| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
In memoriam J.J. Mak
In Leiden, waar hij vele jaren aan het Rapenburg heeft gewoond, is op 23 mei 1975 Dr. J.J. Mak overleden, zevenenzestig jaar oud. Hij had de laatste tijd weinig meer gepubliceerd, maar sinds het proefschrift waarop hij in 1936 bij De Vooys promoveerde, tot in de jaren zestig, is Mak een van de produktiefste neerlandici geweest. Dat proefschrift, over De dietse vertaling van Gerlach Peters' Soliloquium, lag op het terrein van de geschiedenis van het godsdienstig leven in de late Middeleeuwen, dat hem levenslang is blijven boeien. Al spoedig kwam daar een tweede veld van onderzoek bij: de litteratuur van de Rederijkers. Daarover heeft Mak een lange reeks studies en tekstuitgaven gepubliceerd die, getuigend van grote belezenheid en degelijk vakmanschap, zijn reputatie hebben gevestigd als een van de beste kenners van deze in zijn dagen nog schromelijk verwaarloosde litteratuur. Een derde, aanpalend werkterrein vormde de lexicografie. In de jaren 1937-1938 heeft hij korte tijd meegewerkt aan het W.N.T.; in 1959 kwam, resultaat van vijf jaar volhardend spitten in weerbarstige grond, zijn Rhetoricaal glossarium van de pers.
In zijn nalatenschap bevindt zich het zeer omvangrijke manuscript van een editie van Boendale's Lekenspiegel, met zesvoudige commentaar. Het valt te hopen dat dit werk in enigerlei vorm het licht zal kunnen zien.
Mak is een man geweest die het anderen, en zeker ook zichzelf, soms niet gemakkelijk heeft gemaakt. Maar onder zijn soms wat onbehouwen schijnende reacties verborg zich een gevoelig, kwetsbaar geleerde, die zijn studievak met hartstocht beoefende.
w.p.g.
| |
Toneel en Muziek in de Rederijkerstijd
In het juninummer van Dokumentaal (jg. 4 (1975), p. 55) wordt opgemerkt dat deze rubriek ‘(mede) bestemd zou kunnen worden voor áánkondigingen, van wat op til is’. Men kan daarmee instemmen, ware het niet dat tussen droom en daad... De kopij voor deze rubriek moet tenminste twee maanden voor de verschijning van de betrokken Ntg-aflevering ter zetterij zijn. Die termijn maakt het in de meeste gevallen onmogelijk de actualiteit op de voet te volgen, laat staan vóór te zijn. Een goed voorbeeld van deze soms ontmoedigende gang van zaken vormt het colloquium ‘Toneel en Muziek in de Rederijkerstijd’ dat op 23 en 24 mei te Gent is gehouden. De uitnodiging bereikte de redactie op 13 mei - te laat voor een aankondiging vooràf, te laat ook voor een verslag in de juli-aflevering. Toch verdient het colloquium alsnog vermelding in deze rubriek, al was het alleen als een bijzonder geslaagd initiatief, dat voor navolging in aanmerking komt.
Het was georganiseerd door de seminaries voor Nederlandse Literatuurstudie en voor Musicologie van de Gentse Universiteit, in samenwerking met de Koninklijke Souvereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’. Op 23 mei woonden de deelnemers een voorstelling van Mariken van Nieumeghen bij in de St.
| |
| |
Baafsabdij; op 24 mei waren er drie lezingen, gevolgd door een discussie. ‘Met de lift naar de hemel - Uitvoeringspraktijk van het rederijkerstoneel’ was de titel van een aanschouwelijk betoog van W.M.H. Hummelen, waarbij hij onder meer gebruik maakte van de zeer uitvoerige regie-aanwijzingen bij een spel van Job Gommerz. Herman Pleij gaf een boeiende visie op de sociale intenties van de rederijkers: ‘Geladen vermaak - Rederijkerstoneel als politiek instrument van een elitecultuur’. Kees Vellekoop illustreerde zijn voordracht over ‘Het Nederlandse lied in de muziekpraktijk van de 15e- en 16e-eeuwse burgerij’ met talrijke muziekvoorbeelden. Tenslotte verdient een toegift vermelding: drie Gentse neerlandici droegen enkele versdialogen voor uit Die historie van Buevijne van Austoen (naar de Antwerpse druk van 1504). Daarbij bleek weer eens dat de auteurs van volksboeken in hun versdialogen soms indrukwekkende dramatische effecten wisten te bereiken. Kortom: er zouden vaker colloquia van deze soort moeten worden georganiseerd, en ze zouden tijdig genoeg aangekondigd moeten worden om meer geïnteresseerde deelnemers te lokken... Gent heeft een goed voorbeeld gegeven.
