| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Taaltrouw van Zaalberg
Bij zijn aftreden als hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde heeft C.A. Zaalberg een bundeltje beschouwingen over goed taalgebruik gepubliceerd onder de titel Taaltrouw. Nieuwe en oude glottagogische overwegingen van C.A. Zaalberg. Het woord ‘taaltrouw’ is een substantief en ‘glottagogisch’ een etymologisch doorzichtig, door de auteur waarschijnlijk wel als eerste Nederlander toegepast woord. Het heeft niet tot gevolg dat Zaalberg zich nu ook van agogenjargon bedient.
De bundel, die 180 blzz. telt, bevat voor het grootste gedeelte herdrukken van lezingen en artikelen uit het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, De nieuwe taalgids, Levende talen en vooral uit Onze taal. In de afdeling ‘Taalpolitiek’ staan o.a. de voordrachten over ‘Beraden taalijver’ en ‘Straatnaamgeving’; in de afdeling ‘Nederlands en Harleveens’ figureren de kleine bijdragen over goed taalgebruik, hypercorrecties en wat dies meer zij, die van 1965 af in Onze taal hebben gestaan. De afdeling ‘Buitenlands’ bevat beschouwingen over het gebruik van vreemde woorden en barbarismen, terwijl de titel van de vierde afdeling ‘Sekse, genus, spelling, typografie’ voldoende voor zichzelf spreekt. Een register van behandelde woorden completeert het werk.
In de inleiding reflecteert Zaalberg over het nut van glottagogische beschouwingen zoals hij ze geeft. De taalkundige beschrijft en verklaart, maar hij velt geen waarde-oordelen. De moedertaaldocent echter moet normatief te werk kunnen gaan: zijn leerlingen verwachten dat hij weet te vertellen wat goed of fout is. Fout is alleen fout ‘volgens de taalnorm van de voorafgaande generatie, degene die aan het woord is’, aldus de auteur. Op den duur verandert taal en wat als fout begonnen is, eindigt als normaal Nederlands. Zaalberg is relativerend genoeg om dat in te zien. En toch moet het taalgebruik bestuurd worden: de weifelaars hebben daar recht op en de neerlandici hebben de plicht hun medetaalgebruikers te wijzen op barbarismen, onduidelijkheden en snobismen. De vraag of alle protesten en waarschuwingen tegen slordig taalgebruik wel zullen helpen, wil de auteur met een voorzichtig ja beantwoorden.
In het ‘Woord vooraf’ schrijft Zaalberg dat het bundeltje ‘wordt aangeboden aan de gebruikers van onze taal’, wat een aardige geste is. De uitgever, Tjeenk Willink/Noorduijn rekent er echter wel f 27,50 voor.
M.C.v.d.T.
| |
Studies voor Zaalberg
Ter gelegenheid van het afscheid van C.A. Zaalberg als hoogleraar te Leiden is een bundel Studies voor Zaalberg verschenen, die door collega's en oud-collega's, medewerkers en oud-medewerkers van de vakgroep taal- en letterkunde te Leiden op 24 oktober 1975 aan de scheidende ordinarius is aangeboden. In het ‘Woord vooraf’ wordt er door de redacteuren M.J.M. de Haan en B. van Selm op ge- | |
| |
wezen dat deze bundel ook ‘werk in uitvoering’ bevat; niet elk opstel mag als een voltooid onderzoeksresultaat beschouwd worden.
In deze 288 blzz. tellende bundel staan opstellen van K.J. Bostoen over ‘De jonge Van der Noot’, van C. van Bree over ‘Regionale varianten van de sjwa’, en van H.A. Gomperts over ‘Louis Paul Boon en de werkelijkheid’. J. Griffioen velt een negatief oordeel over het brugklasboek voor Nederlands Opbouw, terwijl M.J.M. de Haan aandacht vraagt voor ‘Lombarden en paragraaftekens in de Reinaert’. J.G. Kooij en Ineke Holierhoek hebben een bijdrage geleverd over ‘Tonen, laten zien en ontoonbaar, eigenschappen en relaties’, S.J. Lenselink heeft ‘Een en ander over Hoofts treurspel Geeraerdt van Velsen’ bijgedragen, H.P.G. Scholten over ‘Ambrosia, uw naam klinkt als een veelvoud’ (over literatuuropvattingen tijdens het interbellum, vooral n.a.v. de dissertatie van Oversteegen) en B. van Selm geeft een uitvoerig verslag van een voorlopig onderzoek naar ‘De 1731-1735-edities van De Hollandsche Spectator’. Onder de titel ‘Wie zijn dat’ bespreekt C.F.P. Stutterheim een geval van merkwaardige intonatie en prominentieverhoudingen, terwijl de bundel besloten wordt met een opstel van H.A. Wage, ‘Gideons herkomst’ (over Bosboom Toussaints Gideon Florensz.).
De uitvoering van deze bundel is welbewust eenvoudig gehouden (in het ‘Woord vooraf’ wordt ietwat kryptisch gesteld dat de ‘Feestbundel Zaalberg’ zijn feestetijkheid vooral aan zijn simpele uitvoering ontleent), wat met zich meebrengt dat het omslag niet doorloopt over de gelijmde rug; in feite bestaat het boek uit een honderdveertigtal blaadjes met een voorkaft en een achterkaft ingebed in een laagje lijm. Intensief gebruik leidt dan spoedig tot desintegratie, wat voor een bundel van zo'n gevarieerde en interessante samenstelling te betreuren is. De prijs kon laag gehouden worden, dat wel. Toegezonden vanuit Leiden kost het boek f 12,75; bestellingen te richten aan de bibliograaf van de Vakgroep, p.a. Levendaal 150, Leiden.
