De Nieuwe Taalgids. Jaargang 70
(1977)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |
Een onbekend ‘Liedje’ uit de nalatenschap van P.C. BoutensOver het bestaan van een verloren gegane cyclus, Christus in Scheveningen, waaraan P.C. Boutens tot kort voor zijn dood gewerkt zou hebben, doen velerlei, vaak tegenstrijdige geruchten de ronde. Inderdaad heeft Boutens herhaaldelijk beweerd aan een groot gedicht met een dergelijke titel te werken. Anton van Duinkerken en Victor van Vriesland behoorden tot degenen die hij in vertrouwen nam; op 3 maart 1940 deelde Boutens Van Duinkerken mee aan een gedicht met de titel ‘God in Scheveningen’ te werken, later in datzelfde jaar vernam Van Vriesland iets dergelijks, zij het dat in zijn herinnering de titel ‘Christus in Scheveningen’ luidde. Ook P.N. van Kampen, Boutens' toenmalige uitgever, was van zijn werkzaamheden aan het gedicht op de hoogte, getuige althans de belangstellende manier waarop hij in zijn korrespondentie met Boutens er naar informeerde.Ga naar voetnoot1 Het werken aan één gedicht met zo een titel impliceert echter niet noodzakelijk dat dit gedicht bedoeld was als eerste in een veel omvangrijkere, gelijknamige cyclus. Maar ook al zou het Boutens' bedoeling wel geweest zijn dit gedicht in een nog te schrijven cyclus op te nemen, dan nog is er niets dat er op wijst dat hij zijn voornemen ook werkelijk gestalte heeft gegeven. De bewering, louter op grond van zijn terloopse uitspraken tegen Van Duinkerken en Van Vriesland, dat het manuskript van deze cyclus, Christus in Scheveningen, na Boutens' dood in het ongerede zou zijn geraakt, of zelfs verdonkeremaand zou zijn, lijkt me dan ook nauwelijks houdbaar. Ik deel daarom de door Johan Polak in zijn ‘Verantwoording’ op Boutens' Verzamelde lyriekGa naar voetnoot2 geuite skepsis over de mogelijke verdwijning van het, een dergelijke cyclus bevattend manuskript. De datum waarop Boutens over het gedicht sprak met Van Duinkerken en Van Vriesland (1940) wettigt veeleer het vermoeden dat hij het in eerste instantie bedoeld heeft voor de in 1942 verschenen bundel Tusschenspelen. Ook in deze bundel zijn ettelijke verzen opgenomen waarin het Christusmotief centraal staat. Hoe het ook zij, in de Verzamelde lyriek staat het in de nalatenschap van Boutens weergevonden gedicht ‘Christus in Scheveningen’ afgedrukt, mét een fragment dat er weliswaar een vervolg op zou kunnen zijn, maar evengoed een ‘brouillon’ voor TusschenspelenGa naar voetnoot3
Deze geschiedenis wordt hier zo uitvoerig opgerakeld, omdat ik, werkend aan de bibliografie van P.C. Boutens welke eerlang in het bibliografisch kaartsysteem van het Nederlands Letterkundig Museum opgenomen zal worden, in Boutens' nalatenschap twee versies van een ‘Liedje’ aantrof, die beide tot op heden ongepubliceerd zijn gebleven, hoewel mevrouw C.C.V. van Lier-Schmidt Ernsthausen | |
[pagina 244]
| |
van het bestaan ervan reeds melding maakte in de apotheose van haar polemiek uit 1960 met Michel van der Plas.Ga naar voetnoot4 Ondanks deze vermelding in een toch niet geheel onbekende polemiek, nam noch Johan Polak het ‘Liedje’ op in zijn konsciëntieus verantwoorde en overigens met veel akribie verzorgde uitgave van Boutens' Verzarnelde lyriek, noch maakte prof. dr. W. Blok er gewag van in het tweedelige verslag van zijn speurtocht naar ‘Onbekende fragmenten uit de nalatenschap van P.C. Boutens’.Ga naar voetnoot5
Beide versies van het ‘Liedje’ staan op de achterzijde van typoskripten van gedichten die opgenomen zijn in de bundel Tusschenspelen. De in mijn ogen definitieve versie staat op de achterzijde van het typoskript van ‘Sonnet’Ga naar voetnoot6, de kladversie staat op de achterzijde van het typoskript van ‘Eenzaam Liedje’Ga naar voetnoot7. Beide versies zijn getypt op de machine met de voor Boutens zo karakteristieke schrijfmachineletter.
De tekst van de ‘definitieve’ versie luidt als volgt: Als in zyn dichtst belagen
Geen zwarte winter dooft
Gods lichte Welbehagen:
Dit zyn de donkre dagen
Om uw verheerlykt hoofd...
Nooit boven lach en weenen
By nacht en overdag
Zag ik uw oog doorschenen
Van dit verdiept serene,
Dit overaardsch gezag...
Het was wel nooit zoo donker
Over de wyde weerld,
Dat ster noch maan noch flonker
Van éen geringsten vonk er
Uw gaven schyn bedweerlt...
| |
[pagina 245]
| |
Als zou de maan verklaarde
Luister der zomernacht
Over de huivrende aarde
Zich plotseling verwaarden
In tastbaar ylste dracht,
Zoo ligt de weerld te togen
Onder haar stervensreeuw
Maar uw bemiddlende oogen
Redden naar Gods meedoogen
Haar in hun heilige sneeuw.
