| |
| |
| |
De dramatisering van de Spoock-liefde
Hoewel het verhaal ‘Spoock-liefde, beslooten met het houwelyck van Cyrus en Aspasia’ bijna twintig jaar eerder uitgegeven is dan het herdersspel Aspasia,Ga naar eindnoot1 lijkt het me toch voorbarig het verhaal uit Cats' Trou-ringh het oudste werk te noemen en de Aspasia van Cats dus een dramatisering daarvan.Ga naar eindnoot2 De satirische Aspasia behoort immers helemaal niet thuis in de Zorgvlietse afdeling van Alle de Wercken van Jacob Cats van 1655, maar in de periode van de pastorale lyriek en epiek (1618-1629).Ga naar eindnoot3 Het is wel zeker, dat de Aspasia lange tijd in de la gelegen heeft, voordat Cats bereid was zijn antipastorale te laten uitgeven. Een onderzoek naar de ouderdom van beide teksten is dus niet overbodig.
Wat bij vergelijking van ‘Spoock-liefde’ met Aspasia onmiddellijk opvalt is, dat tal van fragmenten in beide werken identiek of nagenoeg gelijk aan elkaar zijn.Ga naar eindnoot4 Maar er zijn wel verschillen, bv. in spelling.Ga naar eindnoot5 Van een ingrijpende aanpassing kan echter niet gesproken worden. Opvallend is, dat alle fragmenten die in ‘Spoock-liefde’ tot dialoog behoren, in de Aspasia terug te vinden zijn en dat enige beschrijvingen, zoals die van Lodippe's toverkunst en van het landschap waarin zij woont, eveneens in Aspasia opgenomen zijn.
De inleiding van ‘Spoock-liefde’ is in enigszins gewijzigde vorm tussen het ‘Inhoudt’ en de lijst van ‘Personagien’ bij de Aspasia ingevoegd, als ‘Aen de Aenschouwers’.Ga naar eindnoot6 In de inleiding van de ‘Spoock-liefde’ wordt het thema van het verhaal verduidelijkt t.b.v. de inpassing van het verhaal in het tweede deel van de Trou-ringh.Ga naar eindnoot7 Van alle verhalen uit dit deel heeft alleen nog het trouwgeval van Crates en Hipparchia, waarmee dit deel opent, een inleiding. Daarin wordt de nieuwsgierigheid van de Hollandse lezers gewekt naar een oude Griekse geschiedenis, maar Gods bestuur komt er niet aan te pas. Waarom krijgen we dan wel in ‘Spoock-liefde’ een chr. inleiding? Die maakt er een niet toepasselijke en dus overbodige indruk. Niet overbodig is ‘Aen de Aenschouwers’, dat de al te heidense inhoud van de Aspasia komt neutraliseren: Diana, Venus, Cupido en andere
godenGa naar eindnoot8 van de Olympus en geesten van de onderwereld maken er de religieuze dienst uit. Was Cats bang voor reakties van calvinistische zijde bij uitgave van zijn toneelspel? Nog in 1654, een jaar vóor de Aspasia uitkwam, had de opvoering van Vondels Lucifer aanleiding gegeven tot ernstige conflicten, lijkend op die rond de toneelvoorstellingen van de Nederduytse Akademie van Samuel Coster een paar decennia geleden. Al is er voor ‘Aen de Aenschouwers’ dus wel een verklaring te vinden, toch neemt dit niet weg dat het ook bij de Aspasia een zonderlinge indruk maakt. Cats wijst daarin op Gods bestuur in wereldse aangelegenheden, terwijl geen van de figuren die zijn toneelstuk bevolken de christelijke god kent.Ga naar eindnoot9 ‘Aen de Aenschouwers’ pleit, alles tegen elkaar afwegende, voor de afhankelijkheid van de ‘Spoock-liefde’ t.o.v. de toneelversie.
De satirische allusiesGa naar eindnoot10 ontbreken geheel aan de ‘Spoock-liefde’, zelfs het sarkasme van Lodippe is er niet terug te vinden.