w.p.g.
| |
Schotel's Vaderlandsche volksboeken herdrukt
Bij de uitgeverij Gysbers en Van Loon te Arnhem is een fotomechanische herdruk verschenen van een ‘klassiek’ werk over de populaire litteratuur, G.D.J. Schotel: Vaderlandsche volksboeken en volkssprookjes van de vroegste tijden tot het einde der 18e eeuw. De twee delen van de Haarlemse uitgave van 1873-1874 zijn in één band verenigd; de kwaliteit van de herdruk doet weinig onder voor die van het oorspronkelijke werk, dat met zijn platen en talrijke illustraties in de tekst als een charmant voorbeeld van negentiende-eeuwse boekverzorging kan gelden. De prijs van de herdruk is f 68,-.
Als bron van gegevens over de zogenaamde prozaromans is de waarde van Schotel's boek thans, naast Debaene's standaardwerk, nog maar gering. Maar het bevat een schat aan informatie over soorten volksboeken die Debaene buiten beschouwing heeft gelaten en waar thans weer meer belangstelling voor bestaat: almanakken, prognosticaties, planeetboeken, toverboeken, schoolboeken, volksprenten, comedieboeken, arcadia's, brievenboeken, reisverhalen, volksliedjes, kluchten, sagen en sprookjes. Schotel was een pionier op het gebied van de Nederlandse folklore, hij was bovendien een van die negentiende-eeuwse geleerden die kans zagen een onwaarschijnlijke hoeveelheid gegevens in een onderhoudend relaas te ordenen. Zijn bibliografische verwijzingen zijn vaak slordig, hij kan zijn lezers het bos insturen met totaal onvoldoende instructies - maar: hij had veel meer gezien dan de meeste neerlandici thans onder ogen plegen te krijgen...
w.p.g.
| |
| |
| |
Buysse
In het algemeen gesproken hebben de belangrijke oudere Vlaamse auteurs de eer gekregen die hun toekomt, in de vorm van een uitgave van hun Verzameld werk: Gezelle en Van de Woestijne; Vermeylen, Teirlinck en Streuvels. De enige figuur die in dit illustere gezelschap tot nu toe op frappante wijze ontbrak, was Cyriel Buysse. Een opmerkelijk verschijnsel, want hij is zeker niet de minste onder hen. Het is hier niet de plaats om in te gaan op de vraag waarom zijn betekenis niet eerder op vergelijkbare wijze is erkend; waarom - ten onrechte - in de literatuurgeschiedenissen ‘de prominente figuur’ (Lissens), ‘Vlaanderens beste verteller’ (Vermeylen), er telkens weer vrij bekaaid afkomt; waarom ook de secundaire literatuur over zijn persoon en werk schraal afsteekt bij die over zijn collega's.
Hoe dit zij, het is bijzonder verheugend dat A. van Elslander, die al eerder voor Buysse in het strijdperk trad (: Cyriel Buysse. Uit zijn leven en werk. Antw., 1960/61), in samenwerking met Dr. A.M. Musschoot de niet geringe taak op zich heeft genomen de lacune te vullen: het Verzameld werk zal in zes omvangrijke delen uitkomen bij A. Manteau in Brussel. Elk deel zal voorzien zijn van een uitvoerige inleiding. In het eerste deel, dat inmiddels is verschenen, zijn de eerste acht romans opgenomen, van Het recht van de sterkste (1893) tot Daarna (1903). Niet het sterkste werk dus nog, maar sommige ervan zijn toch duidelijk van meer dan louter literairhistorisch belang.
