| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Oude en nieuwe Lancelot-problemen
In de vergadering van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen van 11 oktober 1976 heeft prof. Dr. A.M.E. Draak een lezing gehouden, die nu onder de titel Oude en nieuwe Lancelot-problemen, en de noodzakelijkheid van lezen is verschenen (Meded. Kon. Ned. Akad. v. Wet., Afd. Letterk., N.R. dl. 39, nr. 8. Amsterdam, B.V. Noordhollandse Uitgeversmaatschappij, 1976. [Prijs: f6,-] Prof. Draak maakt hierin de balans op van 22 jaar onderzoek op het gebied van de Middelnederlandse Lancelot-teksten, na (en in belangrijke mate ook geïnspireerd door) haar Akademiemededeling over De Middelnederlandse vertalingen van de Proza-Lancelot uit 1954. Zij maakt gewag van enkele nieuwe studies over de Lancelot-compilatie ('s-Gravenhage, K.B. 129 A 10) die onlangs ook in dit tijdschrift zijn aangekondigd (zie Ntg 70, 1977, p. 85-86). De vraag naar de relatie tussen Lodewijk van Velthem en ‘zijn’ boek (handschrift 129 A 10 was zijn eigendom) brengt haar tot hernieuwde overweging van een mogelijkheid die voor Jonckbloet en Te Winkel als een zekerheid gold: de mogelijkheid dat Velthem zijn vervolg op Maerlants vertaling van de Joseph d'Arimathie en de Merlin heeft geconcipieerd als een deel van een cyclus waarvan de Lancelot-compilatie het sluitstuk vormt. In het vijftiende-eeuwse handschrift te Burgsteinfurt, door Van Vloten in 1880 uitgegeven als ‘Jacob van Maerlants Merlijn’, zou dan een jonger afschrift van een gedeelte van het aan 129 A 10 voorafgaande tekstgeheel bewaard zijn gebleven!
Een korte bespreking van sinds 1954 verschenen publikaties van Pentti Tilvis en Reinhold Kluge met betrekking tot het mogelijk Middelnederlandse origineel van de Duitse Prosa-Lancelot brengt Mevrouw Draak tot de vermelding van het onderzoek dat thans aan het Instituut De Vooys wordt ingesteld naar de relatie tussen de Rotterdamse fragmenten van een Middelnederlandse proza-vertaling van de Lancelot en prose en de Franse handschriften van deze tekst. Ook in het onderzoek naar de derde Mnl. vertaling van de Oudfranse Lancelot en prose, de fragmentarisch overgeleverde en nog onuitgegeven bewerking-in-verzen Lantsloot vander Haghedochte, lijkt nu eindelijk schot te komen. Er wordt, eveneens aan het Instituut De Vooys in samenwerking met het Instituut voor Nederlandse Lexicografie te Leiden, gewerkt aan een editie van de 34 fragmenten die tezamen 5189 verzen bevatten, terwijl er ook een proefschrift in voorbereiding is over de bewerkingstechniek van de Lantsloot-dichter. Voor nadere gegevens verwijs ik naar mijn artikel ‘Lantsloot vander Haghedochte, fragments of an unpublished Middle Dutch verse translation of the Roman de Lancelot en prose’, in Bibliographical Bulletin of the International Arthurian Society 27 (1975), p. 167-69. Professor Draak besluit haar mededeling met een vooiproefje van tekstvergelijking tussen de Lancelot-compilatie en de Lantsloot vander Haghedochte, waaruit blijkt dat de vertaler hoogstwaarschijnlijk zeer creatief te werk is gegaan.
Er vallen nog heel wat ‘oude en nieuwe Lancelot-problemen’ op te lossen. In dit verband lijkt het dienstig, mee te delen dat de Afdeling Edita van de Koninklijke Nederlandse Akademie overweegt, Professor Draaks reeds lang uitverkochte maar nog steeds onmisbare studie over De Middelnederlandse vertalingen van de Proza-Lancelot te herdrukken. De beslissing daaromtrent is afhankelijk van de belangstelling die voor deze herdruk, waarvan de prijs omstreeks f9, - zou bedragen, bestaat. Wie geïnteres- | |
| |
seerd is, wordt verzocht dit per briefkaart aan de Afdeling Edita, St. Antoniesbreestraat 16, Amsterdam, te laten weten.