Laten we eens uitgaan van de ‘Spoock-liefde’. Cats had een verhaal nodig over een ongelijk huwelijk binnen het kader van verhalen over de oudheid (= bv. over Cyrus en Aspasia) en tevens moest daarin verwerkt worden het thema van de opwekking van liefde met allerlei zonderlinge middeltjes, waarop in de proza- | |
| |
dialoog tussen Philogamus en Sophroniscus nader wordt ingegaan.Ga naar eindnoot11 Een klagende herder, bekend uit de pastorale lyriek die Cats in 1618-1629 in ruime mate beoefend had,Ga naar eindnoot12 kon Cats hierbij niet gebruiken. Wel een ondernemende jongeman, die in de vurigheid van zijn liefde zijn leven op het spel zet door in de ‘onderwereld’ van Lodippe af te dalen om een tovermiddel te bemachtigen, in navolging van Alfesibeus uit de achtste herderszang van Vergilius en de herderin Simetha uit de tweede idylle van Theokritus.Ga naar eindnoot13 Waarom heeft Cats juist deze geschiedenis voor het huwelijk van Cyrus en Aspasia geplaatst en niet gekozen voor een eenvoudiger schildering van de herderlijke afkomst van Aspasia, overeenkomstig zijn klassieke bronnen?Ga naar eindnoot14 Vermoedelijk omdat de offerzangen hem het welkome materiaal boden voor de bestrijding van het bijgeloof in zijn dagen, welke kwestie in de dialoog Sophroniscus-Philogamus achter de ‘Spoock-liefde’ nader wordt uitgewerkt in aansluiting op het ervoor geplaatste verhaal, waarin de droom-kwestie behandeld is.Ga naar eindnoot15
De samenvoeging van de ‘Spoock-liefde I’ met het historische verhaal over Cyrus en Aspasia is in haar eerste opzet mislukt. De naam van de herderin Aspasia wordt pas aan het eind van het eerste deel (vs. 565) voor het eerst vermeld. Dit betekent o.a., dat juist zij er in dit deel niet zozeer toe doet, maar dat alleen Damon, als herder die zijn toevlucht neemt tot tovermiddelen, de hoofdpersoon is. Damons bezoek aan Lodippe beslaat maar liefst 372 van de 584 versregels waaruit het eerste deel bestaat (nl. 101-472), de rest dient als kader waarin Damons handelwijze gemotiveerd wordt. Het tweede deel, waarin Cyrus en Aspasia de hoofdrol moeten spelen, bevat uit het Aspasia-verhaal van Aelianus alleen het stukje over Aspasia's entree aan het Perzische hof. De grootste ruimte vraagt alweer Damon, ditmaal voor zijn pleidooi. De kuisheidsproefGa naar eindnoot16 is wellicht toegevoegd om het tweede deel geen al te mager figuur te laten slaan tegenover het eerste.
Het lijkt me weinig waarschijnlijk, dat Cats een verhaal zou schrijven dat in twee onderling zo zwak verbonden delen uiteenvalt als in ‘Spoock-liefde’ het geval is, wanneer hij inderdaad de Aspasia al voor zich had liggen om er zijn verhaal voor de Trou-ringh uit te bewerken. De rasverteller Cats zou bij de verdwijning van satirische allusies zeker op behendige wijze hebben voorkomen, dat zijn ‘Spoock-liefde’ er verminkt uit zou gaan zien.
Er zijn nog meer verschijnselen die wijzen op een ‘primitiever stadium’ van de ‘Spoock-liefde’ t.o.v. de Aspasia. Ik noem ze in chronologische volgorde.