M.C.v.d.T.
| |
Een spel van De Witte Acoleyen voor Zaalberg
Onder de geschenken die Professor Zaalberg op 24 oktober 1975 bij zijn afscheid als hoogleraar zijn aangeboden was ook een Spel van sinne, door de Leidse rederijkerskamer De Witte Acoleyen vertoond te Rotterdam in 1561, uitgegeven door een werkgroep van kandidaten in samenwerking met Dr. B.C. Damsteegt. Het betreft een dramatische tekst van 569 verzen ‘Op de vraghe: Wie de meesten troost oyt quam te baten, Die schenen te sijn van Godt verlaten’, die voorkomt in de Spelen van sinne, vol schoone allegatien, loflijcke leeringhen ende schriftuerlijcke onderwijsinghen, gedrukt door Willem Silvius te Antwerpen in 1564. De Leidse neerlandici hebben de tekst tweemaal uitgegeven: op de linkerpagina's in diplomatisch afschrift, op de rechterpagina's in een wat meer kritische vorm, dat wil zeggen: met aangepast hoofdlettergebruik, voluitgeschreven aanduidingen van personages en toegevoegde interpunctie. Aan de teksteditie gaat een beknopte inleiding vooraf waarin korte hoofdstukjes over ‘De Leidse kamer de Witte Aco- | |
| |
leyen’, ‘Het rederijkersfeest te Rotterdam van 1561’, de ‘Historische plaatsing’, ‘Enkele vormaspecten’ en ‘Taalkundige opmerkingen’ zijn bijeengebracht. Op de tekst volgen 30 pagina's verklarende aantekeningen.
Het boekje pretendeert niet een definitieve teksteditie te bieden; de samenstellers zien het als ‘een weliswaar onvolkomen, maar wel met toewijding gemaakte proeve van werkzaamheid’ op het terrein van de studie der oude Nederlandse letterkunde. Die bescheiden bedoeling maakt het resultaat niet minder sympathiek en waardevol. Spel van sinne is verschenen in de reeks Publikaties van de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde te Leiden. Wellicht zijn bij verschijning van deze Ntg-aflevering nog enkele exemplaren (à f 6,-) verkrijgbaar bij de firma Nijhoff te 's-Gravenhage.
W.P.G.
| |
Woordfrequenties in geschreven en gesproken Nederlands
Woordfrequenties in geschreven en gesproken Nederlands biedt de uitkomsten van vier jaar onderzoek van de Werkgroep frequentie-onderzoek van het Nederlands, die zich ten doel gesteld had, een statistische beschrijving te geven van lexicale en grammaticale verschijnselen in een zo groot mogelijke tekstmassa, representatief voor hedendaags Nederlands taalgebruik in verschillende sferen. Het gebruikte materiaal blijft beschikbaar op het Instituut voor dialectologie, volks- en naamkunde te Amsterdam en bij de Vakgroep toegepaste taalkunde aan de T.H. te Eindhoven. Er zijn in het totaal 720.000 woorden verwerkt uit vijf soorten van gedrukte taal (dag-, opinie- en gezinsbladen, romans en novellen, populair-wetenschappelijke boeken) en uit op de band verzameld gesproken taalmateriaal. Het laatstgenoemde materiaal moet als een proefcorpus worden beschouwd. Tellingen over een meer representatief corpus gesproken taalmateriaal kunnen eind 1977 gereed zijn.
Een inleiding van 30 bladzijden geeft de nodige informatie over de herkomst van de verwerkte woorden, de indeling van de frequentielijsten, het grammaticale codeersysteem, het gebruik van de lijsten en de totstandkoming ervan. Het boek behelst drie alfabetische frequentielijsten van woordvormen, d.w.z. woorden in de vorm waarin ze in de bron zijn aangetroffen en voorzien van hun grammaticale code. Deze drie lijsten beslaan de bladzijden 35 tot 370. De eerste geeft alle woordvormen die meer dan eenmaal in het totale corpus voorkomen en die niet langer dan 25 tekens zijn; de tweede geeft alle woordvormen die maar één keer in het corpus voorkomen en de derde alle woordvormen die langer zijn dan 25 tekens. Verder is er (van blz. 371-424) een frequentielijst van lemmata waarin verbogen en vervoegde woorden als huizen, loop, loopt, liep onder één woord: resp. huis en lopen samengeteld zijn. Voorts is er een frequentielijst opgenomen van woordvormen naar dalende frequentieorde (426-459), een lijst van de frequenties van de verschillende grammaticale codes (blz. 461-466) en een lijst die vermeldt hoeveel woordvormen de frequentie 1 hebben, hoeveel de frequentie 2, enz. (blz. 467-471).
| |
| |
Dank zij de in de lijsten aangebrachte grammaticale codering zijn daaruit behalve frequenties van woordvormen ook een aantal syntactische functies af te lezen. Via lijst D kan men aan de weet komen, hoeveel maal bijv. een substantief als naamwoordelijk deel van het gezegde in het corpus voorkomt. Wil men echter weten welke substantieven als zodanig voorkomen, dan zou men die, via het codeteken 02, uit lijst A1 moeten verzamelen. Dit zou natuurlijk erg tijdrovend zijn. Men kan ze met behulp van de computer veel vlugger verzamelen uit het op de band staande materiaal. Wie ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek zulke detailgegevens die binnen het bereik van de codering vallen, met behulp van de computer uit het materiaal wil laten lichten, kan zich met een verzoek daartoe wenden tot de afdeling Toegepaste taalkunde aan de T.H. te Eindhoven.
Het boek is geredigeerd door drs. P.C. Uit den Boogaart, die van het begin af met de uitvoering van het project belast geweest is, en uitgegeven door Oosthoek, Scheltema & Holkema (Utrecht, 1975) tegen de prijs van f 75,- (geb.).