W.P.G.
| |
Levens en legenden van Sint Franciscus
In het tijdschrift Franciscana 31 (1976), p. 59-73 geeft J. Deschamps een overzicht van de handschriften en drukken van de ‘Middelnederlandse vertalingen van levens en legenden van de H. Franciscus van Assisi’. Het gaat hier om de overlevering van de Middelnederlandse versies van vijf werken: de Vita maior sancti Francisci van Bonaventura, de Vita minor sancti Francisci van dezelfde auteur, de Actus beati Francisci et sociorum eius, het Speculum perfectionis van Frater Leo en de Vita sancti Francisci in de Legenda aurea van Jacobus de Voragine. Over (als ik goed geteld heb) in totaal 188 handschriften en 17 vroege drukken worden in dit overzicht summiere gegevens verstrekt: het incipit en explicit van de tekst, en vervolgens voor elk handschrift de bewaarplaats, de signatuur, een opgave van de folia waarop deze tekst is geschreven en dikwijls ook een aanduiding van het dialect; voor elke druk de plaats van uitgave, de drukker, het jaartal en de opgave van de betrokken folia. Deschamps heeft deze gegevens voor een deel (en niet zonder de noodzakelijke verificatie en correctie) ontleend aan oudere publikaties, maar voor een deel ook bijeengebracht als resultaat van zijn speurtochten in binnen- en buitenlandse bibliotheken.
W.P.G.
| |
Twee herdrukken van de firma ‘Merlijn’
Boekhandel en Antiquariaat ‘Merlijn’, Zoutestraat 32 te Hulst, heeft langs fotografische weg een tweetal negentiende-eeuwse publikaties herdrukt: L. Ph. C. van den Bergh's De Nederlandsche volksromans, eene bijdrage tot de geschiedenis onzer letterkunde (Amsterdam, 1837) en Jan Frans Willems' editio princeps van Die eerste bliscap van Maria uit deel 9 (1845) van het Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des Vaderlands. Nu wij beschikken over het standaardwerk van Debaene en over de voortreffelijke editie die Beuken in 1973 van de Eerste en de Sevenste bliscap heeft bezorgd, ligt het belang van deze anastatische herdrukken voornamelijk in hun status als reprodukties van belangwekkende documenten uit de geschiedenis van de Nederlandse filologie. Maar dan had men ook een scrupuleus respect voor de uiterlijke verschijningsvorm van deze bronnen mogen verwachten. In dit opzicht schieten beide uitgaven van ‘Merlijn’ helaas tekort, die van Willems doordat de oorspronkelijke paginering, die van 37-140 loopt, is vervangen door een afwijkende nieuwe paginering van 7-110, die van Van den Bergh doordat voor de herdruk een door de tijd danig gerimpeld exemplaar is gebruikt, wat tot oogpijnverwekkende vervormingen van het woordbeeld heeft geleid. De prijzen van deze herdrukken zijn f35, - voor Van den Bergh en f17,50 voor Willems.
W.P.G.
| |
Nederlandse literatuur in Texas
In oktober 1973 vond in Austin, Texas, een symposium plaats met als onderwerp ‘Modernism in the Low Countries’. Initiatief en leiding berusten bij het Department
| |
| |
of Germanic Languages van de University of Texas en in het bijzonder bij Edgar Polomé en Francis Bulhof, welke laatste editeur is van de uit het symposium voortgekomen bundel essays: Nijhoff, Van Ostaijen, ‘De Stijl’. Modernism in The Netherlands and Belgium in the first Quarter of the 20th Century. Martinus Nijhoff, The Hague. 1976. (ISBN 90 247 1857 0)
In alle zes essays speelt het begrip modernisme een belangrijke rol en daarom is een voor de hand liggende vraag wat de verschillende auteurs daaronder verstaan. Niet allemaal hetzelfde, zoals Francis Bulhof in zijn inleiding uiteenzet. Er blijken twee met elkaar contrasterende opvattingen aanwijsbaar. ‘It may indicate modern man's alienation in an absurd world and its effects on the literary process, or it may indicate a period in literary or art history which stressed the autonomy of the work of art.’ (p. 3) Hoe verhelderend de introductie van Bulhof ook mag zijn, de lezer doet er goed aan, vóór hij de essays leest, kennis te nemen van de achter in de bundel opgenomen ‘panel discussion’ die geheel aan het begrip modernisme is gewijd en waaruit blijkt dat Sötemann de meest uitgesproken vertegenwoordiger is van de opvatting dat de term ‘modernisme’ dient te verwijzen naar een bepaalde houding die al sinds Baudelaire aanwijsbaar is: ‘I think the fundamental issue of modernism is the fact of man feeling himself standing naked in a chaotic world, and trying to find a way in this chaos by making art [...].’ (118). Hij ziet geen criterium om onderscheid te maken tussen een modernisme van de negentiende en een modernisme van de twintigste eeuw. Brandt Corstius o.a. wil deze continuïteit niet ontkennen, maar volgens hem ligt er in de wijze waarop men kunst maakte een criterium om te spreken van een modernisme na 1900. Het verschil in dat opzicht tussen Baudelaire en Apollinaire is zo groot dat men wel móet spreken van een typisch twintigste eeuws modernisme.