1. | In Sp. I, het eerste deel van het verhaal, is Aspasia de - nog naamloze - traditionele herderin die afkerig is van de liefde van een herder, zoals in Heinsius' ‘Pastorael’ en Cats' eigen ‘Galathee’. In Aspasia wordt deze afkerigheid verantwoord in de eerste monoloog van Aspasia met een droom, die haar ‘staatzucht’ gewekt heeft.Ga naar eindnoot17 Dit structuurelement, in ‘Spoock-liefde’ afwezig, duidt op geringere uitbreiding van de klassieke bron (Aelianus) dan het herdersspel. |
2. | Damon komt in de ‘Spoock-liefde’ (93-100) zelf op het idee om een toverkol in de arm te nemen. In de Aspasia doet zijn vriend hem dat idee aan de hand, wat me een verbetering lijkt (Asp. 505-512, 541-548): de minnaar blijft
|
| |
| |
| zijn nobel karakter behouden, hij grijpt alle middelen aan om zijn geliefde te verwerven, maar komt niet zelf op de ‘onwaardige’ en in het derde bedrijf veroordeelde gedachte om tovermiddelen te gebruiken. |
3. | Damon heeft wel van een ‘Eunjer-wijf’ gehoord (Sp. 121), maar moet er door een onbekende naartoe gebracht worden (Sp. 125-128). In het spel is deze ‘koolman’ een figuur geworden die niet bepaald in een bijzin weggewerkt is (Asp. 650-724). |
4. | Het bericht van Aspasia's ontvoering wordt in Sp. I door ‘een herdersjongen uyt het naeste dorp’ gemeld (Sp. 521-524), welke taak in de Aspasia aan de minnares van Philos toebedeeld is, die Aspasia op het moment van de ontvoering gezelschap hield met een bijzonder doel (Asp. 1413-1428). Ook hier een concretere situatie. Opvallend is in Cypryne's verhaal de vermelding van ‘een Hoofs gesant’, hoewel het er twee zijn geweest, Lepante en Milanor. Is dit een door Cats niet weggewerkte plaats uit ‘Spoock-liefde’ (529)? Als de Aspasia ouder zou zijn dan ‘Spoock-liefde’, zou ik deze passage moeten verklaren met de vertaling in ‘gezantschap’. |
5. | De presentatie van Aspasia aan het hof van Cyrus sluit nauw aan bij de vertelling van Aelianus; de overeenkomstige scène in de Aspasia wijkt ver af van Aelianus. Dit argument pleit voor een hogere ouderdom van de ‘Spoock-liefde’. |
6. | Damon komt in het paleis van Cyrus in een mensenmassa terecht en klampt zich vast aan ‘een Prins’ (Sp. 719); in de Aspasia, vierde bedrijf, treedt Damon in contact met concrete personen, Celer en Phrix. |
7. | Damons pleidooi voor het landleven (Sp. 817-942) is een typisch staaltje van Catsiaanse retorische advocatenkunst.Ga naar eindnoot18 Damons pleidooi in Aspasia (1949-2008) is een bekorte versie hiervan. De omgekeerde redenering, dat extra-alexandrijnen aan ‘Spoock-liefde’ zouden zijn toegevoegd ter verduidelijking van het pleidooi, is wel bijzonder onwaarschijnlijk. Aanvaardbaar is de veronderstelling, dat Cats Damons pleidooi besnoeid heeft voor het toneel om te voorkomen, dat de toeschouwers zich zouden gaan vervelen. Het breedvoerige betoog van Damon in ‘Spoock-liefde’ is daar wèl te verantwoorden. Dit pleit voor de afhankelijkheid van de Aspasia. |
8. | De kuisheidsproef aan het slot van Sp. II kan gezien worden als een opvulling. Deze proef is een typisch literair gegeven. Had Aspasia al bestaan vóor de ‘Spoock-liefde’, dan zou Cats gemakkelijk de hofintrige van de Aspasia over hebben kunnen nemen onder weglating van de scène met Majombe. Het verschil in slotintrige wijst eerder op oorspronkelijkheid van het verhaal dan op die van het spel. |
9. | ‘Spoock-liefde’ bevat maar weinig personen, niet meer dan strikt noodzakelijk is voor het verhaal, Aspasia wordt bevolkt door een aantal herdersfiguren en personages aan het hof. De naam van de tweede toverkol moet ontleend zijn aan een ander verhaal uit de Trou-ringh, namelijk dat over de Spaanse heidin,Ga naar eindnoot19 wat dan op een latere ontstaansdatum van de Aspasia moet wijzen. De konkretisering van de nikkers (Sp. 99) tot de Hooftiaanse Alecto (Asp. 715) duidt enerzijds op een latere aanpassing aan een - satirische - behoefte, anderzijds op een verdoezeling van de al te herkenbare Alecto tot de neutralere nikkers. |
| |
| |
Al de genoemde argumenten op een weegschaal leggend, kom ik tot de dwingende conclusie, dat de Aspasia inderdaad beschouwd moet worden als een bewerking van de ‘Spoock-liefde’. De vergelijking van de ‘Spoock-liefde’ met de Aspasia heeft tevens duidelijk gemaakt, dat de Aspasia als toneelstuk een hechtere structuur heeft meegekregen dan het ‘primitievere’ Trou-ringh-verhaal, waarin niet Aspasia maar Damon de werkelijke hoofdpersoon is, dit in tegenstelling tot het pastorale spel met zijn ‘koningklyke’ titelheldin.
