De Nieuwe Taalgids. Jaargang 68
(1975)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fonologie en spelling
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kennis van het Nederlandse foneemsysteem (wij nemen even aan dat het dat voldoende beheerst) niet ten volle benut, met inbegrip van de devoicing-rule: het kind dat hont schrijft heeft een adekwate weergave gevonden van dat woord in zijn fonologische systeem (beter: in het fonologisch systeem van het Nederlands).Ga naar voetnoot4 Wij kunnen zo samenvatten: zowel de verdedigers van de eind-d/b/g als die van t/p/ch hebben een spelling op het oog die adekwaat is voor het taalsysteem waarvoor ze bedoeld is. Alleen: ze nemen een verschillend stadium van de afleidingsgeschiedenis als uitgangspunt (zie hierover verder). De spellingvereenvoudigers zullen hier direkt bij aanpikken met de opmerking: en aangezien voor /v/ en /z/ toch al de oppervlakkiger laag als uitgangspunt genomen is (troef-lees met auslautverscherping) verdient het aanbeveling om dat standpunt te veralgemenen. Het antwoord van de tegenstanders komt even prompt: er is helemaal geen inkonsekwentie in de behandeling van de ongespannen echte konsonanten in morfeemauslaut: het foneem /v/ resp. /z/ van de leksikale elementen kan rustig als f resp. s voorgesteld worden, aangezien er in morfeemauslaut bij de labiale en koronale frikatieven nooit een oppositie gespannen-ongespannen is op het systematisch-fonologische niveau, althans niet in morfeemauslaut (zie verder);Ga naar voetnoot5 dat /v/ dus nu eens als f, dan als v in de spelling verschijnt, hindert niet, als er maar een vaste konventie voor is. En dat laatste is het geval; m.a.w. de spellingen troef-troeven en lees-lezen weerspiegelen hetzelfde fonologische niveau als bed-bedden, heg-hebben, enz. Op de redeneervorm van Van Calcar c.s. is niets aan te merken van strikt logische zijde. Het enige wat ons nog te doen staat om de waarheid van de konklusie te beoordelen is dus: de waarheid van de premisse na te gaan. M.a.w.: staan /v/ en /f/, resp. /z/ en /s/ in morfeemauslaut inderdaad in komplementaire distributie? Wij onderzoeken achtereenvolgens de volgende omgevingen (voorafgaande klanken): korte (ongespannen) vokaal, lange vokaal en tweeklank, echte konsonant, sonant en glijklank. 1.1. Na ongespannen vokaal komen in het Nederlands inderdaad enkel de gespannen alternanten voor: mus(sen) - muf(fe); onmogelijk zijn: muz(zen) - muv(ve). M.a.w.: f of s zijn in deze omgeving inbetwistbaar de schriftelijke weergave van /s/ resp. /f/. Opm.: Uiteraard moeten woorden als quiz(zen) hier als uitzonderingen gelden. 1.2. Na gespannen vokaal treden /v/ en /z/ op in morfemen als lief (-ve), roof (-ven), reus (-zen), reis (-zen), enz. Wij mogen niet te veel belang hechten aan de uitspraak van woorden als liefelijk, begrafenis, vreselijk, e.d., omdat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gespannen klank hier door een low-level-rule (opererend voor de suffiksen /lijk/ en /nis/) veroorzaakt wordt: op systematisch niveau hebben wij dus resp. /v/ en /z/, zoals ook bewezen wordt door uitspraak en spelling van adjektieven en verba die van dezelfde morfemen gevormd worden.Ga naar voetnoot6 Maar is het nu zo dat in woorden met de eenvoudigste gelede vorm (met enkel een van de uitgangen -e of -en) na gespannen vokaal nooit f of s in uitspraak en/of spelling voorkomt? Voor de f kan de vraag met een lichte reserve bevestigend beantwoord worden: enkel de leenmorfemen /graaf/ (b.v. in fotograaf), /krief/ (in apokrief) en /soof/ (b.v. in filosoof) vertonen aan de oppervlakte een f in de gelede vormen: fotografen, aprokriefe, filosofen. Ze kunnen als uitzonderingen (‘vreemde’ of ‘hybriede’ elementen) in het leksikon gespecificeerd worden, en er is niets op tegen om te veronderstellen dat ze, net als alle andere morfemen met gespannen vokaal gevolgd door labiale frikatief, in hun onderliggende vorm /v/ vertonen.Ga naar voetnoot7 Moeilijker wordt het bij de s. Van Dale's Groot Woordenboek levert de volgende forfemen met gespannen vokaal of diftong:Ga naar voetnoot8