In The International Context of Dutch Literary Modernism, 1915-1930, plaatst Jan Brandt Corstius de Nederlandse literatuur van die periode in internationaal verband. Brandt Corstius doet daarnaast een poging om het modernisme van die jaren gestalte te geven door het af te zetten tegen het verwachtingspatroon van de lezer anno 1915. Opvallend is verder het onderscheid dat hij maakt tussen de begrippen modernisme en avant garde. Daarover werd hij na zijn lezing in de discussie aan de tand gevoeld.
A. van Elslander in Flemish Literature in the first Decades of the Twentieth Century geeft inzicht in de relatie van de Vlaamse literatuur tot de Nederlandse. In zijn overzicht probeert hij twee opvattingen met elkaar te verzoenen: de ene die stelt, dat het modernisme in België begon aan het eind van de negentiende eeuw met de andere die de jaren in en na de eerste wereldoorlog als beginpunt aanwijst.
Na deze studies, die het karakter hebben van terreinverkenningen, volgen vier meer gespecialiseerde bijdragen. Paul Hadermann bestudeert in détail de relatie van Paul van Ostaijen tot het duitse expressionistische tijdschrift Der Sturm en laat o.a. zien dat Van Ostaijens latere opvattingen over het organische expressionisme verwant zijn met ideeën die in Der Sturm door Walden en Schreyer werden geformuleerd.
Egbert Krispijn besteedt aandacht aan de literaire kant van het tijdschrift De Stijl, waarbij uiteraard de figuur van Van Doesburg-Bonset de meeste aandacht krijgt. Als beeldend kunstenaar komt Theo van Doesburg aan de orde in het essay van Robert P. Welsh, Theo van Doesburg and Geometrie Abstraction.
A.L. Sötemann tenslotte in ‘Non-spectacular’ Modernism: Martinus Nijhoff's
| |
| |
Poetry in its European Context laat zien, vele critici citerend, hoe moeilijk het is het kameleontisch dichterschap van Nijhoff te vatten in een eenvoudige formulering. Elk van de hem toegedachte veertien ‘labels’ is in zekere mate van toepassing, met uitzondering van expressionisme. Het niet-spectaculaire van Nijhoffs modernisme ziet Sötemann hierin, dat Nijhoff, uitgaande van vooronderstellingen die men typisch modern kan noemen, bij de uitwerking daarvan zeer persoonlijk te werk ging, waarbij hij al te eenvoudige oplossingen en ieder extremisme vermeed.
De bundel is van belang niet alleen om de kwaliteit van de essays en discussies, maar ook omdat hij de gewoonlijk geïsoleerde nederlandse literatuur in internationaal kader plaatst. Bovendien verschaft hij een buitenlands lezerspubliek enige toegang tot nederlandse literaire verschijnselen.