Het valt intussen te betreuren dat de editie niet van wetenschappelijke principes uitgaat, vooral omdat te voorzien valt dat een dergelijke uigave tot in lengte van dagen door het nu verschijnende Verzameld werk geblokkeerd zal worden. Gezien de werkwijze van Buysse is het geheel verdedigbaar dat de ‘Ausgabe letzter Hand’ als grondslag is gekozen, en gegeven de omvang die het geheel krijgt, is het begrijpelijk dat er geen ruimte overbleef voor een variantenapparaat. Ook over de aanpassing van de spelling valt desnoods te twisten, maar het gaat mij in èlk geval te ver dat ‘archaïsch aandoende vormen, vooral genitieven en andere verbogen vormen maar ook betrekkelijke en bezittelijke voornaamwoorden [...] aan het hedendaagse taalgebruik [zijn aangepast]’. Het is natuurlijk waar dat op deze wijze voor de huidige lezer een vlotter hanteerbare tekst is ontstaan, maar in een editie die toch een definitief karakter had moeten dragen, is het offer naar mijn mening te groot. Dit geldt te sterker waar alleen al Buysses frequent gebruik van authentiek dialect een verbreiding als ‘volkslectuur’ - waar de uitgeversmaatschappij misschien op hoopt - toch wel vrij afdoende in de weg zal staan. In het laatste deel zal nog een nadere verantwoording worden gegeven van de tekstverzorging, maar het is nauwelijks te verwachten dat die dit bezwaar zal kunnen wegnemen.
Een smakelijk Boeketje Buysse, een levensschets en een bibliografisch overzicht, gevolgd door getuigenissen en verlucht met vele illustraties begeleidt in de vorm van een klein boekje de uitgave van het Verzameld werk.
Het minste wat men van deze editie mag verwachten, is dat zij de belangstelling voor Cyriel Buysse sterk zal stimuleren, en ertoe zal bijdragen dat hij in feite
| |
| |
de vooraanstaande plaats in onze literatuurhistorie zal krijgen waarop hij recht kan doen gelden.
a.l.s.
| |
Bibliografie J.C. Brandt Corstius
Bij het afscheid van J.C. Brandt Corstius als gewoon hoogleraar in de vergelijkende literatuurwetenschap na de middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit te Utrecht is door studenten van zijn instituut onder redactie van mevr. S. Hooykaas een overzicht van zijn publikaties vervaardigd, getiteld: Schrijven is het niet alleen. De lijst, die begint met een stukje in Jonge kracht, orgaan van de Nederlandse Bond van Abstinent Studerenden, uit 1928, en eindigt met een bijdrage ‘De humanisten en de samenwerkingsschool’ in Rekenschap, uitgave van het Humanistisch Verbond, uit 1973, telt niet minder dan 422 nummers. En alleen al de vermelding van de eerste en de laatste publikatie bevestigt in zekere zin wat in de ‘Verantwoording’ wordt gezegd: ‘De bibliografie lijkt een biografie te zijn geworden’. Brandt Corstius is allerminst alleen maar literatuurhistoricus - neerlandicus, comparatist. Hij heeft zich zeer actief op levensbeschouwelijk terrein bewogen, en ook daar zich een vruchtbaar publicist betoond. Hetgeen natuurlijk niet wegneemt dat de meeste lezers, deze bibliografie ter hand nemend, voornamelijk gericht zullen zijn op Brandt Corstius' activiteiten als literatuurhistoricus, en zich daarbij zullen realiseren hoe hij zich heeft ontwikkeld van Gorter-specialist, kenner der Tachtigers en recensent van moderne literatuur, tot belangrijk stimulator van het comparatisch onderzoek der achttiende en negentiende eeuw en kritisch begeleider van het literairhistorisch onderzoek in ons land, om tegen het einde van zijn loopbaan op bijzonder verhelderende wijze terug te keren tot zijn oude liefde - zij het nu uiteraard óók in comparatistisch perspectief: Het poëtisch programma van Tachtig, een vergelijkende studie (1968). Dat daarbij de 18e eeuw niet tekort kwam, bewijst zijn meest recente uitgave: Een pleidooi uit 1765 voor de wetenschappelijke beoefening van de
letterkunde.
Schrijven is het niet alleen is verkrijgbaar bij het Instituut voor Vergelijkend Literatuuronderzoek, of door overschrijving van f 4,- op postrekening 471126 t.n.v. Mevrouw S. Hooykaas, Bilthoven.
a.l.s.
| |
Antwerps liedboek
Verrassend groot is de belangstelling gebleken voor de uitgave van Het Antwerps liedboek: 87 melodieën op teksten uit ‘Een schoon liedekens-boek’ van 1544. Uitgeg. door K. Vellekoop en H. Wagenaar-Nolthenius, met medew. van W.P. Gerritsen en A.C. Hemmes-Hoogstadt. Dl. I, II. (Amst., 1972). Al spoedig was de editie (aangekondigd in Ntg 66 (1973) blz. 337-339) uitverkocht. Thans is een vrijwel ongewijzigde - alleen op enkele ondergeschikte punten gecorrigeerde - herdruk uitgekomen: Amsterdam, Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis, 1975. De prijs is f 32,-.
