| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Hulde aan Van Loey
Vrienden en bewonderaars van prof. dr. A. van Loey, de aan alle neerlandici bekende autoriteit op het gebied van de ‘historische grammatica’, hebben hem ter gelegenheid van zijn emeritaat onder de titel Spel van zinnen een bundel opstellen aangeboden waarin een breed terrein van neerlandistisch onderzoek bestreken wordt. De meeste bijdragen hebben betrekking op oudere perioden van het Nederlands; ze liggen op het terrein van de klankleer, de syntaxis en de dialectologie. Daarnaast komt de naamkunde aan de orde. Ook de filologie ontbreekt niet. Eén bijdrage is van letterkundige aard. In het totaal behelst de bundel 41 bijdragen die te samen 346 bladzijden in beslag nemen. Hier moet worden volstaan met een opsomming van auteurs en titels. De volgorde van de opstellen in de bundel is alfabetisch op naam van de auteurs: P. Brachin, Twee kanttekeningen bij de Afrikaanse syntaxis; W.J.H. Caron, Diftongeerde Jan Luyken?; Jo Daan, Een Zaans dagboek; A.P. de Bont †, Lawaai; F. Debrabandere, Westvlaamse werkwoorden op -(r)zen; G. De Schutter, H. Ryckeboer, J. Taeldeman, Het diminutiefsysteem in drie Zuidnederlandse dialecten; F. De Tollenaere, Mnl. (synen hont) poten, den pote (corten), (aan) den voet (af)corten, corten; S. De Vriendt, Een nominativus-cum-infinitivo in Zuidnederlandse dialecten; H. Draye, A. van Loey en het begin van het universitair naamkundig onderzoek; A.M. Duinhoven, Nobel die coninc hadde ghedaen sijn hof crayeren over al. De ontwikkeling van participium + infinitief tot infinitief + infinitief; B.H. Erné, Een kleine verrassing in het Hulthemse handschrift; R. Foncke, Uit het testament van Jouffrouwe Anna sBruekers, wedue Anthonis van Vaken (Mechelen, 25 augustus 1562); G. Geerts, Het genus van Engelse leenwoorden in het Duits en in het Nederlands; W.P. Gerritsen,
Pollites, Pirrus en Penthiseleye. Compositietechniek in Maerlants Historie van Troyen; J. Goossens, Tesi samanunga was edele unde scona; M. Gysseling, De nominatief masculinum van de a-stammen in het Westgermaans; M. Hoebeke, Brabantse oorkonden in Oudenaards privébezit; Per Hovda en K. Langvik-Johannessen, Oude Nederlandse zeekaarten en Noorse kustnamen; R. Jansen-Sieben, Preconsonantisch AL- en OL- in het Goederenregister van Oudenbiezen; L. Koelmans, Over het adverbium (d)er in de Nederlandse dialecten; J. Leenen, Klankverdringing en stembegunstiging in de Limburgse tongval; O. Leys, Akke met zijn makke; J.J. Mak, Iets over spookwoorden; P.J. Meertens, Oudtestamentische voornamen in Zeeland; L.C. Michels, Een drietal notities; J.L. Pauwels, Kozen en koezelen; W. Pée, Bilabiale w - labiodentale v; C. Peeters, Nederlands spade, Oergermaans *spaðo(n); E. Polomé, Iets over etymologische woordenboeken; K. Roelandts, Nominale-s-varianten; A. Sassen, Wat grootouders niet zien (Oosgentroost vs 623); D. Stellmacher, Zur Reflexion der sozialen Komponente in der Onomastik; C.F.P. Stutterheim, Gruuthusiana; V.F. Vanacker, Nog even over gemouilleerde consonanten in het Aalsters; J. van Bakel, Een omstreden assimilatie en wat fonologische theorie; B. van den Berg, Lambert ten Kate's ‘Gemeenlandsche Dialect’; G.A. van Es, De syntactische geschiedenis van ‘toe-eigenen’; C.B. van Haeringen, Barnouw over goeie, rooie, kwaaie; R. Van Passen, Het toponiem boerenleger; A. Weijnen, Een vergeten klankwet; R. Willemyns, Aspecten van de ronding van de zacht- | |
| |
lange ē in het (Middel) Vlaams.