L. Mosheuvel
| |
Dialectresistentie bij jonge kinderen
In de reeks Bijdragen en mededelingen der Dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam is als nummer XLVIII verschenen een 96 pagina's omvattend geschrift van Jo Daan en Henk Heikens onder de titel Dialectresistentie bij kleuters en eersteklassertjes. Verslagen en onderzoekingen in nieuw en oud land. Mevrouw Daan geeft hierin een verslag van haar onderzoek naar het woordgebruik van kleuters en zesjarige kinderen in Oostelijk Flevoland, terwijl Heikens datzelfde doet t.a.v. de woorden van eersteklassertjes op Schouwen-Duiveland en in de gemeente Steenwijk. Doel van het onderzoek was de dialectresistentie na te gaan bij jonge kinderen, gerelateerd aan de herkomst van de ouders. Behalve die herkomst werden ook andere variabelen geregistreerd, voornamelijk echter de beroepen van de vaders, ter kenschetsing van het milieu. De dialectresistentie werd afgeleid uit het voorkomen van een aantal dialectwoorden en enkele klankverschijnselen; daarbij bleek dat een aantal van de gekozen woorden niet bruikbaar waren (kleuters kenden bijv. niet alle gevraagde woorden), maar dat van de klankverschijnselen sk- in anlaut (tegenover sch- in de standaardtaal) de grootste resistentie vertoonde. Van de ui (bedoeld is het bolgewas) bleek dat deze standaardtaalvorm het won van regionale varianten als siepel en juin. Bij de zesjarigen bleek de tendens dat het standaard-Nederlands aan de winnende hand is, sterker dan bij de vierjarige kleuters. In Oostelijk Flevoland met een bevolking van gemengde herkomst bleek dit proces van nivellering verder gevorderd te zijn dan op Schouwen-Duiveland en in Steenwijk.
De resultaten van deze onderzoekingen - we hebben slechts een paar voorbeelden gekozen uit de vele tabellen en kaarten - worden met grote voorzichtigheid te berde gebracht. Daardoor zijn ze minder spectaculair dan men zou verwachten. Minstens zo belangrijk is echter wat door deze enquêtes onderzoektechnisch aan het licht is gekomen: het bevestigt eens te meer hoe moeilijk het is een sociolinguïstisch of sociodialectologisch onderzoek op te zetten, zodanig dat er bruikbare resultaten uit komen. Een aantal onderzochte variabelen bleek bijv. van betwijfelbare waarde, sommige sjibboleth-woorden voldeden niet aan het gestelde doel, en de onderzoeksituatie bleek voor verschillende kinderen frustrerend: een gesprek buiten de klas met een vreemde meneer. Vandaar dat de lering die men uit deze moeizaam verkregen resultaten trekken kan, misschien wel het waardevolste is: een aantal hypothesen die als uitgangspunt
| |
| |
voor toekomstige onderzoekingen dienst zouden kunnen doen (blz. 94) en het inzicht dat de taal en het sociale leven niet gescheiden van elkaar onderzocht kunnen worden (blz. 71).
De uitvoerige verantwoording van de resultaten in vele tabellen, matrices, kaarten en vragenlijsten vraagt om langdurige bestudering. Voor wie zich. interesseert voor deze sociodialectologische aspecten van de taalkunde is hier veel te vinden. Het boekje is uitgegeven bij de B.V. Noord-Hollandsche Uitgeversmaatschappij te Amsterdam; de prijs is f27,50.
M.C.v.d.T.
| |
Utrecht Working Papers in Linguistics
Het Instituut A.W. de Groot voor Algemene Taalwetenschap aan de Rijksuniversiteit te Utrecht is gestart met de publikatie van Utrecht Working Papers in Linguistics (afgekort als UWPL), een gestencilde uitgave, die vier maal per jaar zal gaan verschijnen. Behalve Engelstalige bijdragen zullen ook in het Nederlands gestelde afleveringen uitgegeven worden, die uitsluitend gedistribueerd zullen worden onder Nederlandstalige linguïsten. Alle geïnteresseerden, particulieren zowel als instituten, kunnen echter een exemplaar aanvragen. De medewerkers aan de UWPL zijn voornamelijk betrokkenen bij het Instituut A.W. de Groot, hoewel uitzonderingen op deze regel mogelijk gemaakt zullen worden.
De bijdragen zullen op het gebied van de linguïstiek in de meest ruime betekenis liggen. Sommige artikelen kunnen speciaal gepubliceerd worden om reacties uit te lokken, bijv. wanneer een auteur meent dat zijn ideeën nog niet genoeg voldragen zijn om publikatie in een officieel tijdschrift te rechtvaardigen. Ook zal jaarlijks een verslag worden opgenomen van de activiteiten aan het instituut. Het eerste nummer, gedateerd ‘Fall 1976’, bevat drie artikelen: van Arnold Evers ‘No Backward Gapping for Germán’, van Geert Koefoed ‘A Note on Pidgins, Creoles and Language Universals’, en van Riny Huybregts ‘Overlapping Dependencies in Dutch’. De eerste twee artikelen zijn voordrachten die reeds eerder op buitenlandse congressen gehouden zijn.
