NP [VP2 willen [VP1 naar huis gaan]VP1]VP2]S Wegwissen van de haken en herschrijving van V1 (willen) tot Pv en voorplaatsing van omdat levert de oppervlaktestructuur: omdat ze wilden naar huis gaan. Doordat er in deze afleiding geen NP-deletie nodig is, verloopt ze eenvoudiger, en om die reden zou men er dus de voorkeur aan kunnen geven. Wanneer men echter een overeenkomstige taaluiting als omdat ze een paard zagen hollen op zijn Zuidnederlands wil afleiden, komt men niet onder een ingebedde S uit:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met S over naastliggende V: [S2[ze]NP [VPzien [S1een paard hollen]S1]VP]S2 Met herschrijving van zien tot de Pv zagen en voorplaatsing van omdat krijgt men de Zuidnederlandse constructie: omdat ze zagen een paard hollen. Het ziet ernaar uit, dat we in ieder geval een regel: ‘til S over de naastliggende V’ nodig hebben en misschien een regel: ‘til VP over naastliggende V’. We hebben ondertussen de afleiding tot nu toe beperkt tot de Zuidnederlandse constructie. Om bij de Noordnederlandse te komen is er van het boven aangegeven stadium (e) uit een verplaatsings-transformatie nodig waarvoor de regel luidt: ‘verplaats V naar rechts over PP’. (e) ze willen naar huis gaan ⇒ (f) ze naar huis willen gaan Nu volgt de regel V1 → Pv 3e plur. pret. Met toevoeging van het voegwoord ontstaat de Noordnederlandse oppervlaktestructuur (g) omdat ze naar huis wilden gaan. Volgens deze afleiding is de Zuidnederlandse constructie een tusenfase op de weg naar de Noordnederlandse constructie. In het bovenstaande is er sprake van de afleiding van een ingebedde S. Als de S daarentegen niet ingebed wordt, treden er zowel in Zuid- als in Noord-Nederland een aantal verplaatsingen op van de leden die aan de Pv voorafgaan, volgens een regel: Plaats X over Pv, waarin X zowel een NP als een PP, AP, enz. kan zijn. Deze regel kan doorwerken tot er niets meer over de Pv te verplaatsen is. In een zo kleine taaluiting als de tot nu toe besprokene is er weinig emplooi voor deze regel, maar voor het Noordnederlands kan hij, met de oppervlaktestructuur van de ingebedde S als invoer, twee keer worden toegepast. Uit (g) ze naar huis wilden gaan kan men in twee stappen afleiden: (h) ze wilden naar huis gaan en (i) wilden ze naar huis gaan. In het laatste geval ontstaat er een taaluitingsstructuur die als vraag gebruikt wordt. Om dit te voorkomen, moest de laatste stap niet worden gedaan. Of wel: op de regel ‘X over Pv’ moet een rem worden aangebracht die kan worden geformuleerd als: in een bewering mag de regel niet vaker worden toegepast dan nodig is om de Pv op de tweede plaats van de taaluiting te brengen. Men kan deze formulering niet samenvatten in ‘mits X ≠ NPS’, want die verantwoordt wel ‘Ik kom morgen’ maar niet ‘Morgen kom ik’. Ik stel daarom voor als korte formulering van de conditie te gebruiken < + bewering> of < + vraag> al naar gelang dit nodig is. De regel wordt dan van de gedaante ‘X over P v; < + bewering> c.q. < + vraag>’. Deze regel is verplicht voor een niet-ingebedde S, maar hij mag niet worden toegepast op een ingebedde S. Minder ideale taalgebruikers verwaarlozen deze conditie soms en leveren dan oppervlaktestructuren af van het type omdat ze wilden om vier uur naar huis gaan. We hebben nu ter afleiding van de Zuid- en Noordnederlandse constructies met twee V's de volgende, in de hieronder opgegeven volgorde werkende verplaatsingsregels gevonden die van de dieptestructuur naar de oppervlaktestructuur leiden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Als de hierboven gegeven regels juist zijn, moeten ze ook oppervlaktestructuren met meer dan twee V's correct afleiden. Ik zal dat laten zien voor een taaluiting met vier V's, namelijk: Hij zou naar huis hebben kunnen gaan. Dieptestructuur:
Ik leid de Noordnederlandse oppervlaktestructuur af en laat het aan de lezer over, de uitstapplaats voor de Zuidnederlandse oppervlaktestructuur vast te stellen. Ik wis na de toepassing van ‘VP over naastliggende V’ de binnenste grenzen stilzwijgend uit. We krijgen dan, uitgaande van de diepstliggende VP1, het volgende:
deletie van identieke tweede NP:
Opnieuw ‘VP over naastliggende V’:
Opnieuw deletie van identieke tweede NP:
Opnieuw ‘VP over naastliggende V’:
Opnieuw deletie van identieke tweede NP: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgens werkt drie maal de regel ‘V over naastliggende PP’:
Deze regel vindt nu verder geen emplooi meer: er staan geen V's meer voor PP. Nugaat dus de regel ‘V1 → Pv 3e s.pret.’ werken:
Nu werkt, op weg naar de niet-ingebedde S, de regel ‘X over Pv < + bewering>’:
In het voorbijgaan merk ik op, dat de aanwezigheid van hebben geen aanleiding geeft tot de herschrijving van een V tot een participium. De herschrijving wordt blijkbaar verhinderd door het feit dat er twee V's op hebben volgen. Als alleen de V kunnen op hebben gevolgd had, zou de taaluiting geluid hebben: Hij zou naar huis hebben gekund. De grammatica van het Nederlands behelst dus blijkbaar de regel: of in woorden: herschrijf V tot een participium, als V onmiddellijk na hebben of zijn en aan het eind van de VP staat in de fase waarin de morfonologische regels moeten worden toegepast.Ga naar voetnoot3 Voor sommige Nederlanders werkt dan nog eens de regel ‘V over naastliggend lid’ (hier niet = PP) met als resultaat: Hij zou naar huis gekund hebben. (Op de aard van de naastliggende lid kom ik hierna, op blz. 419 terug). Met behulp van de voorgestelde regels kan men alle taaluitingen van het onderhavige type afleiden, ook een extreem geval als: Ik zou jou wel eens hebben willen zien durven staan blijven kijken. Ik zal er niet een aantal bladzijden mee vullen en bovendien de verleiding weerstaan, de machine achteruit te laten draaien en zo uit de oppervlaktestructuur de dieptestructuur te laten ontstaan. 3 De grammaticaregels ter verklaring van de verschillen tussen de Zuidnederlandse oppervlaktestructuur (... zullen willen naar huis gaan) en de Noordnederlandse (... naar huis zullen willen gaan) die in het voorgaande voorgesteld en getoetst zijn, hebben aan het licht gebracht, dat er in de afleiding van de Noordnederlandse oppervlaktestructuur uit de dieptestructuur een fase voorkomt, die gelijk is aan die welke onmiddellijk tot de Zuidnederlandse oppervlaktestructuur (zullen willen naar huis gaan) leidt. Dit is op zichzelf een opmerkelijk feit: in twee verwante ‘dialecten’ zijn tot aan een bepaalde fase dezelfde grammaticaregels van toepassing; daarna gaan ze uiteen doordat het ene ‘dialect’ (het Hollands) er nog een regel aan toevoegt die tot een andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oppervlaktestructuur voert. Een nog opmerkelijker feit evenwel is, dat die gemeenschappelijke Vlaams-Hollandse fase voor het Hollands volstrekt geen puur theoretisch postulaat, maar een historische werkelijkheid is. In de Ntg. LVIII (1965), blz. 156-165, heeft L. Koelmans aangetoond, dat de fase met de gescheiden infinitieven bij 16de- en 17de-eeuwse Hollandse en Zeeuwse auteurs werkelijk voorkomt, zij het ook, dat de gevallen ervan al een minderheid vormen tegenover de gevallen zonder scheiding. Na de 17de eeuw wordt de scheiding duidelijk zeldzamer (blz. 161). Het gaat niet aan, op grond van deze feiten nu maar meteen de boude conclusie te trekken: een fase c.q. de fasen in de generatieve afleiding van syntactische structuren zijn in feite fasen in de geschiedenis van een dialect (taal), maar het is zeker gewenst, ook bij ander syntactisch onderzoek van het Nederlands steeds na te gaan, of er aanleiding is zo'n conclusie op den duur te trekken. 4 Uit de gegevens die VanackerGa naar voetnoot4 over het scheidende lid in een aantal Vlaamse dialecten verstrekt, blijkt dat dit in België behalve een PP ook ieder ander zinslid, dus een NP een AP, enz., kan zijn behalve een V. Bovendien blijkt uit zijn gegevens dat er meer dan één lid tussen de gescheiden infinitieven kan staan. Bijvoorbeeld: as ge daar iemand kunt een plezier mee doen; en hij heeft dan beginnen al zijn werkers naar binnen roepen; want we 'ebben nog mogen zere (= vlug) water scheppen en muurkes zetten. Hetzelfde verschijnsel komt aan het licht in de 16de- en 17de-eeuwse voorbeelden die Koelmans geeft. Uit een en ander blijkt dat de regel ‘ over naastliggende V’, die op blz. 417 hiervoor als regel 1 voor Zuid- en Noord-Nederland gegeven is, juist moet zijn. Immers een VP uit de S die na deletie van de