a.l.s.
| |
| |
| |
Van de koele meren des doods/The deeps of deliverance
Als deel 5 van The Library of Netherlandic Literature, uitgegeven door Twayne Publishers, Inc., te New York, is in 1974 een herziene uitgave verschenen van de vertaling die Margaret Robinson in 1902 van Frederik van Eedens Van de koele meren des doods deed verschijnen. De tekstbezorger, Prof. Egbert Krispyn van de Universiteit van Georgia, heeft de vertaling dichter bij het origineel gebracht. Margaret Robinson had het namelijk voor een Engels-Amerikaans publiek nodig gevonden Van Eedens boek te kuisen. Niet alleen verdwenen bij haar, zo deelt Krispyn mee, vrijwel alle gegevens over het sexuele leven van de personages, maar ook, en dat is misschien nog interessanter, verwijzingen naar conflicten tussen ouders en kinderen waardoor gezagsverhoudingen konden worden aangetast.
Nog merkwaardiger dan deze zuiveringspoging zelf is de gelijkmoedigheid waarmee Van Eeden haar accepteerde. In zijn Dagboek tekent hij op 23 april 1901 aan: ‘Ik corrigeer de vertaling van mijn boek. Het is heel iets anders geworden, maar het zal toch wel gelezen worden.’ Dat laatste was belangrijk voor hem: hij verwachtte veel van zijn roman voor de verspreiding van zijn ideeën in de Engelssprekende landen zodat de weg voor zijn studie De blijde wereld gebaand zou zijn (Dagboek 20 oktober 1902). Misschien dat hij daarom concessies aan de Angelsaksische pruderie - die hij eigenlijk ook wel bewonderde - aanvaardbaar achtte.
De editeur schreef een inleiding van enkele pagina's waarin hij de auteur - geschetst als iemand met vele internationale connecties - bij het nieuwe publiek bekend maakt. Tevens geeft hij een korte karakteristiek van de roman die hij ondanks bepaalde technische onvolkomenheden toch ‘fascinerende lectuur’ vindt.
Het boek kost $8.95 voor Amerikaanse lezers; alle anderen betalen 10% meer.
m.a. schenkeveld-van der dussen
| |
De taalkundige als neerlandicus
Onder bovenstaande titel hield W.G. Klooster op 12 mei 1975 zijn inaugurele rede als gewoon hoogleraar in de Nederlandse taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam. De titel is een trouvaille te noemen: er wordt in uitgedrukt hoeveel in de neerlandistiek en in de taalkunde veranderd is in de laatste dertig jaar. In 1946 hield immers een voorganger van Klooster op deze zelfde leerstoel, Hellinga, zijn oratie onder de titel De neerlandicus als taalkundige, waarin de relatie tussen de beide substantieven precies omgekeerd is.
In deze oratie, nu afzonderlijk in druk verschenen en tevens in Spektator 4, 8 gepubliceerd, zet Klooster uiteen hoe deze verandering van optiek tot stand gekomen is. De transformationele theorie en de discussies daaromheen hebben ertoe meegewerkt, dat de taalkunde als wetenschap veel centraler is komen te staan dan het onderzoek van objecten die specifiek zijn voor één bepaalde taal. Dat betekent niet dat object-specifieke problemen nu ineens verdwenen zouden zijn, maar de
| |
| |
theoretische bezinning die de moderne taalkunde met zich mee heeft gebracht, heeft ertoe geleid dat ook bij laatstgenoemde soort problemen een streven waarneembaar is tot formulering binnen een theoretisch kader dat niet door het specifieke neerlandistische object bepaald wordt.
