Stap voor stap, maar in een pittig tempo, en met ‘generalisering door abstraktie’ als leitmotiv wordt in de volgende hoofdstukken de praktijk van het transformationele taalonderzoek gedemonstreerd. Van het begin af aan wordt daarbij ook ons methodologisch inzicht op peil gehouden en waar nodig zelfs aangevuld en verscherpt, zoals in 10.3, waar wordt besproken hoe onderzoekers te werk plegen te gaan als zij tegenvoorbeelden ontmoeten. Hieruit blijkt dat de inleidende hoofdstukken algemeen zijn gehouden; maar ook in een wat andere betekenis blijkt daar geen woord teveel gezegd te zijn. Immers, hoe eenvoudig en voorwetenschappelijk ons bijvoorbeeld in hoofdstuk 3 verschijnselen als agreement, reflexivisatie en de plaats van persoonsvorm en vraagwoord nog worden voorgelegd, vanaf de eerste bladzij wordt toch ook geopereerd met zulke inmiddels bekende begrippen als echte of pseudo-generalisatie, hypothese en abstraktie. Bovendien worden de gegevens gepresenteerd langs de lijn waarneming-veronderstelling-toetsing-herziening, ook al valt daarbij niet altijd het begrip empirische cyclus.
De hoofdstukken 3 tot en met 9 staan met elkaar in verband door de behandeling van een aantal verschijnselen in de enkelvoudige zin, die steeds strakker beregeld worden. Dat loopt van een schuchtere formulering in woorden tot het opstellen van een lineair geordende groep geformaliseerde transformaties in een mini-grammatika. Voor het zover is, is tevens het ook uit andere inleidingen bekende corpus van begrippen en inzichten aangeboden. In Konstituentenstruktuur (4), Abstrakte voorstellingen en transformatieregels (5) en Dieptestruktuur en herschrijfregels (6) wordt met name ook de ‘verborgen systematiek achter de verschijnselen’ (p. 7) aangewezen. In aansluiting op hoofdstuk 1 en 2 vormt Het verband tussen syntaktische regels en de feiten (7) een theoretische bezinning op wat tot hier toe is aangeboden. Het betoog over Lineaire ordening van transformaties (8) vind ik een uitstekend voorbeeld van linguïstisch redeneren. Zo wordt de noodzaak van lineaire ordening aangetoond door te demonstreren dat een grammatika voor het Nederlands niet suksesvol kan zijn met simultane regeltoepassing of arbitraire regelvolgorde. Tevens is hier gerede aanleiding om van dergelijke taalspecifieke veronderstellingen te extrapoleren naar algemene hypothesen: iedere grammatika waarvan de regels lineair geordend moeten worden vormt een onafhankelijk argument voor een universele hypothese van lineaire ordening (p. 80). De mini-grammatika (9) voegt - na een bespreking van de technische bijzonderheden van transformaties - aan enkele centrale herschrijfregels een achttal geformaliseerde en geordende transformaties toe; daarmee is tegelijk voldaan aan de methodologische eisen van verifieerbaarheid en precisie.
Pas op dit punt is het goed mogelijk de Samengestelde zinnen (10) aan de orde te stellen, vooral in verband met de vraag hoe ‘linguïstische gegevens gaan werken als argumenten voor hypothesen, en op welke wijze onderzoeksdoelen elkaar oproepen’ (p. 97). Zo figureren transformaties als Equi NP-deletie en Extrapositie met name ook om duidelijk te maken dat voor de laatste in tegenstelling tot de eerste in feite onafhankelijke argumenten ontbreken. Hierop volgen, als afronding van de bespreking van de syntaktische komponent, de hoofdstukken Kondities op het toepassingsbereik van transformaties (11), gebaseerd op Ross' Constraints, en Het cyklisch principe (12), opnieuw een boeiende demonstratie van taalkundig