De muzikale notities op het handschrift van Pieter Potter
Als ik in aansluiting op de uiteenzetting van Dr. Ben Overmaat iets mag zeggen over de muzikale notities op het Hs. 436 van de Leen- en Registerkamer van Holland, en wel zo dat het voor de lezers van dit tijdschrift niet te zeer in het jargon vervalt van een vak dat nu eenmaal het hunne niet is, dan moet ik mij beperken tot mijn konklusies. Die zijn dan interessant genoeg. Het is nl. zeldzaam dat men een blad zal vinden met een haastig genoteerde melodie, waarbij zo sterk de indruk wordt gewekt dat zij du moment uit iemands mond is opgetekend, een ‘muzikaal diktee’. De eerste optekening is weer verworpen, al was de enige fout gemaakt in de weergave van de vierde muzikale ‘zin’. In de definitieve notitie zijn de lijnen van het notensyteem nóg slordiger getrokken dan in de verworpen lezing, die zo toch nog bijdraagt tot meerdere leesbaarheid van de geldige. Een c'-sleutel staat in de vierde lijn, de zgn. tenorsleutel; de benoeming van het notenbeeld is daarmee ondubbelzinnig.
Moeilijker is de kwestie van het ritme. We hebben te doen met de zgn. streepjesnotatie, bekend van o.a. het Handschrift Gruuthuse. Zonder in diskussie te treden met anderer mening heb ik de stellige indruk dat twee streepjes samen één slag, één heffing representeren; die heffingen zijn uiteraard synchroon. Opsplitsingen van één toon, b.v. omdat er meer lettergrepen op vallen, hoeven niet in de notatie uitgedrukt te worden. Van een zonder meer in streepjes genoteerde melodie zal meestal niet duidelijk zijn of de slagen ternair dan wel binair opgevat moeten worden. Wat dat is? Als u Sinterklaas Kapoentje zingt zult u de eerste lettergreep wel twee keer zo lang zingen als de tweede, maar ze komen samen op de slag en die is dan ternair. Maar zingt u het zò dat de eerste lettergreep meteen even kort is als de tweede, dan wordt de slag binair; het klinkt wat haastiger, wat onverschilliger, wat meer ‘afgesleten’, maar de vier heffingen zijn er en ze zijn onderling synchroon. Maar: Sinterklaasje Bonne, etc, zult u alleen binair opvatten, tenzij u aan het eind, waar het het andere liedje citeert, misschien op de ternaire en dan dus ook anderhalf maal zo langzame slag zult overgaan. Een notatie in alleen streepjes zegt dus niets en het is een vanzelfsprekende zaak dat de streepjes meestal in even getallen, telkens twee aan twee zullen verschijnen. Welnu, de middeleeuwer achtte de ternaire slag ‘perfekt’; in haar geheel bestond zij uit een ‘brevis perfecta’, die verdeeld kon worden in een brevis en een semibrevis, afgezien dus weer van de opsplitsbaarheid van tonen op uiteraard gelijke hoogte. Maar nu: Als er op een slag nu eens drie noten van verschíllende hoogte kwamen, dan waren dat dus drie semibreves. Dáár kon hij dan geen streepjes voor gebruiken; hij móest ze nu wel als semibreves noteren. Dat gebeurt hier dan ook: We zien telkens groepjes van drie
semibreves verschijnen. De ‘stenografie’ van het geval is volkomen duidelijk: De dubbelstreepjes zijn breves perfectae, noten van een hele slag, de streepjes beurtelings brevis-semibrevis: de open noten drie aan drie semibreves, samen op één slag.
In een binair bedoelde melodie is de dubbelstreep een brevis imperfecta, te verdelen in twee semibreves en als díe zouden moeten worden onderverdeeld