De bundel is samengesteld door R. Jansen-Sieben, S. De Vriendt en R. Willemyns. Hij wordt gesierd door een foto van de gehuldigde en is zeer verzorgd uitgegeven door Editions de l'Université de Bruxelles. Faculté de Philosophie et Lettres U.L.B., 1975.
B.v.d.B.
| |
Paardekoopers methode op de basisschool
Hoewel in De nieuwe taalgids gewoonlijk geen schoolboeken worden aangekondigd, maken we een uitzondering voor het werk van een van onze bekendste medewerkers. De reden daarvan is dat we hier met het bijzondere geval te maken hebben dat door een hoogleraar een methode voor het lager onderwijs ontworpen werd. Van de hand van P.C. Paardekooper is nl. onder de naam De taaltovenaar het eerste deeltje verschenen van een spraakkunst voor klas 3 en 4 van de basisschool. Een vervolgdeeltje voor klas 5 en 6 wordt in het vooruitzicht gesteld. De methode wordt vergezeld van een Onderwijzerboek, waarin per besproken les feitenkennis en didactiek van de te behandelen stof besproken worden. Het leerlingenboek heeft het karakter van een werkschrift voor eenmalig gebruik: na de inleidende theorie bij elke les volgen oefeningen waarin de leerlingen moeten invullen, onderstrepen, tussen haakjes brengen en wat dies meer zij. De geboden stof bestrijkt de persoonsvorm naar aanleiding van mededelende zinnen en vraagzinnen, het voltooid deelwoord (hier had-woord genoemd), de onbepaalde wijs (hier zou-woord genoemd) en het onderwerp. Ook de eenzinsdeelproef wordt behandeld in het lesje over ‘zinnen knippen’.
Met deze boekjes voor de basisschool bestrijkt Paardekoopers methode nu de gehele spraakkunstige opleiding van het basisonderwijs af via brugklas en mavo (De ontleedkundige les), havo, vwo en onderwijzersopleiding (Kleine ABN-syntaxis), tot en met M.O.-opleiding en universiteit (Beknopte ABN-syntaksis), ‘van de wieg tot het graf’, zoals de auteur het zelf noemt. In de inleiding tot het Onderwijzersboek zet Paardekooper uiteen waardoor het zo lang geduurd heeft voordat hij deze sluitsteen kon plaatsen; gebrek aan ervaring met het basisonderwijs speelde daarbij een belangrijke rol. Vandaar dat hij steun gezocht heeft bij een aantal ervaren leerkrachten en de inspectie, met name natuurlijk voor de aanpassing van de didactiek. Uiteraard zal pas in de praktijk kunnen blijken of De taaltovenaar voldoet; Paardekooper houdt zich dan ook aanbevolen voor veel kritiek. - De boekjes zijn uitgegeven door Malmberg in Den Bosch; een prijsopgave ontbreekt.
M.C.v.d.T.