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan deze reeks kunnen nog een klein aantal morfemen toegevoegd worden waarbij s en z in mindere of meerdere mate vrij afwisselen in de gelede vormen: nies, poes, saus, smous, kruis; op het eerste gezicht is dit wel een argument om aan te nemen dat er geen fonologische oppositie /s/-/z/ na gespannen vokaal bestaat: die twee kunnen elkaar in uitspraak en spelling immers vervangen. Maar wat doen wij dan met het toch niet onaardige rijtje morfemen met uitsluitend s in de verbogen vormen? Dat zijn er blijkbaar 26 (17%) van de 153; daar kunnen nog een heleboel afgeleide woorden aan toegevoegd worden met het adjektiveringssuffiks /s/: Indiaas, Chinees, Goudaas, Eekloos, enz. Kunnen die allemaal als ‘uitzonderingen’ in het leksikon opgenomen worden, of moeten wij besluiten dat /s/ en /z/ in morfeemauslaut, voorafgegaan door gespannen vokaal toch in oppositie staan? Wij stellen het antwoord uit tot na de verdere behandeling van de distributie. 1.3. Na echte konsonant komt van de vier fonemen in morfeemauslaut enkel s voor: muts(en) - rups(en) - boks(en). Wij kunnen dus rustig stellen dat de twee paren van frikatieven in deze omgeving nooit in oppositie staan. 1.4. Na de overblijvende klanken (likwieden, nasalen, glijklanken) krijgen wij voor wat de oppositie /f/-/v/ betreft weer een vrij eenvoudig beeld: na /r/ treffen wij in de verborgen vormen uitsluitend v aan (erven, slurven, kerven, stierven, enz.); na /l/ hetzelfde beeld, met uitzondering van het morfeem elf(en) (sprookjesfiguur) (maar vgl. de wisselvorm elve: elf kan dus als een uitzondering gelden in die zin dat een low-level-rule /v/ van de onderliggende vorm omzet in de stemloze variant); na de dentaal /m/ ten slotte blijkt de pas aangeduide low-level-rule altijd te opereren; vgl.: nimf(en) - triomf(en). In ieder geval is ook hier van een oppo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sitie tussen /f/ en /v/ geen sprake. Wij kunnen de waarnemingen zo samenvatten dat na sonant van de labiale frikatieven enkel de ongespannen variant in de diepte geponeerd hoeft te worden; de spelling kan het zich dus veroorloven om in alle gevallen op de oppervlakkige realisatie te steunen (dat wordt dan ook in elfen, nimfen, triomfen, enz. gedaan).Ga naar voetnoot9 Een heel ander beeld krijgen wij echter bij de oppositie /s/-/z/: afgezien van een zestal morfemen die bij verbuiging zowel z als s kunnen vertonen (rans, zwans, plons, spons, glans, trens), komt in gelede vormen telkens een van beide frikatieven voor, met uitsluiting van de andere: 64 maal s (53,3%) tegenover 50 keer z (41,7%); (de percentages zijn berekend op het algemene totaal van 120 gevonden morfemen, met inbegrip van de zes pas opgesomde vormen).
Ik geef het materiaal ook hier in extenso, zodat de op objektiviteit gestelde lezer zelf kan kontroleren dat geen enkele faktor te vinden is die de distributie van s en z kan verklaren, en dat er bovendien nogal wat minimale paren aan te wijzen zijn. Blijkbaar komt de verschillende klank in de gelede vormen (en in overeenstemming daarmee de verschillende schrijfwijze ervan) direkt uit de fonologische diepte naar boven; m.a.w.: aan de fonologische oppositie van /s/ en /z/ in deze omgeving kan bona fide niet getwijfeld worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.5. Besluit.