Verzoeken om toezending en eventuele andere vragen kan men richten tot de ‘Editors UWPL’ Ger de Haan en Wim Zonneveld, verbonden aan het bovengenoemde instituut, Biltstraat 200, Utrecht.
M.C.v.d.T.
| |
Methodologische aspecten van de TGG
Van de hand van de Belgische hoogleraar in de algemene taalwetenschap R.G. van de Velde is een inleidend boek verschenen onder de titel Metodologische aspekten van de linguïstiek. Het is een deel uit de reeks ‘taal en communicatie. Kennismaking met de linguïstiek’, een reeks die beoogt een serie gespecialiseerde inleidingen te bieden op het gebied van verschillende taalkundige subdisciplines, ‘zodat studerenden en andere geïnteresseerden zich kunnen inwerken in en zich een beeld kunnen vormen van de recente hypotesen, teorieën, metoden en onderzoeksresultaten in de betreffende taalwetenschappelij ke disciplines.’
Van de Velde heeft inderdaad - in overeenstemming met bovengeschetste opzet - een gespecialiseerde inleiding geschreven. In een bestek van 125 bladzijden behandelt
| |
| |
hij in vijf hoofdstukken de onderwerpen ‘Wetenschapsteorie en linguïstiek’, ‘Kompetentie en formele teorie’, ‘Kompetentie in ruimer verband’, ‘Kompetentie en ambiguïteit’ en ‘Formele logika en natuurlijke taal’. Aan deze opsomming is al te zien dat de behandelde stof niet van eenvoudige aard is. Het eerste hoofdstuk beantwoordt het meest aan de verwachtingen die de titel van het boek wekt: hier wordt meer speciaal over wetenschapstheorie en methodologie in het algemeen gesproken, waarbij ook een verhelderende uiteenzetting over structuralisme en transformationeel-generatieve grammatica in het bijzonder een plaats krijgt. De overige vier hoofdstukken geven een inleiding in de theorievorming van de TGG, de generatieve semantiek, filosofische en logische studie van taaluitingen, communicatieve competence, verschillende soorten van ambiguïteit, en een flink stuk logische formalisering. Het kleine bestek waarin dit alles een plaats moet vinden brengt met zich mee dat de stof sterk gecomprimeerd wordt aangeboden en dat de auteur er bij herhaling op wijst dat hij niet dieper op zijn onderwerp kan ingaan. Dat is jammer, want wanneer Van de Velde meer armslag heeft, wint zijn betoog uiteraard aan waarde en diepgang, zoals zijn inleidingen in de structuralistische taalkunde van 1971 en 1972 bewezen hebben (resp. Inleiding tot de strukturele metodologie van de linguïstiek en Inleiding tot de strukturele morfosyntaxis). Nu is het resultaat een introductie die naar onze mening alleen voor gevorderden begrijpelijk is, maar bijv. niet voor een eerstejaars student; daarvoor is het abstractieniveau te hoog. Linguïstiek wordt bovendien voornamelijk geïnterpreteerd als moderne - en modernste - linguïstiek, dus vooral de transformationeel-generatieve. De methodologische aspecten komen na het eerste hoofdstuk steeds impliciet aan de orde;
een expliciete inleiding tot de methodologie van de taalkunde heeft Van de Velde hier kennelijk niet nagestreefd. Zulks blijkt ook niet uit de selectieve literatuuropgave die vrijwel geheel gewijd is aan taalkundige werken, maar die haast geen methodologische werken omvat. Gezien het onderwerp van het boek is het ontbreken van de studies van de taalkundige-methodoloog R.P. Botha opvallend.
Metodologische aspekten van de linguïstiek is een uitgave van Acco te Leuven, een uitgeverij waarvan de belangen in Nederland behartigd worden door uitgeversmaatschappij De Tijdstroom b.v. te Lochem. De prijs van het boek is f21, -.