Naar aanleiding van het begrip ‘verklaring’ geeft Klooster dan een aantal voorbeelden van vragen die voortvloeien uit de modern-taalkundige benadering van woordgroepen als een patiënt die onder behandeling is en een patiënt onder behandeling. Zijn deze uitdrukkingen synoniem? Wat is eigenlijk synoniem? Wanneer is iets semantisch en wanneer syntactisch? Wanneer spreekt men van een generalisatie, wanneer zoiets binnen het kader van een andere theorie een uitspraak is over heterogene feiten? Wat zijn empirische feiten, ja, wat is een feit überhaupt? Zulke vragen van fundamentele, vaak modeltheoretische aard vormen het begeleidingsverschijnsel van een anderzijds verheugende ontwikkeling van de taalkunde. Klooster is er niet somber over: met Chomsky gelooft hij ‘dat er duidelijk vooruitgang is geboekt en dat er tekenen zijn die wijzen op een mogelijke convergentie in de herformuleringen en correcties op vroeger werk’ (blz. 9). Door de discussies tussen de taalkundigen onderling (sinds enige tijd nog aangevuld met kritiek van de kant van teleurgestelde psychologen, die zich meer van de transformationele theorie hadden voorgesteld) wordt de neerlandicus wel gedwongen zich steeds verder van huis te begeven en zich met de algemene taalkunde en de wetenschapstheorie te bemoeien. Toch moet volgens de auteur de zuigkracht van de laatstgenoemde discipline niet zo groot worden, dat een volgende oratie tot titel zou kunnen hebben: ‘De wetenschapstheoreticus als neerlandicus’.
M.C.v.d.T.
| |
Nieuwe woorden in het Nederlands
Onder de titel Signalement van nieuwe woorden is bij Elsevier een woordenboek verschenen, waarin onder redactie van dr. Riemer Reinsma 2000 neologismen bijeengebracht zijn. Het mag als bekend worden aangenomen dat in de laatste decennia bijzonder veel nieuwe woorden hun intrede gedaan hebben in onze taal, maar een registratie daarvan was nog steeds dringend nodig. Dit boek voorziet nu voor een groot deel in deze leemte.
De terminus a quo van het aangeboden materiaal ligt omstreeks 1955, maar ook een aantal langer bestaande woorden zijn niet weggelaten wanneer er aanleiding was ze tot de moderne, resp. modieuze woordenschat te rekenen. Zowel Noord- als Zuid-Nederland hebben hun specifieke bijdragen geleverd, waarbij zowel de namen van technische vindingen als recente stopwoorden van politici compareren; het nieuwste uit de drugterminologie wordt afgewisseld met jeugdslang; en algemeen verbreide nieuwvormingen uit reclametaal zijn evenzeer vertegenwoordigd als idiomatische uitdrukkingen uit de subcultuur.
Vrijwel alle lemma's zijn voorzien van vrij uitvoerige citaten met vindplaatsen, wat de waarde van dit werk aanzienlijk verhoogt. Uit de bronnenlijst blijkt de diversiteit van het materiaal: onder de periodieken treft men Hitweek en Aloha aan, het sexblad Carmen en Sekstant, maar ook De gids en Onze taal, Provo en
| |
| |
het Nederlands juristenblad; bij de schrijvers figureren Bomans, Carmiggelt en Jan Cremer, Van Kooten en De Bie, maar ook Achterberg, Vinkenoog en Marten Toonder; de Handelingen van de Tweede Kamer staan er naast Tussen de rails en Libelle. Het gevolg van deze keuze is een uitermate boeiende verzameling woorden, waarin men - uiteraard - zal gaan zoeken wanneer een modern woord onbekend is, maar waarin men ook gefascineerd blijft lezen (het oude ideaal van de WNT-redacteur M. de Vries!). De verzameling bevat autochtoon Nederlands materiaal zoals aankaarten, denkraam, doorzonkamer, giller, gouden handdruk, inbreng, kraker, medemenselijk, studentenstop, praatpaal, sapje, stuurgroep, uitzendkracht, vertrossing, maar ook Anglo-amerikaans woordmateriaal zoals beat, barbecue, brain drain, feature, image, play-back, relax, sensitivity training, software, sticker, voorts samenstellingen met disco-, doe-het-zelf-, mini-, Euro-, macro-, video-, wegwerp- en afleidingen met versterkende prefixen zoals bere-, poep-, loei-, en tenslotte letterwoorden als EEG, HTS, LSD, SF, STER, TEE, UFO, VWO.
Het woordenboek biedt een registratie van al dit nieuwe materiaal; het is niet normatief en keurt niet zonder meer iets goed of af. Niet alleen als naslagwerk voor de eigentijdse lezer zal het zijn dienst bewijzen, maar ook na een aantal jaren zal dit materiaal van historische waarde zijn waarmee het beeld van een voorbije tijd in herinnering kan worden geroepen. De prijs van het boek is f 17,50.