Rheden, Margrietstraat 2
juni 1974
d.j.m. ten berge
|
-
eindnoot1
- Zie mijn afzonderlijke Aspasia-studie, elders in dit tijdschrift, par. 6 aanhef.
-
eindnoot2
- Aldus W.J.A. Jonckbloet in zijn literatuurgeschiedenis, deel IV, Groningen 1890 4e druk, p. 42; J. te Winkel in zijn Ontwikkelingsgang, deel III, Haarlem 1923 2e druk, p. 549; en G.A. van Es in de literatuurgeschiedenis van F. Baur e.a., deel IV, Den Bosch/Brussel z.j., p. 89.
-
eindnoot3
- Ook daar is Cats de ironische Renaissance-dichter, die speelt met allusieve middelen, waaronder ook eigen materiaal: Damons lied (zie mijn Aspasia-studie, par. 3.a met noot 10), de aanroepingen uit Selfstryt (idem noot 12), de zigeunerin Majombe uit zijn verhaal over het Spaanse heidinnetje, die als toverkol moet opdraven (zie mijn Aspasia-studie, par. 3.c met noot 32). Zie over de pastorales van Cats mijn afzonderlijke studie ‘Jacob Cats als Renaissancistisch dichter’ met de noten 15 t/m 18, ook in dit tijdschrift; over de allusieve eigenschappen van de pastorale mijn afzonderlijke studie ‘Het Nederlandse pastorale spel’ met noot 6, ook in dit tijdschrift.
-
eindnoot4
- De parallellen zijn:
Sp. 1-12 |
= Aensch. |
1-12 |
Sp. 13-24 |
= Aensch. |
17-28 |
Sp. 25-28 |
= Aensch. |
13-16 |
Sp. 33-40 |
= Asp. |
149-156 |
Sp. 85-92 |
= Asp. |
521-528 |
Sp. 93-96 |
= Asp. |
541-544 |
Sp. 101-120 |
= Asp. |
561-580 |
Sp. 129-172 |
= Asp. |
665-709 |
Sp. 173-174 |
= Asp. |
753-754 |
Sp. 175-176 |
= Asp. |
767-768 |
Sp. 197-236 |
= Asp. |
773-812 |
Sp. 249-304 |
= Asp. |
817-864 |
Sp. 313-452 |
= Asp. |
881-1008 |
Sp. 477-478 |
= Asp. |
1349-1350 |
Sp. 489-512 |
|
1369-1372 |
Sp. 489-512 |
|
1385b-1404 |
Sp. 525-532 |
= Asp. |
1417-1424 |
Sp.553-579a |
= Asp. |
1441-1444 |
Sp.553-579a |
= Asp. |
1429-1436 |
Sp.553-579a |
= Asp. |
1445-1459a |
Sp. 581-584 |
= Asp. |
1565-1568 |
Sp. 637-664 |
= Asp. |
1653-1680 |
725-728 |
= Asp. |
1861-1872 |
Sp. 737-741 |
= Asp. |
1861-1872 |
747-748 |
= Asp. |
1861-1872 |
Sp. 753-754 |
= Asp. |
1889-1890 |
Sp. 761-762 |
= Asp. |
1893-1894 |
Sp. 779-786 |
= Asp. |
1919-1934 |
791-800 |
= Asp. |
1919-1934 |
821-824 |
= Asp. |
1949-1960 |
Sp. 841-844 |
= Asp. |
1949-1960 |
857-860 |
= Asp. |
1949-1960 |
877-884 |
= Asp. |
1965-1992 |
Sp. 889-900 |
= Asp. |
1965-1992 |
909-916 |
= Asp. |
1965-1992 |
Sp. 925-936 |
= Asp. |
1997-2008 |
Sp. 943-944 |
= Asp. |
2031-2032 |
-
eindnoot5
