De Nieuwe Taalgids. Jaargang 70
(1977)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een drinklied in het rijksarchiefVragen, gerezen naar aanleiding van Heeroma's editie van het hs.-Gruuthuse, meer nog de twijfels die al decennia lang hangen om het Duitsgetinte taalgebruik in bepaalde mnl. liederen niet alleen, maar ook in 15de-eeuwse op didaktiek gerichte geschriften, nopen schrijver dezes (opnieuw) aandacht te besteden aan een dokument, aanwezig in het Haagse Rijksarchief en daterend uit het eerste kwart van de 15de eeuw, dat om meer dan één reden voor de geschiedenis van het mnl. lied van belang schijnt. Dat het archiefblad, hier bedoeld, behalve de tekst van een Duits drinklied uit dezelfde tijd tevens een muzikale streepjesnotatie bevat die duidelijke overeenkomsten vertoont met die van het hs.-Gruuthuse, maakt het onderzoek des te aantrekkelijker. Het zal wel geen betoog behoeven, dat dit een van de redenen is waarom hier én tekst én melodie worden afgedrukt. Splitsing van beide aspekten trouwens druist bij liederen a priori al tegen de natuur in. Zelfs wanneer een of andere muziekhistoricus zou menen, - ook Edw. Stam, die bereid werd gevonden in dit tijdschrift de muzikale notatie toe te lichten, was in eerste instantie deze opvatting toegedaan - dat de gegeven melodie niet past bij de tekst, dan nog blijft het historische dilemma van kracht, dat men een exemplarisch archiefblad ófwel niet ófwel in zijn geheel dient te publiceren. Doormidden scheuren is er niet bij. Verblijdend is intussen het feit, dat Stam op vakkundige gronden van zijn oorspronkelijke aarzeling is teruggekeerd. Niet-musicologen (waartoe de ondergetekende zich volop rekent) zijn zonder meer bereid te geloven, dat wat door een ernstige, kunstminnende scribent op een historisch blad is bijeengebracht, ook als bijeenbehorend moet worden aanvaard. De lezer bekijke de fotokopie.
De aanwezigheid van dit blad in de Leen- en Registerkamer van HollandGa naar voetnoot1 is het eerst gesignaleerd door Th.v. Riemsdijk in zijn Tresorie en Kanselarij van de graven van Holland,Ga naar voetnoot2 waar het zonder overneming van tekst en melodie wordt aangeduid als een ‘Hoogduits drinklied’. Het register waaronder het ressorteert, telt 143 genummerde bladen van papier. Folio 52 r. t/m 55 v. zijn blanco, met uitzondering van fol. 54, het blad dat hier aan de orde is. ‘De klerk’, aldus Van Riemsdijk, ‘heeft zich hier in particuliere aantekeningen laten gaan, een persoonlijke liefhebberij botgevierd’. Opvallend is intussen, dat hij de naam van de klerk noemt. Volgens hem is het Pieter Potter.Ga naar voetnoot3 Welnu, deze man is voor ons geen vreemde. Hij was tegelijk met zijn broer Dirc Potter (die wij kennen als schrijver van talrijke grafelijke oorkonden, voorts als dichter van een leerboek over de minne, Der Minnen Loep, en als auteur van twee didaktische prozawerken) werkzaam aan het Hof te Den Haag, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en wel tijdens het Beierse bestuur: Dirc als meesterklerk in tresorie en kanselarij, Pieter als klerk van het register.Ga naar voetnoot4 Pieter werd door toedoen van Dirc in 1408 benoemd tot baljuw van Den Haag, wat geen verandering inhield ten aanzien van zijn functie aan het hof. In 1421 werd hij onder Johan van Beieren van het register naar de tresorie overgeplaatst. Men zou zo zeggen, dat de gebroeders over hun Haagse carrière niet hadden te klagen. Dirc immers werd in 1415 in de adelstand verheven en begiftigd met het landgoed Ter Loo in Voorburg - reden waarom hij zijn prozawerk Blome der Doechden akrostichisch tekende met DIRIC POTTER VANDER LOO VTEN HAGHE - en Pieter was in 1400 al belast met de inkoop van wijn voor de graaf, trad op als gastheer van buitenlandse gezanten en beheerde een herberg vermoedelijk vlak bij het Hof op de