| |
Je weet niet wat je weet
Ook voor het schoolboek Je weet niet wat je weet maken we hier een uitzondering, evenals in het bovengenoemde geval. Het bijzondere van dit boek is niet alleen dat drie universitaire docenten, M.K. van Dort-Slijper, W.G. Klooster en
| |
| |
J.H.J. Luif, een cursus voor de brugklas schrijven, maar vooral dat de modernste linguïstische inzichten richtingbepalend zijn geweest bij de totstandkoming van dit boek. De auteurs willen inzicht bijbrengen in de structuren van het Nederlands, maar hoewel de transformationele taalkunde de theorie op de achtergrond vormt, wordt er niet getrtacht de leerlingen alleen maar boomdiagrammen te laten maken. Het boek is dan ook eigenlijk geen grammatica - zoals het hierboven besproken boek van Paardekooper - maar het draagt met recht de ondertitel Moderne taalkunde voor het eerste leerjaar mavo, havo en vwo. Het is taalkunde wat hier geboden wordt en geen spraakkunst in engere zin. De verwerving van taalkundig inzicht wordt hier nagestreefd in zeven hoofdstukken: het eerste geeft een inleiding over taal en talen van mensen en dieren, het tweede en derde behandelen resp. synonieme zinnen en homonieme zinnen. In het vierde hoofdstuk worden d.m.v. verplaatsingsproeven zinsdelen geïntroduceerd, in het vijfde volgen samengestelde zinnen, terwijl in het zesde subject en object behandeld worden. In het zevende hoofdstuk, dat tot titel draagt: ‘Wat we niet met zoveel woorden zeggen’ komen o.m. ironie en litotes ter sprake. Een ‘Aanvulling’ met nomenclatuur van woordsoorten en zinsdelen, met voorbeelden in het Frans, Duits en Engels, besluit het boek. Per paragraaf zijn oefeningen ingevoegd die moeten stimuleren tot het doen van eigen taalontdekkingen en tot het groepsgewijze discussiëren over taalverschijnselen.
Dit werk is tot stand gekomen in het kader van het ‘schoolboekenproject’ dat door de staf taalkunde van het Amsterdamse Instituut voor Neerlandistiek ongeveer drie jaar geleden geëntameerd werd. De geschreven lessen werden uitgeprobeerd door ervaren leraren aan verschillende schooltypen en de drie hierboven genoemde auteurs hebben het werk uiteindelijk z'n definitieve vorm gegeven. Op dit boek moet nog een tweede volgen, bestemd voor het tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs. Voor de leraar wordt in gestencilde vorm beschikbaar gesteld Informatie voor de docent, waarin suggesties voor het gebruik gegeven worden en waarin in vereenvoudigde vorm ook de ‘Verantwoording’ is opgenomen die in Spektator 4 (van januari 1975) verschenen is.
Een oordeel over dit boek kunnen we hier niet geven (dat is trouwens niet de bedoeling van een rubriek met korte aankondigingen). Mettertijd zal de bruikbaarheid moeten blijken en de auteurs houden zich aanbevolen voor voorstellen tot verbetering. Tot dat doel is zelfs een enquêteformulier voor de docent toegevoegd aan het informatiestencil. Bij een eerste verkenning valt echter wel degelijk op dat hier iets nieuws geboden wordt dat tot nu toe nog niet voor het voortgezet onderwijs voorhanden was. Aardig zijn ook de illustraties die functioneel aansluiten bij de tekst en bijv. ambiguë zinnen duidelijk in beeld brengen. - Het boek is uitgegeven bij Tjeenk Willink/Noorduijn te Culemborg en kost f 9,50.
M.C.v.d.T.
| |
Taalkunde en sociale wetenschappen
De Sociaal-wetenschappelijke Raad van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen heeft ruim drie jaar geleden enkele van zijn leden verzocht
| |
| |
hem van advies te dienen over de ontplooiing van de beoefening der sociolinguïstiek en psycholinguïstiek in Nederland. Daaruit is een discussienota voortgekomen, die door H.C.J. Duijker en E.M. Uhlenbeck onder de titel Taalkunde en sociale wetenschappen gepubliceerd is. Centraal in dit geschrift staat de problematiek van de linguale communicatie, speciaal die van het spreken en verstaan. Met het oog daarop gevestigd brengen de auteurs de relatie tussen de taalwetenschap enerzijds en de sociale wetenschappen anderzijds ter sprake. Aan de menswetenschappen liggen een aantal postulaten ten grondslag, waarvan er enkele kort toegelicht worden: vooral de postulaten betreffende menselijk gedrag en het begrip situatie krijgen daarbij aandacht. Via een bespreking van de categorisering van gedrag komen de schrijvers uit bij het spreken, waarbij uitvoerig wordt stilgestaan, en tenslotte bij het begrip taal. In het laatste hoofdstukje, dat de relaties tussen taalwetenschap en andere menswetenschappen tot onderwerp heeft, wordt de aanbeveling gedaan dat op z'n minst overleg tussen vertegenwoordigers van verschillende disciplines tot stand moge komen. Eerst na zulk overleg kunnen plannen aangaande interdisciplinair onderzoek geconcretiseerd worden.
