De Nieuwe Taalgids. Jaargang 70
(1977)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Iets over predikatief-attributief gebruik van onbepaalde telwoorden in ouder NederlandsIn zijn studie over het Dagregister van Jan van Riebeeck meent J.A. Verhage een ‘karakteristieke stilistiese trek’ van deze auteur te hebben waargenomen: 'n Tipiese afwyking by Van Riebeeck is die konstruksie: ‘buyen ..., die sommige (eenige, veele) soo fel waren als orkanen’, waarin die onbepaalde telwoord op dieselfde manier gebruik word as alle. Hierdie gebruik tref ons behalwe in bysinne ook aan in partisipiale groepe: ‘latende die plaetsen derhalven jegenwoordich eenige met ijsere weerhakige voetangels besetten’ (...) en in hoofsinne: ‘reesen deselve somtijts eenige van den tamboer op’ (...) Ons merk dat die beperking sommige, eenige as nagedagte agteraan kom. Dit is dus 'n haastigheids- of slordigheidsverskynsel. In die spreektaal komt dit wel meer voor. So het ek in Afrikaans dikwels gehoor: ‘Die mense is daiemparty ( = sommige) snaaks; (...)’Ga naar voetnoot1 Dat konstrukties als de bovengenoemde aan slordigheid of haastigheid toegeschreven worden omdat sommige e.d. ‘agteraan kom’ en men vergelijkbare gevallen in de Afrikaanse spreektaal kan horen, is wel enigszins bevreemdend: niemand schijnt vergelijkbare algemeen aanvaarde konstrukties met alle(n) als slordigheids- of haastigheidsverschijnsel af te doen. Volgens Verhage komt een dergelijke konstruktie elders (in ouder Nederlands?) haast nooit voorGa naar voetnoot2: hij heeft slechts één voorbeeld aangetroffen in het Dagregister van Batavia (1656) en één geval in de 16de-eeuwse pamfletten, uitgegeven door P. Fredericq. Het gaat daar: echter om gevallen met veel/vele en Verhage veronderstelt dat men daar met verschrijvingen te doen heeft. Bij Van Riebeeck daarentegen zijn er volgens hem duidelijke voorbeelden met sommige, veel en meer, en bovendien ook nog met eenige, geen, weynich en zelfs met hoofdtelwoorden.Ga naar voetnoot3 Dergelijke konstrukties zijn echter in het 16de- en 17de-eeuwse Nederlands niet zo zeldzaam als Verhage vermoedt, hoewel er eigenaardig genoeg in de handboeken weinig aandacht aan besteed wordt. Men kan aanvaarden dat de (onbepaalde) telwoorden in deze konstrukties predikatief-attributief gebruikt worden. In het moderne Nederlands is een analoge konstruktie nog volkomen normaal, niet alleen bij alle(n), maar ook bij beide(n). Dat de benoeming van deze woorden óók problemen kan opleveren, blijkt uit de vage omschrijving ervan in bekende Nederlandse grammatika's. Zo leest men bij Rijpma-Schuringa: ‘Het woord beide ontsnapte tot zover aan iedere greep. (...) De volgende syntactische eigenaardigheden t.a.v. alle en beide vallen op: wij beiden, wij allen; wij hebben ze beide/alle gezien; beiden/allen hebben wij ze gezien (...)’.Ga naar voetnoot4 Ook De VooysGa naar voetnoot5 komt niet tot een duidelijke karakterisering: ‘Den Hertog | |
[pagina 196]
| |
wil b.v. schrijven: “De gevangenen werden allen verlost” naast “De huizen worden alk verkocht”. Hier doet zich trouwens het biezondere geval voor, dat het telwoord deel van het gezegde is, evenals het meer familiare allemaal (uit: al te male)’. Over het ‘biezondere geval’ weidt De Vooys dan echter niet verder uit. Wie traditiegetrouw spelt, interpreteert allen niet als bijwoord: een bijwoord met een typische buigingsuitgang is wel erg onwaarschijnlijk! Het synonieme allemaal kan op etymologische gronden echter wél als zodanig beschouwd worden.Ga naar voetnoot6 Een vergelijking met modern Zuidafrikaans bewijst echter, dat de status van allemaal niet zo vanzelfsprekend is: het korresponderende almal kan daar zonder meer als zelfstandig voornaamwoord gebruikt worden: ‘Ek het dit vir almal gesê; almal het dit