Boekbeoordeling
A.M. Schaerlaekens, The two-word sentence in child language development; A study based on evidence provided by Dutch-speaking triplets. The Hague - Paris (Mouton), 1973. Prijs: gebonden f 58,-.
Sinds er, vooral via de invloed van de door Chomsky geïnspireerde ontwikkelingen in de theoretische taalwetenschap, meer belangstelling is gekomen voor onderzoek van de primaire taalverwerving, heeft de analyse van de tweewoordzin een belangrijke plaats gekregen in dit onderzoek. Deze uit twee woorden bestaande zinnen die kinderen in een bepaalde fase van de taalverwerving kunnen produceren (normaal omstreeks het tweede levensjaar) worden daarbij beschouwd als de eerste met een grammatica te beschrijven uitingen.
In de studie van mevrouw Schaerlaekens, een herziene versie van haar Leuvens proefschrift uit 1971, wordt een analyse gepresenteerd van de tweewoordzinnen van Nederlands-sprekende kinderen. Hiermee geeft zij een welkome aanvulling op andere studies waarin voornamelijk taalmateriaal van Engels-sprekende kinderen het objekt van onderzoek is.
Na de behandeling van een aantal methodologische problemen bij het kindertaalonderzoek, zoals de beperkingen van het opgenomen taalmateriaal, en een beschrijving van haar onderzoeksprojekt, onderwerpt mevrouw Schaerlaekens in het tweede hoofdstuk van haar boek enkele linguïstische modellen die veelal worden gehanteerd in analyses van kindertaal, aan een kritische bespreking. Zij komt tot de conclusie dat deze modellen ongeschikt zijn om de taal van het kind in de fase van de tweewoordzin te kunnen beschrijven, en onderwerpt zelf een ander model: het ‘semantische relaties model’, dat in het derde hoofdstuk wordt gepresenteerd. Het kernpunt van dit model is, dat een tweewoordzin kan worden geanalyseerd in termen van een semantische relatie die wordt uitgedrukt door woorden die tot bepaalde klassen van woorden behoren, en die door het kind in een specifieke volgorde worden geplaatst, die afwijkt van de woordvolgorde voor andere semantische relaties. In hoofdstuk vier wordt het semantische relaties model toegepast op een deel van het verzamelde taalmateriaal. Opvallend hierbij is, dat mevrouw Schaerlaekens geen beschrijving van het taalvermogen geeft middels een grammatica met regels die de geproduceerde uitingen kunnen verklaren, zoals de laatste jaren in de kindertaalstudie gebruikelijk is geworden. Van elk van de zes bij dit onderzoek betrokken kinderen wordt daarentegen aangegeven welke semantische relaties in de tweewoordzinnen konden worden ontdekt, en hoe die relaties werden uitgedrukt door het kind. In het vijfde en zesde hoofdstuk worden tenslotte de zes gemaakte analyses met elkaar vergeleken. Een opvallende conclusie hierbij is, dat het taalaanbod van de omgeving, waar het taal-verwervende kind mee wordt geconfronteerd, geen beslissende factor kan zijn in de verklaring van taalontwikkelingsverschillen tussen kinderen. De zes kinderen die mevrouw Schaelaekens heeft onderzocht, waren namelijk twee drielingen, en de ene drieling had
nooit contact gehad met de andere drieling, evenals de twee ouderparen. Toch vond zij geen ontwikkelingsverschillen tussen de ene en de andere drieling (eventueel veroorzaakt door verschillend taalaanbod), maar wel individuele verschillen binnen de twee drielingen.