M.C.v.d.T.
| |
Kennismaking met de casusgrammatica
In dezelfde reeks als hierboven genoemd is ook verschenen Kennismaking met de casusgrammatica door Y. Putseys. Ook voor dit boek geldt dat het een gespecialiseerde inleiding is, die wel enige kennis van de moderne taalkunde, speciaal die van Chomsky, vooronderstelt. Putseys behandelt in deze inleiding voornamelijk de opvattingen van Fillmore en wel aan de hand van een aantal opstellen van deze grammaticus. In de titels van enkele hoofdstukken herkent men zelfs woordelijk de titels van een paar van Fillmores artikelen. Na een uiteenzetting van Fillmores kritiek op Chomsky volgt een overzicht van de basiscomponent van de casusgrammatica, de transformationele component en de betekenis van de casusrelaties. Een bespreking van de transformeerbaarheid van de casussen gaat vooraf aan de meer gespecialiseerde behandeling van de lexicale beschrijving van de werkwoorden en van Fillmores ideeën aangaande ‘types van lexicale informatie’ en ‘Enkele problemen voor de casusgrammatica’.
| |
| |
Putseys heeft het voorbeeldenmateriaal niet tot het Nederlands beperkt. Behalve dat talen als Chinook, Paiute en Takelma aangevoerd worden als illustratie van talen met van de onze afwijkende casusramen, worden ook voorbeelden ontleend aan Frans, Duits, Engels, Italiaans en Spaans. De opgaven bij de verschillende hoofdstukken bevatten ook zinnen uit deze laatstgenoemde talen. Zeer juist is dat ook de oplossingen bij deze oefeningen aan het slot afgedrukt zijn; dit verhoogt de waarde van het boek bij zelfstudie.
Kennismaking met de casusgrammatica kost in Nederland f21, -; t.a.v. de uitgeverij en de distributie in Nederland geldt hetzelfde als aan het eind van de vorige aankondiging is meegedeeld.
M.C.v.d.T.
| |
Werk aan de ANS gestart
Drie jaar geleden (Ntg 67, blz. 340-41) vroeg dr. J. de Rooij in deze rubriek aandacht voor de plannen om tot een Algemene Nederlandse Spraakkunst of kortweg ANS te komen. De behoefte aan een dergelijk werk was al jarenlang gevoeld bij de docenten-Nederlands in het buitenland, verenigd in de Internationale Vereniging voor Ne(d)erlandistiek (IVN). Bespreking van deze wens in de bijeenkomsten van het Belgisch-Nederlands Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek mondde uit in een opdracht aan dr. J. de Rooij om voorbereidende en verkennende werkzaamheden te verrichten. Kort samengevat kwam dat neer op het bestuderen van buitenlandse werken die als model zouden kunnen dienen (met name R. Quirk, S. Greenbaum, G. Leech, J. Svartvik, A Grammar of Contemporary English, Duden, Grammatik der deutschen Gegenwartssprache en M. Grevisse, Le bon usage), het bezoeken van personen en instellingen in het buitenland die zich met de publikatie van dit soort werken bezig houden, het bezoeken van personen en instellingen in België en Nederland om van gedachten te wisselen over de opzet van de ANS, en het opstellen van rapporten over inrichting, doelstelling en indeling van de ANS.
Geruggesteund door het bovengenoemde Centrum, dat de rapportage van dr. De Rooij op 30 mei 1975 in ontvangst nam, werd een hoofdredactie gevormd, bestaande uit prof. dr. G. Geerts, hoogleraar in de Nederlandse taalkunde te Leuven, dr. J. de Rooij, wetenschappelijk hoofdambtenaar aan het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde te Amsterdam, en prof. dr. M.C. van den Toorn, hoogleraar in de Nederlandse taalkunde te Nijmegen. Door deze hoofdredactie werd een subsidieaanvraag ingediend bij het Belgisch Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek (FKFO) en bij de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO), voor de aanstelling van twee Belgische en twee Nederlandse redacteuren, die begeleid door de zgn. hoofdredactie in een periode van vier jaar de spraakkunst zullen moeten samenstellen. Beide subsidies zijn inmiddels toegekend en als redacteuren zijn aangetrokken: mej. M. Peeters (afgestudeerd te Leuven) en de heren W. Haeseryn (afgestudeerd te Gent), G.A.J. Hoppenbrouwers (afgestudeerd te Nijmegen) en C.L. Haket (afgestudeerd te Utrecht). De twee eerstgenoemde medewerkers hebben vanaf november 1976 voorbereidende werkzaamheden verricht, terwijl de twee Nederlanders per 1 februari in dienst zijn getreden, zodat nu vier redacteuren volledig geëmployeerd zijn. Werkruimte is beschikbaar gesteld door de belangeloze medewerking van de
| |
| |
Katholieke Universiteit Nijmegen. Als gevolg daarvan is ondergetekende, in verband met zijn vestigingsplaats, aangewezen als werkleider. Het correspondentie-adres van de ANS is dan ook: Instituut Nederlands, Erasmuslaan 40, Nijmegen.