B.v.d.B.
| |
Transformationeel-generatieve grammatica in artikelen
Onder bovenstaande titel heeft H. Hulshof tweeënveertig artikelen uit de jaren 1965-1974 van verschillende Nederlandse taalkundigen gebundeld. Veertig daarvan zijn in dezelfde vorm aanvankelijk elders gepubliceerd, een is een bewerkte versie van een reeds eerder verschenen tekst en één (Linguistiek en moedertaalonderwijs van R. Dirven) ziet hier voor het eerst het licht. Terecht schrijft de verzamelaar in zijn Voorwoord: ‘Het is voor (aanstaande) taaldocenten noodzakelijk geworden op de hoogte te zijn (en te blijven) van nieuwe taalwetenschappelijke opvattingen en de mogelijke toepassing daarvan.’ De bundel die hij heeft samengesteld biedt daartoe stellig een deugdelijke introductie. In een inleidende bijdrage onder de titel School in linguistiek/linguistiek in school schetst hij eerst de tegenstelling tussen de uitgangspunten van de generatieve taalwetenschap en de opvattingen omtrent taal en taalverwerving van de gedragspsychologie in Amerika (i.h.b.B.F. Skinner). Hij vestigt vervolgens de aandacht op de vraag welke gevolgen de uitkomsten van de moderne taalwetenschap voor het taalonderwijs moeten of kunnen hebben. Het op zichzelf prijzenswaardige streven in die inleiding aan te sluiten bij en telkens te verwijzen naar die artikelen in de bundel die betrekking hebben op de aan de orde gestelde zaken, heeft jammer genoeg niet bijgedragen aan de helderheid van het betoog. De keuze en de indeling van de artikelen is goed. Afdeling I: Moderne taalkunde van het Nederlands en taalwetenschap opent met negen bijdragen van algemeen-theoretische aard. Daarin worden de principes waarop de nieuwe richting in de grammatica berust, behandeld en komen de structuur van het model en de uitbreidingen of wijzigingen daarin aan de orde, alsmede enkele controversiële opvattingen ten aanzien van het model of onderdelen daarvan. In het bijzonder voor neerlandici wier opleiding een tiental jaren geleden
afgesloten is, is dit een moeilijke, vaak
| |
| |
verbijsterende, maar ook uitdagende stof. De rest van deze afdeling wordt gevuld met ‘toepassingen’ van de nieuwe inzichten en methoden op detailproblemen van de Nederlandse grammatica. Het is een goed idee geweest, daarvoor uit de veelheid van voorhanden artikelen er ook een aantal op te nemen die handelen over hetzelfde onderwerp, zoals constructies met het voegwoord of, het meewerkend voorwerp en de bepaling van gesteldheid. Iedere oudere neerlandicus - of moet ik zeggen juist iedere oudere neerlandicus - zal, zeker als leraar Nederlands, met de problemen die deze zaken met zich brengen geconfronteerd zijn geweest en hij zal zich vermoedelijk nieuwsgierig afvragen, welk nieuw licht nieuwere uitgangspunten en technieken op deze problemen kunnen werpen. Dat de bijdragen met minder traditionele termen in hun titels voor hem minder interessant zouden zijn, wil ik overigens niet beweren. Afdeling II: Moderne taalkunde van het Nederlands en taalonderwijs biedt een vijftiental studies waarin de vragen of er grammatica-onderwijs op de middelbare school moet worden gegeven, en, zo ja, hoe dat moet gebeuren, centraal staan. Transformationeel-generatieve grammatica in artikelen is een interessant boek, dat iedere leraar in de Nederlandse taal die op de hoogte van zijn vak wil zijn, wel moét bestuderen. Het is uitgegeven door H.D. Tjeenk Willink BV (Groningen, 1975), telt IV + 592 blz. en kost ingenaaid f 49,50.
B.v.d.B.
| |
Taalgrensproblemen in het rivierengebied
De dialectgrens tussen Hollands en Gelders, die zich in het rivierengebied scherp aftekent en grosso modo gevormd wordt door de Diefdijk (Gorkum - Everdingen), heeft bij de germanist A. Keij de vraag doen opkomen, of deze grens misschien een stukje is van een West-Oostgrens tussen de dialecten van Nederland. Ten oosten van deze grens zouden liggen: de provincies Groningen, Drente, Overijssel, Gelderland ten oosten van een lijn Harderwijk - Gelderse Vallei - Rhenen - Rijn/Lek tot Wijk bij Duurstede - Gorkum, West-Brabant - Antwerpen. Hij komt tot deze hypothese op grond van zijn ervaringen als docent en examinator voor Duits M.O. Uit landelijke examenuitslagen voor de A-acte blijkt, dat studenten uit het hierboven aangegeven oostelijke gebied groter affiniteit tot Duits en betere examenresultaten vertonen dan ‘Westerlingen’. Ter verklaring van deze grens oppert Keij aarzelend de mogelijkheid van oude ethnische tegenstellingen. D.P. Blok heeft in aansluiting op het betoog van Keij nagegaan of de dialectgrens tussen Hollands en Gelders in het rivierengebied historisch kan worden verklaard. Hij komt tot de conclusie dat de vroeg-middeleeuwse vestiging van bewoners in de West-Betuwe zich van het oosten uit (Brabant) voltrokken heeft en ca. 900 voltooid was. Ten westen van dit gebied moet de vestiging dan nog beginnen. Belangrijke gegevens voor deze voorstelling van zaken kunnen worden ontleend aan de toponymie. Dat de middeleeuwse grens in de West-Betuwe, die op Brabantse invloeden berust, voortleeft in de huidige Oost-Westgrens is het gevolg van het krachtige Brabantse achterland en de aanleg van de
| |
| |
Diefdijk, waardoor het komgebied tussen de Lingedorpen en de Lek geregeld onderliep, zodat het onbewoonbaar werd. De vorming van het Gelderse territorium kan niet als verklaring dienen. De beide studies vormen de tekst van de voordrachten die op 16 november 1974 op een symposion van de Dialectencommissie zijn gehouden. Ze zijn met de discussie uitgegeven als nr. XLVII van de Bijdragen en mededelingen der dialectencommissie van de Kon. Ned. Akad. van Wet. (Amsterdam, 1975), waarvan de prijs, ingenaaid, f 12,50 bedraagt.