- Enige voorbeelden: het ontkennend partikel ‘en’ in Sp. 259-267 is in Asp. 827-835 verdwenen; ‘wijf’ (echtgenote) in Sp. 268 is in Asp. 836 vervangen door ‘vrou’; ‘betoonen’ in Sp. 429 in Asp. 989 door ‘vertoonen’; ‘locht’ in Sp. 167 door ‘lucht’ in Asp. 703, met aanpassing van de volgende alexandrijn; ‘mijn genan’ in Sp. 527 is weggewerkt in Asp. 419. De Aspasia kan kort vóor de afgifte van de tekst aan uitgever Schipper nog door Cats zijn bijgewerkt; overigens is het spellingsbeeld van de Zorgvlietse werken van Cats nog tamelijk conservatief.
-
eindnoot6
- Sp. 25-28 is in ‘Aensch.’ ingevoegd tussen vzz. 12-13, nieuw zijn in ‘Aensch.’ 29-32. W.J.M.A. Asselbergs, inleiding op Vondels Leeuwendalers, herdrukt in Verz. geschriften van Anton van Duinkerken, deel III, Utrecht 1962, p. 386, beschouwt ‘Aensch.’ als een op het toneel uitgesproken voorspel i.p.v. als een voorwoord. Zie ook mijn studie over ‘Het Nederlandse pastorale spel’, noot 14, ook in dit tijdschrift.
-
eindnoot7
- Daarin komen als thema's aan de orde ‘het ongelijck houwelick’, het huwelijk ‘veroorsaeckt door een droom of nachtgesichte’ of door een ander liefdewekkend middel zoals toverkunst. Zie de uitgave van het Spaanse heidinnetje door F. Buitenrust Hetteman, Zwolle 1913 3e druk, p. XII-XIV, en door H.J. Vieu-Kuik, Zwolle 1966 2e druk, p. 17-18. De verhalen in Trou-ringh II zijn aan literatuur over ‘de oudtste tijden’ ontleend.
-
eindnoot8
- Cupido's voordracht, Asp. 2673-2700, laat bv. Jupyn, Mars, Pluto en Neptunus opdraven.
-
eindnoot9
- De titelheldin, die God het meest dankbaar mocht wezen, dankt aan het slot de ‘goden’ en in éen adem door haar man, Asp. 2753-2756.
-
eindnoot10
- Zie par. 3.d van mijn Aspasia-studie, bv. sat. allusie 9 over sarkasme.
-
eindnoot12
- Zie mijn studie ‘Jacob Cats als Renaissancistisch dichter’, noot 16.
-
eindnoot13
- Zie mijn Aspasia-studie, par. 3.c, klassieke allusie 19.
-
eindnoot14
- De Varia historia van Claudius Aelianus, boek XII (over Cyrus en Aspasia); de verhalen van Leucippe en Clitiphon van Achilles Tatius, boek VIII (over de kuisheidsproef). Zie over Cats' klassieke bronnen J.A. Worp, ‘De bronnen van den Trou-ringh van Cats’, in Noord en Zuid, jg. XX (1897), p. 45-47.
-
eindnoot17
- Aspasia's crarière loopt als een rode draad door het hele spel; zie par. 7 van mijn Aspasia-studie.
-
eindnoot18
- Zie W.A.P. Smit, ‘Aantekeningen bij het proza van Cats’, in Twaalf studies, Zwolle 1968; ook mej. S.F. Witstein, ‘Portret van een dichter bij Cats’, Ntg W.A.P. Smit-nummer 1968, p. 32-42. Ook mijn Aspasia-studie par. 3.d, sat. allusie 16 met noot 44.
|