Plaets.Ga naar voetnoot5 Vooraleer zij beiden, ieder op zijn eigen manier, belangstelling gingen tonen voor poëzie en zang, waren zij, wederom al in 1400, in de publiciteit getreden door een opzienbarende affaire, die hun, als zij in onze eeuw hadden geleefd, de titulatuur van ‘zware jongens’ niet zou hebben onthouden. Officiële stukkenGa naar voetnoot6 immers tonen aan, dat op 30 november 1400 Aelbrecht, graaf van Holland en Zeeland, cond (doet) allen luden, dat er ‘ongevalle ende doodslaghe gevallen sijn inden Haghe voir onser poorten, dair handadig ende voirvluchtig aen ende omme waren Pieter Potter, Dirc Potter, Jan Potter ende Dirc Potter bastaert...’ Jan en Pieter Potter worden in het verloop van hetzelfde document broers genoemd van Dirc. De straf loog er niet om. Dirc Potter en de zijnen moesten 600 Hollandse schilden betalen, waarvan een derde toeviel aan de graaf en de rest onder de maghen der (twee) verslagenen moest worden verdeeld. Duizend zielemissen moesten zij laten lezen voor de slachtoffers, die tevens moesten worden ingekocht in de broederschap van bepaalde kloosters. Met tweehonderd man werden zij verplicht tot een voetval in de kerk te Den Haag. Tenslotte moesten zij ‘selfvijftiende’, dus vergezeld van 14 man, op bedevaart gaan naar O.L. Vrouw van Roc Amadour. De ‘bruek’ werd vergeven, zodra aan de opgelegde straf was voldaan. Zelfs wanneer de schuldige verklaarde, te zullen ‘blijven’ aan 's graven vonnis, kon hij vergeving krijgen, zodat hij kon voortgaan met de vervulling van zijn functies. Hofveten waren in die tijd aan de orde van den dag. De eer van een hoveling was waard met het zwaard te worden verdedigd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schr. dezes heeft de bovenvermelde feiten elders in uilvoeriger vorm meegedeeld.Ga naar voetnoot7 Nu het volledige archiefblad van Pieter Potter aan de lezer van dit tijdschrift wordt aangeboden, ontveinst hij zich niet, dat de publikatie bepaalde vragen open houdt. Allereerst vallen er in het handschrift enkele on- (of moeilijk) leesbare plekken te bespeuren, waarbij de editor hoopt dat paleografen hem hun hulp niet zullen weigeren. Voorts meldt hij, dat diverse belangstellenden - zij het niet altijd zonder tegenspraak - zijn bevindingen van tevoren reeds van kommentaar hebben voorzien. Tenslotte is het zijn vurige wens, dat wat W. de Vreese destijds ‘een troublant twijfelstuk’ noemde en wij nog steeds als een crux philogorum ondergaan, eindelijk eens stof wordt van een vruchtbare discussie. Nu de tekst van het lied: § wir willent vreulich singen ho
vnd vreuwen vns dez wijnez train
he maicht vil manich hertse vro.
dar vm wil wirs nicht avelain
5[regelnummer]
scheynck yn vnd la diin truren stain
§ waz hilft daz ich vil trure mee
ynne khans (ny)Ga naar voetnoot* tswair al besorgē nicht
mir deyt ym hertsen trurē wee.
war vm sold ich dan trurē ycht
10[regelnummer]
der wiin halt gair mijn hertse licht
§ Tzwair liebz gezel ich blijbs bij dir
zint mir die alder hait ontsacht
die vreud die vurbaz was in myr
so wil ich drijnken dach vnd nacht
15{a[regelnummer]
(Inne Ich byn noch anders nicht bedacht)Ga naar voetnoot*
15{b[regelnummer]
ynne byn noch ands nyt bedacht
De bedoeling van het lied, waarvan wij de tekst zoveel mogelijk diplomatisch hebben laten afdrukken, lijkt vrij duidelijk; het is een loflied op de levensvreugde, in het bijzonder op de wijn die zoveel harten verblijdt. Voor de lezer die met een vrije parafrase geen genoegen neemt volgt hier een vertaalproef:Ga naar voetnoot8 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij willen vrolijk zingen ‘hoi’
en ons verheugen over het wijnvocht;
dit maakt heel veel harten blij.
Daarom willen wij niet aflaten.
Schenk in en vergeet je droefenis.
Wat helpt [het], dat ik blijf treuren,
Ik kan toch niet alles naar mijn hand zetten.