Met opzet zijn in dit geschrift vaktechnische termen zoveel mogelijk vermeden, aangezien het toegankelijk moet zijn voor beoefenaars van verschillende wetenschappen. Deze 44 blz. tellende brochure is verschenen als ‘werkdocument nr. 4’ van de Sociaal-wetenschappelijke Raad en uitgegeven door de Noordhollandse Uitgeversmaatschappij te Amsterdam. De prijs bedraagt f 10,-.
M.C.v.d.T.
| |
Linguistics in the Netherlands
De Algemene Vereniging voor Taalwetenschap heeft de goede gewoonte ontwikkeld één maal per jaar een gehele dag te wijden aan een bijeenkomst onder het motto ‘Taalwetenschap in Nederland’, waarbij de leden in verschillende secties elkaars referaten kunnen beluisteren en bediscussiëren. De referaten van de bijeenkomsten op 22 januari 1972 en op 20 januari 1973 zijn nu gebundeld in boekvorm verschenen in Engelse vertaling (twee opstellen in Franse vertaling) onder de titel Linguistics in the Netherlands 1972-1973. Uit de gevarieerde inhoud noemen we hier een aantal titels die van direkt belang voor neerlandici zijn, ofwel doordat de bewuste artikelen problemen uit de Nederlandse taalkunde betreffen, ofwel doordat het aangevoerde materiaal voornamelijk Nederlands is.
T. Pollmann behandelt ‘Two types of causal relationship in grammar’ (over causale bepalingen met door), A. Evers en M. Huybregts reflecteren over ‘The cycle in Dutch: its relevance to the theory of grammar’ en F. Ch. van Gestel levert een beschouwing ‘On the article’. Een uitvoerig stuk over ‘The semantic representation of manner adverbials’ van S.C. Dik is ook voor anderen dan anglisten van belang, terwijl achter de titel ‘Diachronic aspects of idiom formation’ van J.G. Kooij een beschouwing over het indirect object schuil gaat (types Dat is hem te moeilijk, een paard de sporen geven, e.a.). Jan Koster bespreekt ‘Dutch as a SOV language’ en Th.L.M. Walraven levert een uitvoerige bijdrage over ‘The optional om in Dutch infinitive constructions’ (bijv. Hij probeert om
| |
| |
weinig te roken). W.U.S. van Lessen Kloeke geeft regels voor ‘Dutch word stress’, terwijl Ton van der Geest zich ook buiten Nederlands materiaal begeeft in zijn bijdrage ‘Sentence stress assignment. An independent argument for VSO’.
Deze bundel geeft met z'n rijk geschakeerde inhoud een boeiend beeld van ‘work in progress’. De editeur, A. Kraak, verdient speciale dank voor het werk dat hij hiermee geleverd heeft, een werk dat aanzienlijk meer omvat heeft dan het redigeren alleen. Het boek is uitgegeven door Van Gorcum te Assen; de prijs bedraagt ingenaaid f 32,-.
M.C.v.d.T.
| |
Het I.V.G.-congres te Cambridge
Het vijfde congres van de Internationale Vereinigung für germanische Sprach und Literaturwissenschaft: omstreeks 450 germanisten (en neerlandici) uit alle delen van de wereld, meer dan 160 lezingen en voordrachten, een ‘Podiumsdiskussion zu Fragen des germanistischen Selbstverständnisses’ (jawel, zonder een zweem van zelfspot), vergaderingen, ontvangsten, excursies, gesprekken met vakgenoten en collega's, een luisterijke feestmaaltijd - en dat alles in het heetst van augustus, in het onverstoorbaar superieure Cambridge.