aanvaar’. (Hetzelfde geldt voor het sterk verouderde synoniem algar.) Alles wijst erop, dat het zuiver voornaam-woordelijke gebruik van almal toeneemt, in het bestudeerde korpus nl. van 47,9% in 1920 tot 61,4% in 1970.Ga naar voetnoot7 Hoe oud deze konstruktie is, kon niet worden nagegaan: voor het hetoog hier is dat trouwens niet ter zake. Het gaat er hier om, door voorbeelden aan te tonen, dat het predikatief-attributieve gebruik van sommige onbepaalde telwoorden in de 16de en 17de eeuw frekwenter was dan men soms denkt. Voor vele/veel vindt men o.m. 16de-eeuwse gevallen bij de Antwerpenaar Godevaert van HaechtGa naar voetnoot8: ‘de walen meijnden noch vele in de stat te comen’ (II, 90); ‘en (sij) trocken in de coeperstrate alwaer die vercoopers vele wonen’ (I, 192); ‘... so scoten de calvinisten oock alle losse ... en sij stampijden vele van quaetheijt’ (I, 200). Opvallend is in het laatste geval het parallellisme met alle in de eerste en vele in de tweede nevengeschikte zin. Onder het lemma veel geeft het WNT XV11I 1094 de volgende zin van Weydts uit 1584: ‘Op desen zeisten tydt, mosten de Guesen verlaten huerlyeden kercken, ende trocken veele al hudt Brugge’. Blijkbaar vat het WNT veele als subjekt op: het is echter ten minste even goed mogelijk veele predikatief-attributief te interpreteren in een zin zonder uitgedrukt subjekt. Een 17de-eeuws geval troffen we toevallig aan bij W. Schouten: ‘oock segt men/ .../ dat sy haer veel in de wilde Bosschagien ... onthouden’.Ga naar voetnoot9 Meest komt voor bij Van der Noot (vgl. het WNT IX 419, waar het gebruik als ‘verouderd’ gekwalificeerd wordt). Voor het 16de-eeuws zijn er talrijke gevallen bij Van Haecht: ‘maer de vossen quamen dapper onder de spaensche hoenderen also datse meest achter bleven’ (II, 40); ‘en die 16 spaengiarden die desen hoevenaer doijden werden vande boeren vervolcht en meest dootgesmeten’ (II, 36). Een 17de-eeuwse bewijsplaats vinden we bij O. Dapper: ‘Op | |
[pagina 197]
| |
en in de bergen des Landschaps van Queicheu woonen luiden, meest woest en ongehavent, die de wetten noch zeden der Sinesen niet onderhouden’.Ga naar voetnoot10 Dialektisch is het predikatief-attributieve gebruik van meest vermoedelijk nog niet onmogelijk. In 1773 schreef een ongeoefend taalgebruiker uit Lekkerkerk het volgende: ‘de vaarse waar meest dik met de kalf’.Ga naar voetnoot11 Eenige kan bij Van Haecht misschien predikatief-attributief geïnterpreteerd worden in: ‘Item deestijt de waterguesen hebbende haer vergaderinghe te empden ende sijnde eenighe wt vranckerijck gecomen daerbij ...’ (II, 122). Sommige staat met een voorbeeld uit Hoofts Brieven vermeld in het WNT XIV 2513: ‘Vaten ... van Christal-de-montagne gehouwen, die sommigen op twee, drie hondert cronen comen te staen’. Dat de konstruktie reeds oud was, blijkt uit een citaat uit het Mnl. W. VII 1526: ‘So comen sij sommighe sonder scheemde ende roepen (Minnen Loop)’. Wat er ook van zij, er is geen enkele reden om met Verhage aan te nemen dat hij wat deze konstruktie betreft, op het spoor gekomen is van een persoonlijk-syntaktische trek uit het proza van Jan van Riebeeck. Zoals het moderne allen/allemaal de betekenis heeft van ‘wat de totaliteit betreft’, kan men vele en meest interpreteren als ‘wat een groot/het grootste gedeelte betreft’ en sommige als ‘wat een gedeelte betreft’. Dat het gebruik op een slordigheids- of haastigheidsverschijnsel zou wijzen, berust op geen enkele grond: een vergelijkbare konstruktie met som komt juist frekwent bij dichters voor. Som is bekend in het Middelnederlands, b.v. in de Moriaen (2042): ‘Si wapenden hen som’. Overdiep die o.m. dit geval citeert, wijst erop dat som vooral voorkomt in korrelatief gebruik: ‘Daer allegone taflen staen, som van yvore, som van stene. Ende