M.C.v.d.T.
| |
Rapportage over de taalsituatie in Kerkrade
In 1973 begon het Nijmeegse Instituut voor Onderwijsresearch (NIVOR) samen met de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde (NCDN) een voorbereidend onderzoek naar de taalsituatie in Kerkrade en omstreken, speciaal ten behoeve van het onderwijs op de basisscholen. Kerkraadse leerlingen vertoonden nl. de tendens lagere scores te behalen op een aantal onderdelen van de schooltoetsen bij het basisonderwijs. Als mogelijke verklaring daarvoor werd geopperd de taalmoeilijkheden vanuit het gezinsmilieu en de beperkingen die eigen zijn aan de huidige functioneringscondities van de basisschool. Het genoemde taalprobleem nader te localiseren en te identificeren was de opgave die de onderzoekers van NIVOR en NCDN zich stelden. Het SVO-projekt 0241 dat hieruit resulteerde, heette dan ook: ‘Onderzoek van de taalsituatie in Kerkrade e.o., speciaal ten behoeve van het onderwijs op de basisscholen’. Van dat onderzoek is nu rekenschap afgelegd in de vorm van zes lijvige rapporten, waarvan het laatste een eindrapport is met samenvattingen van de vijf voorafgaande verslagen.
Deelrapport 1 van de hand van A. Hagen en A. Vallen is getiteld De sociolinguïstische studie van dialect-standaardtaal-situaties. Een literatuuronderzoek (110 blz.). Het biedt een uitvoerige bespreking van de op het onderhavige gebied relevante literatuur, waarbij uiteraard deficiëntie- en differentietheorie tegen elkaar afgewogen worden, maar ook begrippen als codeswitching, interferentie,
| |
| |
diglossie, dialect en standaardtaal uitvoerig aan de orde komen. De literatuuropgave omvat een kleine 200 nummers.
Deelrapport 2, eveneens van A. Hagen en A. Vallen, heet Empirische benaderingen van de taalvaardigheid van een groep van huis uit dialectsprekende kleuters en eerste klassers (73 blz.). Het bevat het verslag van het voorbereidend veldonderzoek in Kerkrade met een evaluatie van de tests en elicitatieprocedures in de standaardtaal en in het dialect. Er kon vastgesteld worden dat het dialect beter beheerst werd door de proefpersonen dan de standaardtaal en dat er een duidelijke invloed van het dialect bij het gebruik van de standaardtaal waar te nemen viel. Omgekeerd was de invloed van de standaardtaal op het dialect geringer. Tenslotte bleek ook invloed waarneembaar van het Duits op het dialect en (in geringere mate) op het standaard-Nederlands.
Deelrapport 3 is geschreven door P.J.J. Stijnen en is getiteld: Het van huis uit spreken van dialect en onderwijs. Een literatuurstudie (48 blz.). Uit de behandelde literatuur komt als algemene conclusie naar voren dat het van huis uit spreken van een dialect doorgaans minder gunstige gevolgen heeft voor het onderwijs en de onderwijsprestaties in het standaardtalige onderwijs. Vooral het pro duktieve gebruik van de standaardtaal biedt moeilijkheden. Voor een oplossing daarvan denkt men aan een benadering die verwant is aan het vreemde-talenonderwijs.
Deelrapport 4, eveneens door P.J.J. Stijnen geschreven, draagt tot titel Leerkrachten over het spreken van dialekt in verband met onderwijs in Kerkrade (59 blz. + 67 blz. bijlagen). Het betreft hier het verslag van een enquête onder 336 leerkrachten van kleuter- en basisonderwijs, met een respons van 77% (257). Vrij algemeen wordt de invloed van het dialect op de onderwijsresultaten, vooral op die van het vak Nederlandse taal, als ongunstig gekwalificeerd. Waarschijnlijk vertoont het dialectprobleem ook samenhangen met het sociale milieu van de leerlingen en de wijk waarin ze wonen. Als oplossing voor de geschetste moeilijkheden zien de leerkrachten het verkleinen van de afstand tussen de taal van thuis en de taal van school. Als bijlage is aan dit rapport toegevoegd de toegezonden vragenlijst met een verwerking van de antwoorden.