Zijn neerlandici germanisten? Aan de meeste buitenlandse universiteiten waar Nederlandse taal- en letterkunde gedoceerd wordt, is het vak ondergebracht bij de germanistiek, waarbinnen de Duitse taal- en letterkunde de eerste viool speelt. Of deze organisatorische samenhang ook met een wetenschappelijke verwantschapsrelatie correspondeert, is een vraag die voor het ene specialisme binnen de neerlandistiek anders beantwoord zal worden dan voor het andere. Een feit is dat de congressen van de I.V.G. vrijwel het enige internationale forum bieden waarop de neerlandistiek in al haar onderdelen aan bod kan komen. Het belang daarvan is niet zozeer gelegen in wetenschappelijk vlagvertoon als wel in de mogelijkheid tot een interdisciplinaire uitwisseling van denkbeelden en resultaten, remedie tegen de huisbakkenheid die sommige onderdelen van het vak bedreigt.
De te Cambridge gehouden voordrachten zullen binnen afzienbare tijd worden gepubliceerd in de reeks Internationale Kongressberichte die in samenhang met het Jahrbuch für Internationale Germanistik wordt uitgegeven. Ik volsta daarom hier met een opsomming van titels op het terrein van de neerlandistiek: ‘Konstituierendes in der Herausbildung der niederländischen Sprache’ (J. Goossens); ‘Das Konjugationssystem der starken Verben im Deutschen und Niederländischen’ (J.P. Ponten); ‘Das Dictionarium Etymologicum Kiliaans: ein Höhepunkt der europäischen Lexikographie im 16. Jh.’ (F. Claes); ‘Soziolinguistische Erscheinungen im alten und neuen Siedlungsgebiet’ (J. Daan); ‘Werkwoordsyntaxis van het Nederlands’ (A. Sassen); ‘Bezeichnungsakt und Grammatik’ (D.M. Bakker); ‘Drei syntaktische Anglizismen im Niederländisch der Nachkriegszeit’ (C.A. Zaalberg); ‘Funktionelle Literaturwissenschaft’ (C. Neutjens); ‘Die Rezeption als Romanthema’ (M. Janssens); ‘Deutsch-niederländische Literaturbeziehungen im Mittelalter; Sprachmischung als Kommunikationsweise und als poetisches Mittel’ (W.P. Gerritsen in samenwerking met B. Schludermann); ‘Quellen
| |
| |
des Lanseloet van Denemarken’ (G. Kazemier); ‘Das Genter “Landjuweel” (1539)’ (W.M.H. Hummelen); ‘Naturalismus versus Biedermeier; Marcellus Emants' Een nagelaten bekentenis - Abrechnung mit Ernst von Feuchtersleben, Erneuerung des naturalistischen Romans’ (A.L. Sötemann); ‘Huysmans en Holland’ (L. Gillet); ‘Martinus Nijhoffs poëzietheorie’ (M. Rutten); ‘Maurice Gilliams in de spiegel van Alain Fournier en Rilke’ (M. de Jong).
Tot de gedenkwaardigheden van het congres behoren zeker ook de geestige diatribe tegen het wetenschappelijk heilsgeloof van de doordrammers waarmee de voorzitter, Professor L.W. Forster, de deelnemers verwelkomde, de magistrale lezing over ‘Latein und Deutsch in der Barockliteratur’ van Max Wehrli, en het onthaal dat ‘de neerlandici’ in het gastvrije huis van de familie King te beurt is gevallen.
Het volgende I.V.G.-congres zal in 1980 te Bazel worden gehouden, onder voorzitterschap van Heinz Rupp.
W.P.G.
| |
Documentatieblad 18e eeuw
De ‘Werkgroep 18e eeuw’ heeft in 1968 een uitstekend initiatief genomen door de poging te ondernemen de beoefenaars van verschillende disciplines die het onderzoek van deze periode tot hun object gemaakt hebben, bijeen te brengen. Dat de wens tot interdisciplinair contact bij velen leefde, bleek uit de toenemende belangstelling voor het Documentatieblad. Deze was al spoedig zo groot dat de beschikbare voorraad uitgeput raakte. Het is daarom toe te juichen dat HES Publishers te Utrecht ertoe is overgegaan een herdruk van de eerste reeks (de nummers 1-10) uit te brengen in een handzaam boekdeel, van 280 bladzijden, voorzien van een ‘register’, d.w.z. een inhoudsopgave. De prijs is f 46,80.