Als wij de resultaten van 1.2. en 1.4. globaliseren krijgen wij voor de morfemen die in niet-gelede woorden in de spelling f en s vertonen, het volgende beeld: a. Die op f kunnen op een gering aantal uitzonderingen na direkt op hetzelfde morfeem teruggevoerd worden (i.c. /v/). b. Die op s vertonen 172 maal uitsluitend ongespannen z (63% van de 273 genoteerde morfemen), 90 keer uitsluitend s (33%), terwijl bij 11 (4%), beide klanken met elkaar afwisselen in het levende taalgebruik. Dat betekent meteen dat s en z in gelede woorden relatief veel vaker in oppositie staan dan b.v. p en b (er zijn ten hoogste een vijftigtal morfemen op /b/, tegenover, ruw geschat, een 400-tal op /p/; bij een klein aantal wisselen ook hier gespannen en ongespannen foneem met elkaar af), en zeker dan ch en g (er zijn voor zover ik zie precies 7 morfemen op ch, tegenover naar schatting 180 met g). Het enige foneempaar dat een evenwichtiger verdeling heeft dan /s/-/z/ blijkt ten slotte /t/-/d/ te zijn (naar schatting resp. 400 en 300 morfemen). De bespreking is zo samen te vatten:
Opmerking: In de oorspronkelijke spelling-De Vries-Te Winkel werd tussen morfemen met /s/, resp. /z/ wel degelijk een verschil aangehouden, tenminste in het ‘eigen’ woordgoed: s-sch in de ongelede vormen (cf. de uitgang -isch) en z-sch in de gelede; daarmee was die spelling een direkte weergave van een historisch vroeger fonologisch stadium waarin de morfemen die nu eind-/s/ vertonen, grotendeels /sk/ hadden. Leenwoorden als krans, lans, immens, enz. hadden echter ook in dat spellingsysteem s-s. 2. Stelling van de Vereniging: De regeling van de spelling van de werkwoordvormen is niet adekwaat en dient vervangen te worden door een meer fonetische spelling. Wij kunnen twee gevallen onderscheiden: 2.1. De uitgang t in 2e en 3e persoon bij de werkwoordstammen die op dentale okklusief uitgaan. Bij het gespannen foneem (/t/) kunnen wij een algemene deletieregel toepassen die voorlopig als volgt geformuleerd kan worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste (of enige) konsonant van een uitgang die aan de oppervlakte geen vokaal heeft, valt weg als het morfeem waar hij bij aangehecht wordt diezelfde konsonant als laatste element van het spellingbeeld heeft. Op basis van die voorlopige, algemeen geformuleerde regel krijgen wij niet alleen (hij) /laat + t/ → (hij) laat, maar ook: (iets) /viez/s/ → (iets) vies en (het) /viez + st/ → (het) viest; maar daarentegen: /onmiddel + lijk/ → onmiddellijk (vanwege de vokaal in de uitgang dus). Wat gebeurt er nu als de uitgang aangehecht wordt bij een homofone konsonant die door een ander letterteken (andere lettertekens) voorgesteld wordt? Er zijn blijkbaar twee gevallen te onderscheiden: a. Bij de werkwoordvormen: /t/ volgt direkt op t, geschreven d: beide fonemen worden in de spelling weergegeven: (hij) /bind+t/ → (hij) bindt. b. Bij de adjektieven: /s/ volgt onmiddellijk op s, geschreven sch: enkel sch wordt in de spelling geschreven: (iets) /typisch+s/ → (iets) typisch. Uit de gegeven voorbeelden blijkt dus dat de regel aangevuld moet worden en wel op de volgende manier: De eerste (of enige) konsonant van een suffiks zonder vokaal valt weg in de spelling als hij aangehecht wordt bij een morfeen waarvan de laatste klank op hetzelfde foneem teruggaat (dat is het geval bij /laat + t/ en bij /typisch+s/), ofwel met dezelfde letter wordt voorgesteld in het ongelede woord (dat is opnieuw het geval bij /laat + t/, en bovendien bij /viez+s/). In hoeverre dit een logische en/of gelukkige regel genoemd kan worden laat ik aan ieders oordeel over; naargelang van het standpunt dat men inneemt t.a.v. het stemloos voorstellen van ongespannen konsonanten aan het morfeemeinde zijn de volgende reakties mogelijk: a. Wie al gewonnen is voor een spelling van /d/ met t in de ongelede vorm, zal geen moeite hebben met de tweede- en derde-persoonsuitgang: (hij) /bind + t/ → (hij) bint+t → (hij) bint. De regel