Zoals hierboven vermeld voorziet de subsidie-aanvrage in een project van vier jaar. Een gedetailleerd werkplan is inmiddels opgesteld en zodra gedeelten van de ANS tot stand gekomen zijn, kunnen leden van een leescommissie - o.a. bestaande uit leden van het Centrum - worden ingeschakeld om commentaar te leveren. Ook heeft een aantal instituten voor neerlandistiek of algemene taalwetenschap medewerking toegezegd, met name wanneer men daar over bruikbaar materiaal (voorstudies, scripties, e.d.) beschikt. Dat alles wil niet zeggen dat in vier jaar de ANS al gedrukt zal zijn; wel wordt ernstig gestreefd naar het gereed hebben van persklare kopij tegen die tijd.
Het doel van de ANS is de gebruiker een praktisch hulpmiddel te verschaffen om zich een oordeel te kunnen vormen over de grammaticaliteit en acceptabiliteit van hedendaags Nederlands taalgebruik. Die gebruiker zal in vele gevallen een anderstalige zijn die Nederlands als vreemde taal hanteert, iemand die als moedertaal een Nederlands dialect spreekt, maar ook de spreker van de standaardtaal die zich over eigen taalgebruik of dat van anderen een mening wil vormen aan de hand van een grammaticale beschrijving van het Nederlands. Dat brengt met zich mee dat de ANS voor velen normatief zal zijn, maar voor de redactie betekent dit toch voor alles dat de norm uit het gebruik zal worden afgeleid en dat de ANS geen decreterend karakter zal mogen hebben. Op dit punt bestaat bij niet-taalkundig onderlegde buitenstaanders veel misverstand, naar gebleken is uit correspondentie en berichten in de pers. Voor alles moet duidelijk in het oog worden gehouden dat de ANS geen leerboek zal zijn, maar een taalbeschrijving; geen boek dat zegt hoe het moet, maar hoe het is. Uiteraard zal de redactie daarbij nog wel voor moeilijkheden komen te staan, want het Nederlands kent nu eenmaal sociale en regionale verschillen. Wat dat laatste betreft is de geografisch gespreide herkomst van de redacteuren een gelukkige omstandigheid; een oordeel over sociale acceptabiliteit blijft echter altijd een hachelijke zaak, waarbij zich nog wel eens problemen zullen voordoen.
Dat de ANS bruikbaar moet zijn voor niet-specialisten stelt specifieke eisen aan opzet, indeling en terminologie. Er zal naar gestreefd moeten worden het werk zo weinig technisch als maar mogelijk is te maken, maar het is onvermijdelijk dat een aantal grammaticale termen gebruikt zal moeten worden. Van een belangstellende Nederlander mag verwacht worden dat hij zich enige moeite zal willen getroosten bij het gebruik van een boek als de ANS; ook het raadplegen van een woordenboek stelt bepaalde eisen en wanneer dat voor een spraakkunst iets meer zal omvatten, dan kan dat moeilijk een onoverkomelijk bezwaar vormen. Het theoretisch kader, dat de redactie bij het schrijven voor ogen zal staan, is niet eenvoudig te karakteriseren: men zal gebruik kunnen maken van veel vooronderzoek van verschillende theoretische herkomst, maar wat de niet-taalkundig geschoolde gebruiker daarvan zal merken, mag niet meer zijn dan wat hem uit de traditie bekend kan zijn. Men kan daarbij denken aan de gevestigde namen van de woordsoorten, aan termen als hoofdzin en bijzin (termen als ingebedde zin, zinsdeelzin, etc. lijken hier minder op hun plaats) en wat verder als gangbaar bekend mag worden verondersteld. In de inleiding van het werk kan overigens daarvan verantwoording worden afgelegd.
| |
| |
Het is wel duidelijk dat het schrijven van de ANS geen gemakkelijk werk zal zijn. Hoe dat ook zij, het valt toe te juichen dat eindelijk in Nederland een naslagwerk zal ontstaan dat in de ons omringende buurlanden allang in een dergelijke vorm bestaat.