A.L.S.
| |
Jaarboek ‘Letterkunde’
Op de jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde lagen de eerste exemplaren van het Jaarboek 1973-74, en daarmee was de sinds onheuglijke tijden bestaande achterstand in de verschijning geheel ingelopen.
In de jaarrede geeft voorzitter G. Borgers een beknopt overzicht van werkterrein en functie der letterkundige musea en documentatiecentra - instellingen die voor de literatuurhistoricus van onschatbare betekenis zijn. Hij voegt daar twee belangrijke brieven aan toe van Paul van Ostaijen die sinds de publikatie van zijn proefschrift boven water zijn gekomen. De afdeling ‘Verhandelingen’ bevat voorts ‘Enkele opmerkingen over de positie van de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog in bezet Nederland’ door B.A. Sijes, in alle nuchterheid van analyse en cijfermateriaal een steeds weer gruwzaam en schokkend relaas.
De rubriek ‘Levensberichten’ bevat ditmaal een beperkt aantal necrologieën van scheppende kunstenaars: Raymond Brulez (door Bernard Kemp), Jan Engelman (door Jan Cartens), Nine van der Schaaf, een merkwaardige, ten onrechte vrijwel geheel vergeten figuur (door Mea Nijland-Verwey), Fedde Schurer (een sympathiek stuk door de Friese dichter D.A. Tamminga) en Nico Verhoeven
| |
| |
(door Dirk Kroon). Daarnaast zijn er stukken over vakgenoten: de betreurde L.M. van Dis (door zijn vriend B.H. Erné), Paul de Keyser (door zijn mede-Gentenaar A. van Elslander), W.L.M.E. van Leeuwen (door W. Bloemena), de Multatuliaan Julius Pée (door zijn zoon Willem Pée) en Catharina Ypes (door Maartje Draak). Typerend is het korte berichtje op p. 83 (niet vermeld in de ‘Inhoud’) dat er van Dirk de Jong, jarenlang lid van de Commissie voor het Jaarboek en de Commissie voor de Publicaties, en vooral ook onvermoeibaar secretaris-penningmeester van de Maatschappij, op zijn verzoek geen levensbericht zal verschijnen. De uiterst bescheiden, bewonderenswaardig moedige en ondanks zijn slopende kwaal altijd opgewekte De Jong zal desondanks levend blijven in de herinnering van wie hem hebben gekend, terwijl de Nederlandse bibliografie zich blijvend aan hem verplicht weet door zijn pogingen de Brinkman het karakter te geven van een nationale bibliografie, en door zijn onmisbare inventarisatie van clandestiene en illegale publikaties uit de Tweede Wereldoorlog: Het vrije boek in onvrije tijd.
Ten slotte verdient de redactie van het Jaarboek al verscheidene jaren een oprecht compliment voor de voortreffelijke typografische uitvoering die zij de uitgave heeft doen geworden.
A.L.S.
| |
Jahrbuch für Internationale Germanistik
Inmiddels is ook de zesde jaargang (1974) van het Jahrbuch für Internationale Germanistik bij Herbert Lang, Bern-Frankfurt a.M. verschenen. (De vijfde jaargang is aangekondigd in het maartnummer van dit tijdschrift, blz. 156/57.) Het blijft te betreuren dat het adjectief ‘internationaal’ eerder betrekking heeft op de kring der medewerkers en redactieleden, dan op de bijdragen als zodanig, terwijl het toch nadrukkelijk de bedoeling is dat ook de neerlandistiek, skandinavistiek en frisistiek aan de orde komen. Dit neemt niet weg dat verscheidene artikelen om hun probleemstelling en/of methode de aandacht verdienen van de neerlandicus.