som waren si van elpsbene’.Ga naar voetnoot12 Van Loey bespreekt dergelijke konstrukties opvallend genoeg niet in zijn Middelnederlandse spraakkunst.Ga naar voetnoot13 Volgens het Mnl. W. VII 1513 staat som ‘als eene soort appositie bij het ondw. en het voorw., vooral als dit een voornaamwoord is’. In de 16de eeuw komt som nog herhaaldelijk voor. Het WNT XIV 2505 geeft gevallen van som ‘verbonden met een pers. vnw.’: ‘omdatse som rijcke en voerspoedich sijn (A. Bijns)’; ‘Sy souden som wel haer lijf daer vuere strecken (V. Ghistele)’. Ook bij J.B. Houwaert komt som voor, bepalend bij het direkte objekt: ‘En daer na deden sy hun metter spoet // Som onthalsen/ hanghen/ branden / en ontleden’. Terecht vertaalt Van Vinckenroye met ‘voor een deel’.Ga naar voetnoot14 Bij Van Haecht komt som dikwijls predikatief-attributief voor: ‘ende de coniginne maeckte groote gereetscap van orlogsche scepen die oock som alreede ter zee waeren’ (II, 79); ‘en (sij) begonden 3 vendelen vande stats knechten die opten oever waeren goeden moet te geven die som liever op de meere geweest hadden’ (I, 197); ‘maer de gemeijne knechten ... werden al vermoort en som in scuren gejaecht en so verbrant’ (II, 33). In dit laatste geval is er een duidelijk parallellisme tussen het gebruik van al en | |
[pagina 198]
| |
dat van 50/77 (vgl. het boven geciteerde voorbeeld met alle en vele bij dezelfde auteur, p. 196). Zoals in het Middelnederlands wordt ook bij Van Haecht som vaak korrelatief gebruikt: ‘want sij in langhe geen seker tijdinghe van haer vrinden gehoort en hadden ende waeren som tot vluchten gestelt en som wech’ (II, 52). Teoretisch kan in sommige gevallen 50/77 als subjekt geïnterpreteerd worden, maar dat is weinig waarschijnlijk: alles wijst erop, dat Van Haecht 50/77 bijna altijd predikatief-attributief gebruikt, sommighe daarentegen als zelfstandig telwoord in subjekts- of objektspositie. Bij Van Haecht is som onmiskenbaar ‘voor een gedeelte’ of ‘sommige van hen/ervan’. De kontekst laat nergens de betekenis ‘soms’ toe. Ook bij Jan van der Noot komt som dikwijls duidelijk voor in de betekenis ‘voor een deel’, o.m. in ‘Een cort begryp der XII boecken Olympiados’. Het eerstvolgende uittreksel staat ook in het WNT: ‘En strax veur hem treden med goey manieren // Syn Dienaers goedt, en suete Camenieren, // Dragende som Trophéen tot verfraeyen, // Som vaetkens reyn, om t' volck soo te bespraeyen, // Vol muscus nat, som water van Damaste, // Rooswater som, soo voirdts als d'on-verraste,’; ‘Hiertoe sagh' ick wt heur ooghen noch comen // De tranen heet, ...// Lang-worpel som, en som rond ...’.Ga naar voetnoot15 Ook Marcus van Vaernewijck gebruikt som herhaaldelijk op deze manier: ‘dat die de catolique wilden ghenaemt sijn, zeer verhaet en verbittert waren up dese ... ende hadden som den mont vul bloets, weinschten som om den bast te coopen daer men den laetsten an hanghen soude ...’.Ga naar voetnoot16 Bij objekts- en subjektsfunktie daarentegen schijnt hij sommighe te gebruiken. Dat bleek ten minste uit een steekproef van beperkte omvang, zodat de bewering enig voorbehoud vergt. Het feit zou wel in overeenstemming zijn met de toestand van Van Vaernewijcks tijdgenoot Van Haecht. Bij de bovengenoemde zin van Van Vaernewijck geeft de uitgever als verklaring: ‘SOM: somtijds of sommige’. Alles wijst erop, dat deze zin parallel loopt met de reeds geciteerde met korrelatief gebruik van som ‘voor een gedeelte’. Er is geen reden om de betekenis ‘somtijds’ te aanvaarden. De interpretatie som ‘voor een deel’ is echter niet altijd voor de hand liggend. Zowel in het Mnl. W. als in het WNT wordt aan som uitzonderlijk de betekenis ‘soms’ toegeschreven. Het Mnl. W. VII 1518 geeft twee gevallen, beide uit de Sevenste Bliscap. Het eerste hiervan lijkt overtuigend: ‘En weet wat meent; som duncket mi orgelen ende somtijts snaren ende somtijts sanc’. Beuken verklaart als volgt: ‘Soms lijkt het me orgel- en snarenspel (orgelen en snaren zijn werkw.)’