M.C.v.d.T.
| |
Werkgroep 19e-eeuw
Op 27 november 1976 werd in Den Haag de Werkgroep 19e eeuw opgericht, die is voortgekomen uit een initiatief van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Doelstelling van de Werkgroep is de studie van de negentiende eeuw in de ruimste zin te bevorderen. Daarbij wordt gedacht aan ontsluiting van, materiaal in bibliotheken en archieven, d.m.v. bibliografieën en registers, en het signaleren van nieuwe publicaties op verschillende vakgebieden. Tevens wil de Werkgroep stimulerend en coördinerend optreden bij de organisatie van tentoonstellingen, het opzetten van projectgroepen e.d. Het werkterrein wordt globaal begrensd door de jaren 1800 en 1900. Het lidmaatschap staat open voor iedereen.
Voorlopig zullen de aktiviteiten beperkt blijven tot de uitgave van het dokumentatieblad ‘De Negentiende Eeuw’, en de organisatie van een jaarlijks symposium. Het dokumentatieblad zal de aandacht vestigen op nieuwe vakliteratuur (interdisciplinair), op tentoonstellingen en musea, en op de aktiviteiten van allerlei genootschappen. Tevens zullen negentiende-eeuwse tijdschriften en almanakken worden geïnventariseerd, en wordt er verslag uitgebracht van lopend onderzoek. Daarnaast komt er een rubriek, geïnspireerd op het tijdschrift De Navorscher, waarin men de hulp van lezers kan inroepen bij het oplossen van problemen op het terrein van de Werkgroep. Ook de lezingen van het symposium zullen in het blad geplaatst worden. Het blad zal bij voorkeur echter geen bijdragen bevatten, die ook in andere bladen gepubliceerd kunnen worden. Om al deze taken te kunnen vervullen, zal, naast de redactie, een groot aantal corresponderende leden noodzakelijk zijn. Het blad zal vier maal per jaar verschijnen.
De organisatie berust bij een bestuur van vijf personen:
Dr. H. van Dijk |
Prof. Dr. A.L. Sötemann (voorzitter) |
Prof. Dr. M.H. Schenkeveld |
Drs. P.A.W. van Zonneveld |
Drs. L. Simons |
|
De redactie van het dokumentatieblad bestaat uit zes personen:
M. Keyser |
Drs. J. Siesling |
Drs. N. Maas |
Drs. A.J.P. Raat |
Drs. M. Mathijsen |
Drs. P.A.W. van Zonneveld (red.-secr.) |
Men kan zich opgeven als lid door bericht te zenden: Werkgroep 19e eeuw, p/a Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Universiteitsbibliotheek Rapenburg 70-74, Leiden, onder vermelding van: naam, adres, woonplaats, telefoon, vakgebied, en eventuele interesse voor correspondentschap.
Contributie kan worden overgemaakt op: Giro Amro-bank, Rapenburg, Leiden, 9200; bank nr. 45.10.61.306. onder vermelding: Letterkunde/Werkgroep. De contributie bedraagt normaal f25, -; voor leden van de Maatschappij f20, -; student-leden f 20, -; instellingen f30, -; donateurs f50, -.
Het redactie-secretariaat is gevestigd: Willem de Zwijgerlaan 375 III, Amsterdam.
| |
| |
| |
Vondel in Oost-Europa (2)
In De nieuwe taalgids van september 1976 (p. 473-4) attendeerde mevrouw Schenkeveld-van der Dussen de lezers op enige in Rusland verschenen Vondel-studies. Bij het tweede artikel ontbrak de naam van de auteur. Dit moet zijn dr. V.V. Dantsjev. Hij is in 1972 op een dissertatie over Vondels dramaturgie gepromoveerd aan de universiteit van Ljvov en is nu verbonden aan de Pedagogische Hogeschool in Zuid-Sachalin. Behalve het genoemde artikel over Vondel en Rubens schreef hij een verhandeling over ‘Klassicisme en barok in Vondels dramaturgie’ (K voprosoe o sootnosjenii klassitsizma i barokko v dramatoergii Vondela. In: Probljemy vzaimodeïstvija litjeratoernych napravljenii. Sbornik naoetsjnych rabot. Vypoesk 3. Dnjepropjetrovsk 1975. Blz. 23-30). Beide studies zijn aanwezig in het Instituut voor Neerlandistiek te Amsterdam. De heer Dantsjev zou zeer geholpen zijn met overdrukken van studies op het gebied van het 17de-eeuwse drama. Ondergetekende zal zich desgewenst gaarne met de toezending ervan belasten.
Instituut voor Neerlandistiek Amsterdam
E.K. Grootes
|
|