B.v.d.B.
| |
Lexicon van de taalwetenschap
Onder de titel Lexicon van de taalwetenschap hebben G.E. Booij, J.C. Kerstens en H.J. Verkuyl als Aula-pocket (nr. 549) een verzameling van de belangrijkste termen uit de moderne taalkunde bijeengebracht. De meeste lemma's geven uitvoerige informatie met verwijzing naar de betreffende literatuur. Aan het eigenlijke lexicon gaat een lijst van afkortingen en symbolen vooraf alsmede een lijst van fonetische tekens. Het werk wordt besloten met een bibliografie en een heel praktische lijst van honderden Engelse termen met hun Nederlandse equivalenten.
In de zeer beknopt gehouden inleiding verantwoorden de auteurs het gebruik van de term ‘taalwetenschap’ in de titel: ze beschouwen die als ‘toegespitst op de meest gangbare begrippen die in elke linguïstische theorie worden gehanteerd, alsmede tot die welke worden gebruikt in de thans dominerende theoretische stroming, nl. de transformationeel-generatieve theorie’. Dat laatste is zeker het geval: wie een term uit de transformationele taalkunde wil opzoeken in dit lexicon, komt wel aan zijn trekken; voor dit gebied is het boek het meest bruikbaar. Wie taalwetenschap ruimer interpreteert dan transformationele grammatica, zal teleurgesteld worden: voor hem biedt dit naslagwerk aanzienlijk minder. Het is natuurlijk een goedkoop procédé n.a.v. dit beknopt opgezette werk breed uit te meten wat er allemaal ontbreekt, maar stellig hadden toch termen als feature, determinator, factief en niet-factief, converse, bereik van de negatie, geïmpliceerd object en subject, optioneel, notationele variant, categoriaal lidwoord opgenomen kunnen worden. Datzelfde geldt voor wat oudere termen als attributief, patroon, fatische laag, resultatieve werkwoordsbepaling, balansschikking, valentie, taaldaad, maar ook voor zaken als diglossie, bilinguïsme, deficiëntie-hypothese. Waarom is wel plurale tantum opgenomen en niet singulare tantum, waarom wel proclise en niet enclise, waarom wel ablaut (trouwens weinig bevredigend omschreven) en niet umlaut? Niet duidelijk is ook waarom aoristus en palindroom als lemma zijn opgenomen. Hoewel de auteurs ook wel begrippen uit het oudere structuralisme hebben opgenomen, ontbreekt Bloomfield in de bibliografie. Nederlandse linguïsten van niet-transformationelen huize zijn daarin trouwens opmerkelijk ondervertegenwoordigd. Zonder een opsomming van namen te geven moeten
we toch direkt aan iemand als Paardekooper denken, die hier niet had mogen ontbreken (n.a.v. een lemma als achterzetsel, paradigma en niet opgeno- | |
| |
men termen als syntagma - weer wel: syntagmatisch! - binnenbouw en buitenbouw).
Verder vitten zou van ondankbaarheid getuigen. Een herdruk zou wat ons betreft sterk uitgebreid mogen worden. Zolang die herdruk er nog niet is, is dit lexicon voor het opzoeken van termen uit de transformationeel-generatieve taalkunde heel bruikbaar. De prijs bedraagt f 9,90.
M.C.v.d.T.
| |
Een glossarium van zeventiende-eeuws Nederlands
In de behoefte aan een beknopt woordenboek van het zeventiende-eeuwse Nederlands is voorlopig voorzien door Dr. P.G.J. van Sterkenburg. Een handwoordenboek heeft hij niet kunnen geven, omdat dit het bestaan van een zeventiende-eeuws woordenboek veronderstelt, en dat is er nu eenmaal niet. Schr. heeft zijn werk dus moeten baseren op de gegevens uit de aantekeningen en woordenlijsten van edities van 17de-eeuwse teksten (opgesomd op blz. LIII-LV). Op een werk dat op deze wijze is samengesteld past de naam handwoordenboek niet, maar wel die van glossarium, vanouds de naam voor verzamelingen van glossen uit bepaalde teksten. Het moet worden beschouwd als een elementair hulpmiddel bij het vertalen van voornamelijk literaire teksten uit de 17de eeuw. Het heeft geen wetenschappelijke pretentie en de inhoud is volkomen willekeurig tot stand gekomen. Hoewel de keuze van het materiaal dus van subjectieve aard is, is zij toch niet ongericht geweest: Schr. heeft zich laten leiden door de Schriftelijke opgaven van de Examens Middelbaar Onderwijs Nederlands A en B 1945-1972 (in 1973 uitgegeven door M.C. van den Toorn) opdat het boek vooral tot steun zou kunnen zijn voor degenen die zich op het schriftelijk examen 17de-eeuws voorbereiden. Uit de bronnenlijst blijkt, dat de voornaamste uitgaven van literaire teksten uit de 17de eeuw in dit glossarium verwerkt zijn. Die van F.L. Zwaan bleken bruikbaarder dan vele andere, waarin de aantekeningen dikwijls van parafraserende aard waren. De gebruiker moet er rekening mee houden, dat een opgegeven betekenis contextgebonden kan zijn. In Aanwijzingen voor het gebruik wordt hij geattendeerd op de moeilijkheden die de uiteenlopende spellingen in de geëxcerpeerde teksten voor het vinden van een woord met zich meebrengt.
De 150 bladzijden tellende woordenlijst zal voor de gebruikers ongetwijfeld een aanmerkelijke tijdsbesparing bij het opzoeken van 17de-eeuwse woordbetekenissen opleveren. Alleen een geregeld gebruik gedurende langere tijd kan aan het licht brengen welke lacunes hinderlijk zijn en welke betekenisomschrijvingen minder geslaagd zijn of tot misverstand aanleiding geven. Op dit ogenblik kan men alleen heel dankbaar zijn voor dit welkome hulpmiddel bij de studie van het zeventiende-eeuwse Nederlands.