Het nieuwe ‘Rahmenthema’ - VII - is: ‘Probleme der deutschen Rechtschreibreform’. Het vraagstuk blijkt in Duitsland virulent aan de orde te zijn. En al wordt er een onevenredige aandacht besteed aan de ‘Grossschreibung der Hauptwörter’, er komen ook heel wat punten ter sprake die evenzeer van belang zijn voor de Nederlandse spellingsproblematiek. Het standpunt dat door de meeste auteurs wordt ingenomen, kan als gematigd-progressief worden omschreven. Speciale vermelding verdient de heldere en principiële beschouwing van Leo Weisgerber uit Bonn: ‘Rechtschreibreform: Bedingungen, Umfang und Zeitpunkt’. Hij gaat uit van de constatering dat de geschreven taal een bijzondere ontwikkelingsfase is van het ‘soziale Objektivgebilde’ dat de gesproken taal vormt, en baseert daarop de conclusie dat, gezien de sterke positie van een dergelijk fenomeen - die allerminst overwegend, laat staan uitsluitend, logisch gefundeerd is - het ongewenst en in feite ook niet mogelijk is, het al te rauw ‘mit einem Planspiel konstruierter Möglichkeiten’ aan te tasten. Opmerkelijk is dat er ook in dit artikel relatief weinig nadruk wordt gelegd op het feit dat geschreven-taalgebruik voor 90% of
| |
| |
meer receptief is en maar in geringe mate produktief: iedereen leest vele malen zoveel als hij schrijft. Het directe gevolg van deze omstandigheid is toch dat de onmiddelijke herkenbaarheid van het schriftbeeld centraal dient te staan en de geautomatiseerde herkenning essentieel is, hetgeen het pleidooi van Weisgerber extra kracht bijzet.
Een aantal artikelen zet de discussie voort over het vijfde ‘Rahmenthema’: ‘Ältere deutsche Literatur und Sprache - warum? wozu? wie?’ Daarvan verdient vooral vermelding de uiteenzetting van Erich Kleinschmidt uit Freiburg/Br.: ‘Begründung der Mediävistik als Bestandteil einer historischen Textwissenschaft’. Dit is een van de niet zo talrijke principiële beschouwingen over het vraagstuk die weinig sporen dragen van het strijdgewoel. Centrale passages zijn: ‘Mediävistischen Texten von literarischer und begrenzt auch ausserliterarischer Typik [kommt] innerhalb eines text- bzw. auch nur literaturwissenschaftlichen Studiums insofern [...] Bedeutung und Funktion zu, als sie ohne Zweifel auf einer Verfremdungsstufe stehen, auf der sie einem gegenwärtigen Verständnis weitgehend entzogen sind. Anderseits sind mittelalterliche Texte noch so weit kommunikativ zugänglich, dass an ihnen der Umgang mit historischen Texten geübt werden kann, ohne dass diesem Vorhaben unüberwindliche Schwierigkeiten entgegen stünden.’ Daaraan voegt hij toe: ‘Wenn es im Lehr- und Lernprozess gelingt, das Bewusstsein zu wecken, dass selbst Texte um die Jahrhundertwende oder noch aus den zwanziger und dreissiger Jahren des 20. Jahrhunderts schon historisch in Hinsicht auf das Darstellungsverhalten sind, das ihnen zugrunde liegt, so ist das angestrebte prinzipielle Lernziel einer historischen Textwissenschaft erreicht.’
Men kan nog één stap verder gaan: de lezer van eigentijdse teksten reflecteert niet alleen in het algemeen niet op de historische gewordenheid van de gehanteerde procédés, hij is bovenal geneigd de contemporaine procédés als normatief en vanzelfsprekend te beschouwen, in plaats van evenzeer historisch bepaald, ‘toevallig’, en relatief, als alle vroegere conventiecomplexen. En deze bijziendheid - in de hand gewerkt door al te veel docenten die het volstrekt overbodig vinden nog boeken van vóór de oorlog, of zelfs van vóór 1960 te lezen - heeft niet alleen gevolgen voor de oudere literatuur, zij maakt op even desastreuze wijze de blik op de eigentijdse wazig. Geen literatuur kan het zó weinig stellen zonder historisch perspectief als die van vandaag.