Deelrapport 5, eveneens van de hand van P.J.J. Stijnen, is getiteld: Taalgebruik, sociaal milieu en schoolresultaten (86 blz. + 73 blz. bijlagen). Het bevat een her-analyse van een aantal schoolvorderingentoetsen aan het begin en aan het einde van het lager onderwijs in Kerkrade en enkele vergelijkingsgebieden. Een belangrijke conclusie is dat in Kerkrade bij het begin van het lager onderwijs niet gesproken kan worden van nadeel voor of achterstand van streektaalsprekende kinderen in vergelijking met hun standaardtaal-sprekende leeftijdsgenoten elders, terwijl dat aan het eind van het lager onderwijs wèl het geval is. Dit zou erop kunnen wijzen dat deze verschillen vooral door het onderwijs zelf worden veroorzaakt.
Het eindrapport is geschreven door A. Hagen, P. Stijnen en A. Vallen en draagt tot titel: Dialekt en onderwijs in Kerkrade (73 blz.). Het omvat, zoals hierboven reeds gezegd, een samenvatting van de vijf hier vermelde rapporten en een evaluatie daarvan in een paragraaf met slotopmerkingen. Hier wordt nog eens
| |
| |
duidelijk beklemtoond dat in deze rapporten alleen sprake is geweest van een voorbereidingsfase. In de tweede fase, de uitvoeringsfase, zal men verder moeten werken op grond van hier gewonnen inzichten. Als desideratum wordt o.m. genoemd een contrastieve analyse van het Kerkraads en de Nederlandse standaardtaal.
De delen 1 en 2, die de meer specifiek taalkundige stof behelzen, zijn uitgaven van de NCDN, de delen 3, 4 en 5, die vooral onderwijskundige stof bevatten, zijn uitgegeven door het NIVOR, terwijl het eindrapport een gezamenlijke uitgave van NCDN en NIVOR is. Alle rapporten kunnen tezamen of afzonderlijk besteld worden bij drs. A. Vallen, NCDN, Erasmuslaan 40, Nijmegen. De prijzen van de zes delen zijn resp. f 5,-, f 4,-, f 4,-, f 6,-, f 6,- en f 5,-, alles exclusief portokosten
M.C.v.d.T.
| |
IPO annual progress report Nr. 9. 1974
Het jaarrapport van het Instituut voor perceptieonderzoek te Eindhoven telt 133 bladzijden. Daarvan zijn er 37 gewijd aan auditorische perceptie, 47 aan de spraak, 25 aan visuele perceptie, 11 aan instrumenten en 6 aan IPO-publicaties in 1974. De belangstelling van onze lezers zal waarschijnlijk in de eerste plaats uitgaan naar de onderzoekingen op het terrein van de spraak. S.G. Nooteboom, J.P.M. Eggermont, J. 't Hart, A.F.V. van Katwijk en I.H. Slis doen verslag van een eerste onderzoek naar de rol van de factor tijd in de perceptie van spraak. De resultaten zijn nog ‘mager’. Concreter zijn de uitkomsten van een onderzoek naar Some context effects on phonemic categorization of vowel duration (S. Nooteboom). J. 't Hart komt in Discriminability of the size of pitch movements in speech tot de conclusie dat verschillen in de grootte van de intervallen in toonhoogtebewegingen in de perceptie van het accent geen belangrijke rol spelen. I.H. Slis is op zoek naar de regels voor een computerprogram dat het mogelijk moet maken, perceptief aanvaardbare clusters van twee consonanten te genereren voor synthetische spraak. J.P.M. Eggermont stelde een voorbereidend experimenteel onderzoek in naar de relatie tusen spreektempo en het verstaan van een vreemde taal.
Op blz. 133 treft men een formulier aan voor het aanvragen van overdrukken van de publicaties die op blz. 127-132 opgesomd zijn.
B.v.d.B
| |
Een omgewerkte inleiding bij het Woordenboek der Zeeuwse dialecten
De inleiding van het Woordenboek der Zeeuwse dialecten is ter gelegenheid van de derde oplage gedeeltelijk omgewerkt. De veranderingen betreffen de terminologie die gebruikt is voor de beschrijving van de Zeeuwse klanken (thans aansluitend bij die van B. van den Berg, Foniek van het Nederlands6 en de bijschriften van de dialectkaartjes, die op bepaalde punten verduidelijkt of aangevuld zijn. De tekst van het woordenboek is niet gewijzigd. Ten gerieve van de bezitters van de eerste en tweede oplage is de Inleiding bij de derde druk afzonderlijk leverbaar voor de prijs van f 6,50 (Den Haag, Van Goor Zonen, 1975).
B.v.d.B |
|