Schr. heeft het echter bij deze ene handreiking niet willen laten. Hij laat zijn glossarium voorafgaan door Enige aspecten uit de Nederlandse lexicografie (blz. VII-XLVII) waarin hij een beknopt overzicht geeft van alle soorten van lexicografische werken die sedert de middeleeuwen in de Nederlanden tot stand geko- | |
| |
men zijn. Omdat de geschiedenis van de lexicografie een verplicht nummer is voor candidaats- en M.O.-examens, is ook dit heldere en ter zake kundige overzicht welkom. Het is echter jammer, dat Schr. geen vertaling geeft van de vele Latijnse termen en titels van de oudere lexicografische werken. Uit een oogpunt van didactiek is dat een verzuim tegenover de studerenden, wier vooropleiding vaak niet (meer) een ruime kennis van het Latijn waarborgt. Aan de lexicografie sedert het begin van de 19de eeuw zijn twintig bladzijden gewijd. Vooral met betrekking tot de opzet en de voltooibaarheid van het W.N.T. haalt Schr. breed uit. (Vergelijk daarvoor zijn artikel over dit onderwerp in deze aflevering van dit tijdschrift op blz. 13). Het boek is verschenen bij H.D. Tjeenk Willink (Groningen, 1975), telt LX + 150 pagina's en kost ingenaaid f 25,-.
B.v.d.B.
| |
Limburgs idioticon
In de Werken uitgegeven door de Koninklijke Commissie voor toponymie en dialectologie (Vlaamse afdeling) is als nummer 14 een Limburgs idioticon verschenen. Het is samengesteld uit de verzamelingen van dialectwoorden die van 1885 tot 1902 opgenomen zijn in het tijdschrift 't Daghet in den Oosten. Deze verzamelingen van dialectwoorden heten in dit tijdschrift woordenzangen. Het tweede lid van deze samenstelling heeft niets te maken met zingen, maar is een oorspronkelijk agrarische term waarmee de bundeltjes graanhalmen benoemd werden die samengelezen waren uit de losse halmen die op het stoppelveld waren blijven liggen nadat het graan afgemaaid, in garven gebonden en in hokken gezet was. In de inleiding tot dit Limburgse idioticon geeft J. Goossens een overzicht van de andere idiotica die in België verschenen zijn, verstrekt hij gegevens over het tijdschrift waaraan de gegevens ontleend zijn en geeft hij een lijst van de plaatsen waarvoor de in dit tijdschrift gepubliceerde woordenlijsten gelden. Twee kaartjes laten respectievelijk zien hoeveel woorden voor iedere betrokken plaats minimaal opgegeven zijn, en welke regio's door deze plaatsen vertegenwoordigd worden. De alfabetische lemmatisering van het woordenboek is verzorgd door M. Maasen. Het aandeel van Goossens in het woordenboek heeft bestaan in de aanpassing van het bibliografische verwijssysteem, het voorbereiden van het manuscript voor de druk, het proeflezen en het toevoegen van de gegevens uit vier lijsten die Maasen niet had opgenomen. Het woordenboek beslaat 274 bladzijden en maakt dus een grote hoeveelheid dialectwoorden op handzame wijze voor verder onderzoek en dialectgeografische vergelijking toegankelijk. Het is gedrukt bij George Michiels (Tongeren, 1975), kost BF 400 en kan besteld worden bij het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur, Rijksadministratief Centrum, Verkoop van publikaties, Arcadengebouw, Blok F, 2de verdieping,
B-1010 Brussel.
B.v.d.B.
| |
| |
| |
Volksboeken in facsimile
Nu het allerwegen ‘reprint’ is wat de klok slaat, kon het natuurlijk niet uitblijven dat iemand het plan zou opvatten een reeks Nederlandse volksboeken langs fotomechanische weg te herdrukken. Het bekende antiquariaat Merlijn te Hulst heeft zojuist als eerste deel van een voorlopig op tien nummers begrote reeks Merlijn Volksboeken een Reynaert-volksboek doen verschijnen. Een Historie van Jan van Parijs zal binnenkort volgen.
Een aardig idee, maar de uitvoering laat nogal wat te wensen over. Het bezorgen van een facsimile-editie van een oude druk (zeker als het gaat om het moeilijk te reproduceren slechte drukwerk van de meeste volksboeken) houdt heel wat meer in dan het bij de drukker bezorgen van een willekeurig exemplaar. Als er meer drukken bekend zijn, dient er met overleg een keuze te worden gemaakt; als er van de gekozen druk meer exemplaren bestaan, moet worden nagegaan welk daarvan zich het best leent voor reproduktie. Op het vakmanschap en de toewijding van fotograaf en drukker komt veel aan; de keuze van het papier vraagt een speciale deskundigheid. Aan Een zeer genoeglyke en vermaaklyke Historie van Reynaart de Vos / Met haare Moralisatien, als ook Argumenten voor de Capittelen, zeer plaisant en lustig om te leezen, Van nieuws overgezien en verbetert, met schoone Figuuren daartoe dienende [96 pp., 15,5×10 cm, met 24 houtsneden] is een ongedateerde druk, verschenen te Amsterdam bij ‘de Erve de Wed. Jacobus van Egmont, op de Reguliers Breêstraat’ ten grondslag gelegd. Dat deze druk vermoedelijk uit de jaren rond 1780 stamt, wordt nergens vermeld, en de lezer moet het stellen zonder enige bibliografische en litterair-historische toelichting. De tekst is soms moeilijk leesbaar en op E2R en V is de bovenste regel in het gereproduceerde exemplaar half weggesneden. Jammer is ook dat men gekozen heeft voor een deftige, stugge papiersoort die sterk afwijkt van die van het origineel.
Maar misschien zijn dit kinderziekten. Iets van de bekoring van het volksboek blijft ook in deze uitvoering behouden. Merlijn Volksboeken nr. 1 is à f 12,50 te bestellen bij het genoemde antiquariaat.