De varianten uit de ‘kladversie’ luiden: zwarte (v. 2) eerst: donkre; Welbehagen (v. 3) in de kladversie zonder beginkapitaal; overaardsch (v. 10) eerst: bovenaardsch; wel (v. 11) eerst: nog, waarboven is getypt: wel; Van (v. 14) eerst: Met, waarboven is getypt: Van; gaven (v. 15) eerst: vollen, waarboven is getypt: gaven; bedweerlt (v. 15) eerst: bedeert, waarboven is getypt: zeert; de laatste twee strofen verschillen in hun geheel van de latere versie, ik laat ze daarom hier integraal volgen: Hoe zouden wy beginnen
Eén ander leefbedryf
Na deze'aanhef van minnen
Met al beschikbre zinnen;
Eén ziel, éen hart, éen lyf?
Vond ons verdeelde alleenheid
Eén andre' uitweg bereid
Die ons herwonnen eenheid
Door deze onze al-gemeenheid
Op tot Gods eenheid leidt?
De inhoud van dit gedicht sluit, als ‘Christus in Scheveningen’,nauw aan op sommige gedichten uit de bundel Tusschenspelen, zoals bij voorbeeld ‘Sonnet’ (‘O bleekste god, met wien dit hart geen bond’)Ga naar voetnoot8, ‘Eén is op de waatren...’Ga naar voetnoot9 of ‘Na Gethsemane’Ga naar voetnoot10, maar zou - gezien de overeenkomstige religieuze inhoud - evengoed kúnnen behoren tot de mysterieuze cyclus Christus in Scheveningen. De ‘toon’ van dit ‘Liedje’ ligt tussen die van Bezonnen Verzen (1931) en Tusschenspelen in (al is het altijd oppassen met dit soort apodiktische uitspraken)Ga naar voetnoot11. | |
[pagina 246]
| |
Het feit dat beide versies van het ‘Liedje’ getypt zijn op de achterzijde van typoskripten van gedichten die opgenomen zijn in Tusschenspelen hoeft niet noodzakelijk te betekenen dat we te doen hebben met een verworpen gedicht voor deze bundel; Boutens gebruikte toendertijd zijn papier vanwege de heersende papierschaarste optimaal maar ook kan hij welbewust het ‘Liedje’ hebben laten ‘overstaan’ voor een volgende bundel (welke niet noodzakelijk Christus in Scheveningen hoeft te zijn). Maar zoals gezegd, geef ik toch de voorkeur aan de hypothese dat het hier geopenbaarde gedicht voor Tusschenspelen bedoeld was, niet in het minst door de grote overeenkomst met het gedicht ‘Vizioen’.Ga naar voetnoot12
Onderaan de ‘definitieve’ versie van het ‘Liedje’ staat een handgeschreven opmerking van de Haagse boekhandelaar M. Dijkhoffz, luidende: ‘Dit gedicht, met het aan/de achterzijde hiervan getypte Sonnet,/heb ik uit de schrijfmachine, die Boutens/gewoonlijk gebruikte, gehaald. M. Dijkhoffz//Maart 1943.’ Kort na Boutens' dood in maart 1943 richtte Dijkhoffz in zijn boekhandel aan de Plaats een tentoonstelling gewijd aan Boutens in, waarbij inderdaad dit typoskript getoond werd. Over het waarheidsgehalte van Dijkhoffz kanttekening bestaat echter verschil van van mening. Mevrouw Van Lier, die waarschijnlijk mede op grond van zijn kanttekening in de veronderstelling verkeert dat Boutens tot kort voor zijn dood aan de cyclus Christus in Scheveningen werkte, doelt duidelijk op het hier gepubliceerde gedicht als zij in haar ‘Naschrift’ op de gestencilde polemiek met Michel van der Plas schrijft: ‘[...] wat zich op de sterfdag nog op de rol van de schrijfmachine bevond, was [...] een [...] vers, dat zoals zo heel vaak bij Boutens, het nietszeggende opschrift Liedje droeg.’ Johan Polak meent echter, in het voetspoor van Jan Prins die het gedicht in De gids openbaarmaakte. dat het beroemde ‘Het Geheim’ (‘Te verraden niet en niet te raden’)Ga naar voetnoot13 het laatst door Boutens geschreven gedicht is; hij wordt in die mening gesteund door D.A.M. BinnendijkGa naar voetnoot14 en prof. dr. W.J.M.A. AsselbergsGa naar voetnoot15. Hoewel ik mij verre van deze uitzichtloze diskussie wil houden, ken ik toch de meeste waarde toe aan de mening van Johan Polak, en wel omdat zijn mening o.m. gebaseerd is op de publikatie van ‘Het Geheim’ in De gidsGa naar voetnoot16 door Jan Prins, die ten tijde van Boutens overlijden tot zijn intimi gerekend kon worden; daarnaast staat de gewetensvolle manier waarop Polak, in samenwerking met Peter van Eeten, de tekst van Boutens' Verzamelde lyriek verzorgd heeft, borg voor de uiterste betrouwbaarheid van de in de ‘Verantwoording’ gereleveerde informatie.
Al met al blijft het zeer merkwaardig dat het hier gepubliceerde ‘Liedje’ tot dusverre niet meer bekendheid gekregen heeft. Het verdient in mijn ogen zeker een | |
[pagina 247]
| |
plaats tussen de overige gedichten uit de ‘Nalezing’ van Boutens' Verzamelde lyriek. Je zou je zelfs af kunnen vragen of het geen tijd wordt voor een supplementdeeltje daarop. De door prof. Blok geopenbaarde fragmenten, gevoegd bij dit ‘Liedje’, leveren materiaal voldoende op.
Den Haag, Nederlands Letterkundig Museum september 1975 sjoerd van faassen |
|