Treuren doet mij zéér aan het hart,
Waarom zou ik dan toch droevig zijn?
De wijn houdt heel mijn hart verblijd.
Voorwaar, lieve vriend, ik blijf bij jou
sinds mij de leeftijd [vlgs. Heeroma] [‘de allerliefste’ vlgs. W.P. Gerritsen]
heeft ontnomen
de vreugde die voor mij was weggelegd.
Daarom wil ik drinken dag en nacht,
Ik bekommer mij om niets anders.
Vertalen is vernielen. Geen wonder, dat Pieter Potter geen enkele poging heeft gedaan dit welluidende lied te verdietsen. Hij heeft kennelijk geprobeerd, de Duitse tekst intakt te laten, al is hem dit, zoals wij zullen zien, niet overal gelukt. Gezien de entourage schijnt hij het lied te hebben opgetekend uit de mond van een Duitse zanger, een van de velen die in de 14de en 15de eeuw onze voorouders kwamen opvrolijken. Voor het overige kunnen wij hier alleen maar vragen stellen. Was de notitie bedoeld voor een verzameling? Waren de bianco folio's 52-55 bestemd als gedeelte van een liedboek? Wij denken hier heel sterk aan Die Haager Liederhandschrift, ten eerste omdat de in dit hs. opvallende gewoonte om spaties op te vullen met korte spreuken ook door Pieter Potter op zijn archiefblad is toegepast - de lezer ziet het met één oogopslag als hij kijkt naar de fotokopie - en ten tweede vanwege een konklusie van prof. Kloeke in zijn bespreking van de Haagse liederen in Kossmanns editie: ‘Er moet een haard van Duitsche invloed ... geweest zijn’. Welnu, die haard (van Duitsgetinte Haagse liederen) moet volgens ons worden gezocht op en rond het Binnenhof, en wel rondom de figuren van de twee Potters. Een feit is, dat Dircs Der Minnen Loep wemelt van germanismen, waaronder heel opvallende in rijmpositie.Ga naar voetnoot9 Aangezien Dircs taalgebruik noch in de door hem ondertekende oorkonden, noch in zijn beide prozawerken (Blome der Doechden en Mellibeus) - waarvan het eerste waarschijnlijk uit het Latijn en het tweede proefondervindelijk woordelijk uit een Frans handschrift is vertaald met inbegrip van alle corrupties - geen spoor van germanismen vertoont, ligt de conclusie voor de hand, dat ook zijn Der Minnen Loep vertáálwerk is geweest, en wel uit het Duits.Ga naar voetnoot10 Vandaar ook die zogenaamde ‘Mischsprache’, kenmerkend niet alleen voor Dirc Potter, maar ook voor vele liederen uit Die Haager Liederhandschrift en het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hs.-Gruuthuse én voor de versie van het Duitse drinklied van de hand van Pieter Potter, die wél heeft geprobéérd, het middelhoogduits intact te laten, maar zich niet kon onttrekken aan middelnederduitse en middelnederlandse invloeden. Merkwaardig nog is de coincidentie, dat de Gedichten Van Willem van Hildegaersberch, waarvan wij uit archiefberichten weten, dat een exemplaar berust heeft in het archief van de graaf, samen met de Spreuken van Vrijdanc (Freidank) en Der Minnen Loep van Dirc Potter, in één handschrift zijn verenigd. Het taalgebruik in deze drie geschriften is hinderlijk Duitsgetint. ‘Hinderlijk’, omdat het noch Duits is noch Nederlands. Zonder ons te verdiepen in allerlei taalkundige beschouwingen, willen wij bepaalde bijzonderheden niet achterwege laten. Allereerst enkele woordverklaringen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als wij ervan uitgaan, dat Pieter Potter er serieus naar gestreefd heeft, het hoogduits intakt te laten, betrappen wij hem niettemin bij herhaling op neerlandismen, hetzij in de spelling, hetzij in de keuze van het woord: wijnez, scheynck, yn, ynne, wiin, mijn, blijbs, bij en nyt. Ook de schrijfwijze van mee en wee moet hiertoe worden gerekend. Wat de twee vormen he en deyt betreft, achten wij de mogelijkheid niet uitgesloten, dat de zanger, uit wiens mond Pieter de (oorspronkelijke) tekst trachtte over te nemen, zelf niet uit het zuiden van Duitsland afkomstig was, maar uit een Nederduits taalgebied. Misschien ook vond hij het van bijkomstig belang, in wat voor versie het lied op een Hollands blaadje terechtkwam: áls het maar werd gezongen!