W.P.G.
| |
De Schoolmeester herdrukt
Veel te lang is het niet mogelijk geweest het werk van De Schoolmeester anders dan in de vorm van een bloemlezing (door F.K.H. Kossmann of door R. Nieuwenhuys) te bemachtigen. Wel waren er voor de liefhebber in antiquariaten dikwijls genoeg exemplaren voorhanden van de bijzonder omvangrijke oplagen die vroeger gedrukt waren, maar in de regel waren dat de onooglijke, vaak zelfs nauwelijks leesbare, drukjes die de specialiteit vormden van de Gebroeders E. en M. Cohen. De laatste volledige herdruk (met een inleiding van C.J. Kelk) dateert van 1942. Het is dan ook zonder reserve verheugend te noemen dat Kruseman's Uitgeversmij. in Den Haag nu een facsimile-uitgave heeft laten verzorgen van de
| |
| |
eerste geïllustreerde (de zesde) editie, die in 1872 is uitgekomen met 300 kostelijke prentjes van Anth. de Vries. Daar dient evenwel onmiddellijk aan te worden toegevoegd dat de kwaliteit van deze reproduktie vèr achterblijft bij het origineel, zoals dat helaas zo vaak het geval is bij ‘reprints’ van geïllustreerd werk. De koper krijgt een boek in handen waarvan hij in zijn onschuld verwacht dat het een goede, of althans een aanvaardbare, remplaçant is van een, gewoonlijk kostbaar, origineel. En maar al te dikwijls maakt pas de vergelijking met de oorspronkelijke uitgave hem duidelijk hoe desastreus het werk in de reproduktie aan kwaliteit heeft ingeboet. Dat is ook hier het geval. Het viezig-zwartige facsimile verminkt het werk van De Vries tot onherkenbaarheid toe. Om enkele voorbeelden te geven: de twee figuurtjes op de achtergrond van de illustratie op pag. 8 zijn even onvindbaar geworden als de aanzwevende gevleugelde op pag. 4. Het is een verbazingwekkend en droevig voorbeeld van het tekortschieten der techniek in een tijd waar men althans in dìt opzicht beter had mogen verwachten. Ten slotte is de uitgave vrij kostbaar en pretentieus met haar zware - eveneens op de zesde druk gebaseerde - linnen band. (Prijs: f 29,50.)
Een positief aspect daarentegen ligt in de heel wat onbekend materiaal aandragende inleiding van T. van Deel en M. Mathijsen-Verkooijen. (De laatstgenoemde heeft in twee artikelen in De revisor 2 (1975) nrs. 3 en 4 bepaalde biografische aspecten nog wat nader uitgewerkt.) Een en ander maakt bijzonder nieuwsgierig naar de op stapel staande editie van de 150 brieven die Van de Linde aan Jacob van Lennep heeft geschreven, en die in allerlei opzichten weinig minder dan een revelatie beloven te zijn.
Ook naar aanleiding van de Inleiding moet helaas een opmerking van negatieve aard gemaakt worden uit technisch gezichtspunt: het is een raadsel waarom voor een uitgave in deze prijsklasse de tekst gezet moest worden met de composer. Er zit een evidente tegenspraak in de pretentie van de presentatie enerzijds, en in het feit dat men die op een koopje heeft trachten te bereiken aan de andere kant.
Niettemin blijft de herdruk als zodanig toe te juichen, al is het wachten op een goed geannoteerde kritische editie.
A.L.S.
| |
Bibliografie van literaire tijdschriften in Nederland
Als eerste deel van een groot opgezet project: ‘Literaire tijdschriften in Nederland’ (LTN I) is in twee banden verschenen: P.J. Verkruijsse: Critisch bulletin (Amsterdam, Thespa, 1975.) Daarmee is de Noordnederlandse tegenhanger van Rob Roemans' en Hilda van Assches ‘Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften’ definitief van de grond gekomen. Het gaat hier dus om de inhoudsbeschrijving van de belangrijke Nederlandse literaire periodieken (de eerstvolgende delen zullen gewijd zijn aan De vrije bladen, Forum en De gemeenschap).
Juist bij een tijdschrift als Critisch bulletin, dat (vrijwel) uitsluitend kritieken en essays bevat, zou men kunnen denken dat dubbel werk wordt gedaan. Immers,
| |
| |
de retrospectieve delen van de BNTL zullen de secundaire literatuur uit het verleden openleggen. Bij de andere tijdschriften lijkt dat in mindere mate het geval te zijn, omdat de ‘creatieve’ bijdragen in de BNTL niet worden opgenomen en uiteraard wèl in de LTN. Toch is dit een misvatting. In de eerste plaats zijn hier ook de stukken opgenomen over buitenlandse literatuur, en de selectie daaruit kan een belangrijke indicatie geven over het toenmalige Nederlandse literaire klimaat in Europees perspectief. Vervolgens is het leven van het tijdschrift zelf in extenso behandeld (omvang, formaat, redactie, medewerkers, uitgevers, verschijningsfrequentie, bijzondere nummers, prijs, oplage). In de derde plaats zijn alle bijdragen - zo nodig, naast de titel, voorzien van verduidelijkende toelichtingen over de inhoud - in chronologische volgorde vermeld. En ten slotte is de inhoud opengelegd in een immens registerdeel. Deze ‘Index’ bevat in één alfabet de namen van medewerkers en besproken auteurs, de persoonsnamen die in de bijdragen voorkomen, de titels van besproken en vermelde werken, en een niet onaanzienlijke hoeveelheid zaaknamen. Wil men weten wat er in het Critisch bulletin is gezegd over de roman of over de Romantiek, dan vindt men dat in één oogopslag - met een, soms groot, aantal onderverdelingen. Zo staan ook alle plaatsen bijeen waar b.v. Frans Coenens Onpersoonlijke herinneringen voorkomen (en daarenboven uiteraard de recensie van het boek); hetzelfde geldt natuurlijk voor een afzonderlijke bundel, maar zelfs ook voor een bepaald gedicht. Het is onvoorstelbaar wat hier in de meer dan 400 bladzijden à twee kolommen die de ‘Index’ telt, is bijeengebracht.