identieke NP (regel 2) overblijft, kan meer dan één lid omvatten en zo kan er meer dan één lid tussen twee infinitieven komen te staan. Uit het feit dat behalve een PP ieder ander zinslid tussen de infinitieven kan staan, blijkt dat de voor Noord-Nederland gegeven regel 3 V over PP, moet luiden: ‘V over naastliggende X mits X ≠ V’. Het materiaal dat Koelmans geeft, laat duidelijk zien, dat deze regel bij Hollandse en Zeeuwse schrijvers geleidelijk en aanvankelijk inconsequent gewerkt heeft. Hier volgen eerst een aantal voorbeelden van taaluitingen waarin deze regel één keer is toegepast: 16de eeuw: (1) dat ick hem wilde plaets bij ons verwerven Na toepassing van regel 1 en 2 op de dieptestructuur die aan deze taaluiting, ten grondslag ligt, was de vorm (dat) ick willen hem plaets bij ons verwerven. Met één keer ‘V over naastliggende X mits X ≠ V’ ontstaat: (dat) ick hem willen plaets bij ons verwerven. Toepassing van de regel ‘V1 → Pv’ levert: (dat) ick hem wilde plaets bij ons verwerven. (2) soedat men haer sach wel twee schuyten vol dooden nae haer schepen voeren. De uitvoer van regel 1 en 2 was: (soedat) men sien haer wel twee schuyten vol dooden nae... (soedat) men haer sien wel twee schuyten vol dooden nae... V1 → Pv:... men haer sach wel twee schuyten vol dooden nae... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op dezelfde wijze zijn af te leiden: (3) dat men die sonde wuyt Delft verjaegen (4) wat ons mocht over thooft hanghen 17de eeuw: (1) dat wy voor onse garnisoen mosten metprauwen derwaers varen (2) dat Schenckenschans in onze handen sal haest geraeken (3) so dat wy een nyeuw seyl mosten aen de ree slaen (4) alwaer wij op het spoedichste syn naer toe geseylt In de volgende taaluitingen is de regel twee maal toegepast: 16de eeuw: (1) ...die men die een ure sach vroom overstraet gaen (2) ...welck God nu wilde over ons anrechten (In beide gevallen met relativumplaatsing voor NPS) (3) dat sij met den prinsch qualick conden int geheel accorderen (4) dat men den coninck wederom soude in sijn majesteyt brengen 17de eeuw: (1) dat sekere gesellen van hun gebuerte s avonts souden vrolyck wesen (2) dat hy de prauw niet hadde in den grond geschoten (3) ...UE hem met den eersten wilde den tytel daarvan schriven In de volgende taaluitingen is de regel één keer toegepast voor V1 en twee keer voor V2: 16e eeuw: (1) dat wy noch voer kersmis souden met vriheit mogen ter Goude wesen (de uitvoer van regel 1 was: dat wy sullen mogen noch voer kersmis met vriheit ter Goude wesen) 17de eeuw: ...indiense sig wilden in Zee laten dopen De regel is twee keer toegepast voor V1 en V2 in de 17de-eeuwse taaluiting: dat voorsz. joncke alhier 2 maenden soude moeten te vergeefs leggen. De regel is twee keer toegepast voor V1, V2 en V3 in de 17de-eeuwse taaluiting: (want vreese) (ik) het nyet sal hebben connen vant lant houden. Drie keer is de regel voor V1 toegepast in: dat sy alsdan oeck den prinsch wilden voer een heer bekennen (16de eeuw). Zowel voor V1 als voor V2 is de regel drie keer toegepast in: daer wy ons in tijt van noot wel souden mogen op verlaten (17de eeuw). De regel is vier keer toegepast voor V1 en V2 in: dat hy t sedert de voorseyde val altijt sijne tanden sonder pijn heeft konnen op malkander brengen (17de eeuw). Om ons een duidelijk beeld te kunnen vormen van de geleidelijkheid waarmee een nieuwe regel in de grammatica van één persoon tot stand komt, zouden we het proza van schrijvers uit verschillende tijden schrijver voor schrijver op het hier behandelde verschijnsel moeten onderzoeken. Misschien zou daarbij de context aan het licht komen waarin zich voor het eerst een verschijnsel of verschijnselen hebben voorgedaan, die we later als systematische regel terugvinden. Pas dan zou het mogelijk zijn, met enige kans op een bevredigend antwoord de vraag te stellen: en hoe is het nu te verklaren, dàt het gevonden verschijnsel zich heeft voorgedaan. Dat zo'n nieuwe regel geleidelijk tot stand komt, kan echter op grond van de boven verstrekte gegevens voor het 16de- en 17de-eeuws niet betwijfeld worden. Tot slot laat ik hier nog eens de gevonden regels volgen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Instituut De Vooys b. van den berg |
|