Tot slot de spreuken waarmee de spaties op het archiefblad zijn opgevuld. Gaarne roepen wij hier de hulp in van paleografen. Duidelijk leesbaar voor ons is de eerste regel van het half-(middel)nederlandse, half-(middel)hoogduitse epigram rechts onder de liedtekst: Waz men anders zegghen zal, daz zahn ich vur das peste, maar met de tweede regel weten wij geen raad. Luidt het eerste woord prauen? = phrauen? = frauen? Voorts lezen wij quaden dynghen, maar wat dán volgt kunnen wij niet ontcijferen. Ook is het ons niet gelukt de spreuk in een of andere verzameling, al dan niet met varianten, terug te vinden.Ga naar voetnoot12 De Latijnse spreuken dwars over de bladzij lezen wij alsvolgt: Ut probet Intranti datur Annus Religonem
Cur no detur ei qui coniugis Intrat agonem -
waarmee wel bedoeld is, dat iemand die bij wijze van proef intreedt in een klooster, een jaar wordt gegund om zich zelf te bewijzen: waarom dan ook niet aan degene die de strijd des huwelijks aanbindt. Frappanter is de vertaling die Edw. Stam mij toezond: Wel wordt een proefjaar gegeven die heiliger leefstaat omhelzen waardoor de regels prosodisch beter uit de verf komen. Een voorlopige speurtocht (in de spreukenverzamelingen van Suringar, Klapper, Werner en Walther) heeft ons over de herkomst van dit epigram geen aanwijzingen verschaft. Meer geluk hadden wij met de tweede Latijnse spreuk, die wij menen alsvolgt te moeten lezen: Omnis homo bene s(c)it ipsum quo calcius urgit
Omnis homo primum proponit nobile vinum.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De c van scit ontlenen wij aan Werner en Walther.Ga naar voetnoot13 De eerste regel zou moeten betekenen: Iedere mens weet precies waar de schoen wringt. Intussen vragen wij ons af, of Potters archiefblad in plaats van ipsum wellicht responsum op het oog heeft gehad en of het niet in de bedoeling heeft gelegen te schrijven: ‘Iedereen weet goed het antwoord (op de vraag), waarheen zijn schoen hem noopt te gaan’, namelijk daarheen, waar de nobele wijn boven alles geprefereerd wordt. Het is maar 'n vraag. Natuurlijk realiseren wij ons, dat de tweede regel in eerste instantie teruggaat op Joh. 2, 10.
Wat zich tijdens dit partiele en voorlopige onderzoek als voornaamste punt aan ons opdringt, is dunkt ons, de conclusie dat de bestudering van bepaalde middelnederlandse liedboeken onmogelijk kan voorbijgaan aan de vraag, in hoeverre onze ‘dichters’ direkt of indirekt onder invloed hebben gestaan van Hoogduitse en Nederduitse zangers. Vergelijking met kontemporaine Liederbücher is én muzikaal én literairhistorisch een onontkoombaar vereiste. Al rekenen wij - in tegenstelling tot zijn broer - Pieter Potter niet tot onze dichters, zijn archiefblad wijst duidelijk in deze richting. In elk geval mogen naar het oordeel van de ondergetekende de overeenkomsten - in taalgebruik tussen mnl. en Duitse liederen niet blindweg op grond van een voorlopig vermoeden van J. Verdam worden toegeschreven aan een eerbiedig beoefende ‘höfische Sprache’, zoals destijds is gedaan door Nelly Geerts, kennelijk om haar Brugse dichter met een romantische aureool te omkransen. Dit kán niet, omdat een ‘höfische Sprache’ - men denke aan het Portugees Gallegisch - een dichterlijk taalvermogen veronderstelt dat zich (in plaats van koeterwaals te schrijven) angstvallig houdt aan de grammatikale, woordkundige en literaire traditie buiten welke de beoefening van poëzie ondenkbaar werd geacht. Iets heel anders is beïnvloeding vanuit een taal die men bewondert maar niet beheerst. Het valt te betreuren, dat Geerts' voarbeeld door sommigen met onnodige geestdrift is nagevolgd.
Jozef Israëlslaan 145, Arnhem b. overmaat |
|