Op zichzelf heel belangrijk, maar voor de neerlandicus van minder rechtstreeks belang, is de afdeling ‘Forschungsvorhaben und Arbeitsstellen zur deutschen Exilliteratur’. De jaargang wordt besloten met een ‘Verzeichnis der germanischen Dissertationsvorhaben’ 1972-'75, waarbij helaas alweer de niet-Duits georiënteerde germanistiek ontbreekt.
A.L.S.
| |
Lias
LIAS is de naam van een nieuw tijdschrift waarin ‘sources and documents relating to the early modern history of ideas’ zullen worden gepubliceerd. De redactie van
| |
| |
het primair Engelstalige periodiek wordt gevormd door P. Bockstaele (Leuven), J.A.H. Bots (Nijmegen), B.L. Meulenbroek (Den Haag), J. Roegiers (Leuven) en J.A.G. Tans (Groningen). De bedoeling is wetenschapshistorische artikelen (in zeer brede zin) te publiceren uit de periode van het vroege humanisme tot het eind van de 18e eeuw, vooral zodanige waarin de Nederlanden centraal staan. Van belang is ook dat het tijdschrift een bibliografie opneemt van elders verschenen publikaties op hetzelfde gebied (in de eerste jaargang is dit geschied over de jaren 1970 t/m 1972).
Het lijkt vanzelfsprekend dat neerlandici met belangstelling voor de ‘history of ideas’ het tijdschrift, dat tweemaal per jaar verschijnt, zullen volgen. In de eerste aflevering is o.m. een artikel opgenomen van D. Schouten: ‘R.M. van Goens und die Neulateiner’, in afl. 2 geeft C.S.M. Rademaker Vossius' ‘De vita sua usque ad annum MDCXVII delineatio’, uit. Het eerste nummer van de tweede jaargang zal gewijd zijn aan het vierhonderdjarige bestaan van de Leidse universiteit (Dousa, Lipsius, Scaliger, Vossius, Heinsius). De prijs van LIAS is voor de Benelux f 60,- p. jg. plus B.T.W. De uitgever: Holland Universiteits Pers, Postbus 1850, Amsterdam.
Bij dezelfde uitgever verschijnt de reeks ‘Studies van het Instituut voor Intellectuele Betrekkingen tussen de Westeuropese Landen in de Zeventiende Eeuw’, waarvan als deel I is uitgekomen Constantijn Huygens; zijn plaats in Geleerd Europa, twaalf bijdragen, uitgegeven door H. Bots, als deel II Pieter Rabus en de Boekzaal van Euroope, 1692-1702 door H. Bots, en als deel III L'album amicorum de Cornelis de Glarges, 1599-1683, uitgegeven met inleiding en annotatie door H. Bots en G. van Gemert m.m.v.P. Rietbergen. Het album bevat inscripties van Cats, Huygens, Heinsius, Vossius, Barlaeus en vele andere illustere figuren. Prijs: f 32,50 per deel.
A.L.S.
| |
Zes ‘Zedeprinten’ van Huygens heruitgegeven
Een werkgroep van docenten en studenten van het Instituut De Vooys is al enige tijd bezig met het voorbereiden van de uitgave van een zestal ‘Zedeprinten’ van Huygens. Daarin worden Een goed Predikant, Een gemeen Soldaet, Een onwetend Medicyn, Een Alchymist en Een Beul afgedrukt naar de tekst in Otia, 1625, en Een Professor naar het handschrift. Elke prent is voorzien van verklarende aantekeningen en een beknopte cultuur-historische toelichting.
Over een paar maanden zal de uitgave als nr. 4 van de reeks Ruygh-Bewerp in een beperkte oplage verschijnen. Omvang ongev. 100 bladzijden, prijs: maximaal f 5,- (exclusief portokosten). Belangstellenden kunnen een exemplaar bestellen door een briefkaart te zenden aan mevr. M. van der Jagt-Pothoven, p/a Inst. De Vooys, Emmalaan 29, Utrecht.
B.v.d.B. |
|