Maar iedere werkwijze heeft haar schaduwzijden, zoals bij het nemen van een aantal steekproeven blijkt. Wie de niet geringe moeite neemt de ruim twee kolommen onder het lemma S. Vestdijk na te lopen, komt onder de indruk van de zorgvuldigheid waarmee de samensteller te werk is gegaan, maar raakt tegelijkertijd hevig gefrustreerd omdat het overgrote deel van de gevonden plaatsen geen voor hem zinvolle informatie biedt. Vele keren vindt hij niets anders dan de simpele vermelding van de naam. Na een dergelijke ervaring gaat men toch weer de stille wens koesteren dat de samensteller over middelen had beschikt om te selecteren of althans om zijn gebruiker duidelijk te maken dat hij zich meer dan de helft van zijn moeite zou kunnen besparen. Maar anderzijds...
Er is alle reden om zeer verheugd te zijn over de start van dit project, en Verkruijsse verdient bewondering voor zijn energie en acribie, die, juist in het geval van dìt tijdschrift, bijna geen grenzen moeten hebben gekend.
A.L.S.
| |
Jaarboek ‘De Fonteine’ 1973-1974
Met het gevoel voor continuïteit dat bij een zo oude instelling een tweede natuur is, heeft de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent een jaren geleden opgelopen achterstand bij de publikatie van de jaarboeken thans geheel weggewerkt. Het jongste Jaarboek, nr. XXIII-XXIV (15-16 van de Tweede Reeks), draagt de jaartallen 1973-1974 en is midden 1975 verschenen.
| |
| |
Evenals zijn voorgangers (zie bijv. Ntg 67, 1974, p. 514-15 en 65, 1972, p. 504-505) bevat het studies over rederijkerslitteratuur, levensberichten en boekbesprekingen.
In de eerste rubriek publiceert Freddy Puts een goed gedocumenteerd overzicht van de ‘Geschiedenis van de Antwerpse rederijkerskamer De Goudbloem’. De activiteiten van deze kamer laten zich volgen van 1490 tot 1654; zij trad minder op de voorgrond dan haar Antwerpse zusterinstellingen De Violieren en De Olijftak, maar kon in de periode 1550-1570 toch bogen op een factor als Cornelis van Ghistele, alias De Mol of Talpa, vertaler van de klassieken en dichter van het spel van Aeneas en Dido.
In zijn bijdrage ‘Het Refrein zonder Dicht uit 1528’ komt B.H. Erné terug op een in het Jaarboek van 1967 door P.J. Meertens gepubliceerd refrein, dat hij hier opnieuw, met een aantal verbeteringen, uitgeeft. Volgens Erné is het refrein niet tegen de lutheranen gericht, zoals Meertens meende, maar behelst het een aanval op de valse priesters, die uit reformatorische hoek afkomstig moet zijn. Erné verklaart de woorden Zonder Dicht in de titel als ‘gedicht over zondaren’.
Het pièce de résistance in dit Jaarboek is de uitgave (op p. 43-166) van ‘Joseph, een historiaalspel van Jeronimus van der Voort (?)’ door G.R.W. Dibbets en W.M.H. Hummelen. Dit Jozefspel is een bewerking naar Genesis 37 : 1 -47 : 12, vermoedelijk van de hand van de Lierse, later naar Zeeland uitgeweken rederijker Jeronimus van der Voort (ca. 1535 - na 1597) wiens zinspreuk in de tekst lijkt te zijn verwerkt. Het is overgeleverd in een zeventiende-eeuws handschrift dat in 1701 is aangekocht door de kamer De Fiolieren te 's-Gravenpolder. De transcriptie van het door vocht aangetast manuscript is een felicitatie waard; voorzien van een boeiende inleiding en uitvoerige annotatie vormt dit spel een aanwinst, niet alleen omdat het ons in staat stelt nauwkeurig te volgen hoe de dramatisering van de bijbelse gegevens in zijn werk is gegaan, maar ook op grond van zijn litteraire kwaliteiten.
In ‘G.A. Bredero's “Symen sonder Soeticheydt”, een tafelspel?’ komt Patricia Pikhaus tot de conclusie dat het stuk aan de voornaamste criteria van het tafelspel beantwoordt en dat het ‘opgevoerd volgens de normen en met de technische middelen van [dit] genre’ het best tot zijn recht komt.
Rik Lanckrock wijdt een in-memoriam aan Paul Rogghé; B.H. Erné herdenkt Dr. L.M. van Dis die ook voor de studie van de rederijkerslitteratuur grote verdiensten heeft gehad. Op deze levensberichten volgt een tweetal recensies van publikaties over het Gentse toneelleven.
Het Jaarboek 1973-1974 is verkrijgbaar door storting van 250 BF op postrekening 000-0301710-40 van de Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent.
W.P.G.
| |
| |
| |
Kroniek van Paul van Ostaijen
Wie anders dan de Van Ostaijen-kenner bij uitstek, Gerrit Borgers - schrijver van de voorbeeldige documentatie die zijn proefschrift is, editeur van het Verzameld werk, waarvan de voltooiing van de tweede sterk gewijzigde druk binnenkort verwacht mag worden, bezorger ook van een aantal kleinere Van Ostaijen-uitgaven die hier van tijd tot tijd zijn aangekondigd - wie anders zou de samensteller kunnen zijn van de Kroniek die nu het licht heeft gezien bij Scheltens & Giltay, Den Haag, en Orion, Brugge?
Voor degene die Borgers' dissertatie en de andere hier bedoelde uitgaven kent, bevat de Kroniek van Paul van Ostaijen, 1896-1928 weinig nieuw materiaal, afgezien van enige facsimiles van handschriften en drukken. Dit neemt niet weg dat de lezer (en kijker) in dit buitengewoon royaal geïllustreerde boek een zeer handzaam en handig overzicht voor zich heeft van leven en werk van een der fascinerendste figuren uit onze twintigste-eeuwse literatuur. De prijs van het boek is f 26,95.