.Ga naar voetnoot17 Het tweede voorbeeld is bedenkelijker: ‘Si sullen ons na ons scaduwe tasten: si hebbent som tanderen tiden gedaen’. Hierbij geeft Beuken (vs. 1460) geen verklaring. O.i. is de bedoeling: ‘sommigen van hen hebben het op andere ogenblikken gedaan’. De aanwezigheid van tanderen tiden maakt de betekenis van som ‘soms’ meer dan twijfelachtig. Het WNT XIV 2506 geeft 5 gevallen voor som ‘soms’. Het eerste is van Anna Bijns: ‘Al sijn discipulen (die van Luther), dats meer dan som, Connen wel couten van ander lien gebreken’. Overtuigend is dat allerminst: o.i. kan men ook vertalen: ‘alle leerlingen (en dat zijn er (dus) meer dan sommige/enkele), kunnen wel kletsen...’. Het tweede | |
[pagina 199]
| |
voorbeeld is van J.B. Houwaert: ‘Soo dat wy som liever ter doot hadden te gaen, Dan langher te blijven in sulcken dal van weene’. De kontekst maakt de betekenis ‘soms’ bijzonder onwaarschijnlijk. In zijn tekstuitgave verklaart Van Vinckenroye o.i. dan ook volkomen terecht: ‘wy som = sommigen van ons’.Ga naar voetnoot18 Het derde geval is van Hooft: ‘Geen onweer u en blusten Wt mijn verheert gedacht, En of ghij som wat rusten, 't Was gae'ren van u cracht’. Dit voorbeeld is misleidend voor wie niet weet dat ghij verwijst naar het niet geciteerde O sachte soete vlammen: ghij som heeft vermoedelijk de betekenis ‘sommige van jullie’. Het vierde voorbeeld is eveneens van Hooft: ‘Als ongheluck my parst, vind' ick my heuchlijck som, En somtijts treurich, dat ick niet kan sien waerom’. Hier is som - in rijmpositie - vermoedelijk wél als ‘soms’ te interpreteren. Het is opvallend dat het, zoals het enige overtuigende Middelnederlandse voorbeeld, gekoördineerd wordt met somtijts. Het laatste geval is van Oudaen: ‘Nu ziet men som de stralen Haars Schoonheids nederdalen, In 't geest'lyck, en in 't lyflyk’. Ook dit geval is niet zonder meer duidelijk. Als mogelijke interpretatie kan immers gelden: ‘Nu ziet men de stralen van de schoonheid (van de vrijheid) nederdalen, gedeeltelijk in het geestelijke én (gedeeltelijk) in het lichamelijke’. Het blijkt dus dat er op de 5 citaten uit het WNT slechts één ondubbelzinnig wijst op som ‘soms’. In het licht van het bovenstaande moet men een vraagteken plaatsen bij sommige tekstverklaringen van 17de- en vooral van 16de-eeuwse auteurs, waar kommentatoren al te haastig zijn om som te interpreteren als ‘soms’. Dat is o.m. het geval bij Van der Noots Lofsang van Braband: Andere, gants anders gesint, verlatende som landt en sandt, ... deurreysen ... landen en steden; Sooveel Soldaten oóck, ...// cloeck wacker en som stout .... Zaalberg verklaart voor het eerste geval ‘wel eens, soms’ en voor het tweede ‘somtijds, bij gelegenheid?’Ga naar voetnoot19 Uit het vraagteken bij de tweede noot blijkt dat hij zelf niet overtuigd is van zijn verklaring. Het ligt voor de hand hier in beide gevallen som te interpreteren als predikatief-attributieve bepaling bij het subjekt van de zin. Een vergelijkbaar geval treft men b.v. ook aan in de Elckerlyc: ‘Si gheven den sondaer quaet exempel; // Haer kinder lopen in den tempel // Ende som sitten si bi wiven // In onsuverheyt van liven’.Ga naar voetnoot20 Zowel Steenbergen als Vos geven hierbij als voetnoot ‘som = soms’. Anderen zoals Van Elslander en Endepols daarentegen zeggen ‘sommigen van hen’. Alles wijst erop dat deze laatsten het hier bij het rechte eind hebben: de bedoeling zal wel zijn, dat sommigen van hen het gezelschap van een bepaalde soort dames opzoeken, en niet dat ze dat (allemaal) soms doen!
Univ. van Port Elizabeth (Zuid-Afrika) yvette stoops |
|