A.L.S.
| |
Dokumentaal stopt
In maart 1972 startte W.A. Hendriks zijn éénmansonderneming: het ‘informatie- en communicatiebulletin voor neerlandici’ Dokumentaal. Er mag wel verondersteld worden dat Hendriks zich nauwelijks bewust kan zijn geweest van dat wat hij zich op de hals haalde; anders was hij er waarschijnlijk nooit aan begonnen. Intussen heeft hij de neerlandistiek in de afgelopen jaren zeer aan zich verplicht door via zijn pretentieloze kwartaalblad een aanzienlijke hoeveelheid vaknieuws te verbreiden onder belangstellenden en belanghebbenden, die op andere wijze nauwelijks, of althans zeer moeizaam, zou zijn doorgedrongen. Er zijn in het recente verleden enige belangrijke bibliografische projecten van de grond gekomen (in een enkel geval ging het om een uitbreiding van een al bestaande onderneming: de Bibliografie van de literaire tijdschriften) die voor de neerlandici de toestand op het gebied van informatieverschaffing minder somber (beloven te) maken dan tot voor kort het geval was. Dit neemt echter niet weg dat juist het soort bibliografische inlichtingen dat Dokumentaal heeft geboden, niet al op andere wijze wordt verstrekt. Ook de bescheiden en veelal als ‘voorlopig’ aangeboden bijdragen op dit terrein in Dokumentaal zelf, in de bijlagen van het tijdschrift, of in het reeksje ‘Bibliograafwerk’ hebben een nuttige functie zolang die gegevens niet geïncorporeerd zijn in groter opgezet werk - en dat kan in heel wat gevallen nog jaren duren. Het is dan ook bijzonder spijtig uit een brief van Hendriks aan de abonnees op zijn periodiek te moeten vernemen dat hij na de voltooiing van de vierde jaargang het bijltje erbij neerlegt. Voor wie zich de hoeveelheid inspanning en tijd die met de samenstelling, produktie en verbreiding gemoeid zijn, ook maar enigszins kan indenken, is het niet moeilijk het besluit
| |
| |
te begrijpen, maar te betreuren blijft het. Gelukkig is er een kans dat de activiteiten elders weer worden opgenomen en voortgezet.
A.L.S.
| |
Rheinische Vierteljahrsblätter, Jrg. 39, 1975
Zonder aan de vele andere bijdragen in deze 504 bladzijden tellende jaargang iets te kort te willen doen vestig ik hier slechts de aandacht op de volgende: 1 Konrads Rolandslied und das Rolandslied des Karlmeinet door Udo von der Burg die tot de conclusie komt dat de bewerker van het Rolandslied in de Karlmeinet Konrads Rolandslied als legger gebruikt heeft, maar aan de inhoud elementen toegevoegd heeft uit een Oudfranse Rolandsliedtekst die behoort tot de versie die men aantreft in de hs. van Châteauroux V. VII. 2 Schauspiel, Schauspieler und Musikanten im geldrischen Arnhem um 1400 door Herman Leloux, die o.m. probeert toneelstukken die in Arnhemse stadsrekeningen genoemd worden, thuis te brengen. Hij acht het heel waarschijnlijk, dat her Nyters spel (rek. ao 1395/96) - ook her Nytarts spoel (1419) - in verband moet worden gebracht met de Zuidduitse dichter Neidhart von Reuental (1180/90-1240), die als ‘der revolutionäre Begründer der höfischen Dorfpoesie’ bekend geworden is en wiens naam voorkomt in de titel van veel toneelstukken waarin met de boeren gespot wordt. Het spel van der roesen (rek. ao 1401) meent hij in verband te moeten brengen met de Roman de la Rose. Het ligt z.i. voor de hand bij van den wijnter ende somer (rek. ao 1402) te denken aan een spel als het gelijknamige in het Hulthemse hs. Voor der coning ende keyser speel (rek. ao 1411) heeft hij geen literair aanknopingspunt kunnen vinden. In de rek. van 1419 is sprake van Onser Vrouwen spoel, dat op Vrouwendag door leerlingen van een (Latijnse) school gespeeld werd. De spelers van de andere stukken worden in de rekeningen ‘gesellen’ genoemd; volgens sommige posten traden ze op op de markt. 3 Klaus Mattheier geeft in Diglossie und Sprachwandel een eerste beschrijving van de richtingen waarin de wisselwerking
tussen een taalgebruiksvariabele (ich habe tegenover ich han) en enige relevante maatschappelijke verschijnselen zich voltrekt. Het onderzoek heeft betrekking op het taalgebruik in het dorp Erp, waarvan de bevolking bestaat uit boeren, handwerkslieden, industrie-arbeiders en employees. De leden van de laatste twee groepen reizen dagelijks heen en weer naar ± 30 km weg gelegen fabrieken en mijnen. Er is onderzocht hoeveel procent van de inwoners altijd dialect spreekt, hoeveel procent beschaafd spreekt en hoeveel procent nu eens dialect en dan weer beschaafd spreekt, en in welke situatie ze dat doen. Uit het onderzoek blijkt dat het taalveranderingsproces op gang komt door de pendelende inwoners van de plaats. Op het ogenblik spreken de employees in alle situaties al beschaafd, de geschoolde industrie-arbeiders neigen daartoe ook. Tweeërlei taalgebruik komt bij de anderen voor, met uitzondering van de oudere boeren die nog uitsluitend dialect spreken. Het artikel is vooral bedoeld als bewijs van de invloed van externe (in het bijzonder socioculturele) factoren op de taalverandering.
| |
| |
Van de beoordeelde boeken zij genoemd: A. Quak, Studien zu den altmittel- und altniederfränkischen Psalmen und Glossen (Kl. Matzel).
B.v.d.B.
| |
Annali sezione Germanica XVII (Napoli, 1974) van het Istituto universitario orientale
In dit jaarboek vindt men op het gebied van de neerlandistiek een studie over de Lokien-romans van Sybren Polet: F. Groppo, Sybren Polet fra documento e proposta - presentazione della sua ‘Lokieniade’; een herdenkingsrede van Gerda van Woudenberg Commemorazione del romanziere olandese Louis Couperus a Roma (ter gelegenheid van het zeventigjarige bestaan van het Istituto olandese di Roma); en een recensie door J.H. Meter van A.K.H. Moerman's Daniël Heinsius, zijn spiegel en spiegeling in de literatuurgeschiedschrijving.
B.v.d.B.
|
|