kan dan sterk vereenvoudigd worden in dezelfde zin als dadelijk onder b. aan te geven. b. Voor wie absoluut aan d in de spelling vasthoudt zijn er teoretisch twee mogelijkheden: alles bij het oude laten (d.w.z. bovenstaande regel aksepteren), ofwel de t toch weglaten, wat leidt tot de spelling (hij) bind. Dat laatste maakt het mogelijk de voorgestelde spellingregel als volgt te vereenvoudigen: De eerste (of enige) konsonant van een suffiks zonder vokaal valt weg in de spelling als hij aangehecht wordt bij een morfeem waarvan de laatste klank in de uitspraak gelijk is. (Deze oplossing is blijkbaar gekozen in het Duits, waar (er) /werd+t/ na toepassing van de brekingsregel geschreven wordt als (er) wird.) 2.2. De preteritumuitgang /de-te/ bij werkwoordstammen die op dentale okklusief eindigen. Voorstanders van spellinghervorming stellen voor te gaan schrijven: (ik) prate, plante, rade, moorde, enz., naar analogie duidelijk van de boven gegeven regel die (hij) /praat+t/ reduceert tot (hij) praat; het enige verschil tussen de twee uitgangen is inderdaad het al of niet voorkomen van een vokalisch element aan de oppervlakte. De tegenstanders wijzen erop dat de bestaande spelling beter overeenkomt met de competence van de taalgebruiker die ‘weet’ dat de vormen praatte, plantte, raadde, moordde, teruggaan op de kombinatie van meer dan een morfeem, net als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b.v. /raad+zaam/ en /moord+dadig/, e.d.Ga naar voetnoot11 Het zou dan ook onlogisch zijn (en dus een stap terug t.o.v. het te bereiken doel, de fonologische spelling) als wij wel b.v. moorddadig bleven schrijven (en voor zover ik weet is er inderdaad niemand die hier een ‘vereenvoudiging’ tot moordadig voorstelt), maar moordde gingen vervangen door moorde: beide spellingen met dubbele d zijn de weergave van hetzelfde stadium in de fonologische geschiedenis van de twee woorden, nl. de syntaktische oppervlaktestruktuur, die als input dient voor de fonologische komponent. Deze opmerking is juist, en als zodanig eerbiedwaardig. Wat men daarbij echter verzuimt te onderzoeken is, of niet ook de spellingen moorde en moorddadig de weergave kunnen zijn van een zelfde stadium in de fonologische afleidingsgeschiedenis. Het volstaat het (fonetische) eindprodukt van de twee woorden te vergelijken om te konkluderen dat ergens in die afleiding een regel moet zitten waar de ene formatie in absolute zin aan onderworpen is, en de andere zich aan onttrekt. Wat de uitspraak van /d+d/ betreft hebben /brand+de/ en /moord+de/ immers niet (noodzakelijk) hetzelfde resultaat als /moord+dadig/ en /brand+deur/: Voor de eerste twee woorden bestaat er bij geen enkele Nederlandstalige enige twijfel over de uiteindelijk geproduceerde klankenreeks: moorde - brande, telkens met stemhebbende ongespannen dentale okklusief; de twee andere woorden (die uiteraard voor een hele reeks staan) laten een brede reeks van mogelijkheden zien, van ongespannen d in erg verzorgd taalgebruik, tot gespannen en stemloze t toe; m.a.w. bij die kompleksen werken de normale assimilatieregels, die als typische low-level-rules wel wat variatie vertonen naargelang van de taalvorm, en zelfs van individu tot individu kunnen verschillen; bij de preteritumvormen zijn die normale assimilatieregels buiten spel gezet door een vroeger optredende, zogenaamde ‘readjustment’-regel,Ga naar voetnoot12 die dus niet alleen de distributie van /te/-/de/ bepaalt (zoals in de moderne fonologische literatuur algemeen aanvaard wordt), maar bovendien ook de reduktie van eventueel optredende dubbele /d/ (uiteraard ook dubbele /t/) tot enkele konsonant in de werkwoordvormen (dezelfde regel kan aangewend worden om /t+t/ te reduceren in de presensvormen van de 2e en 3e persoon).Ga naar voetnoot13 Wij kunnen besluiten dat de spellingen moorde en moorddadig naast elkaar vanuit een moderne fonologische teorie zonder meer te verdedigen zijn, in een spelling nl. die in z'n geheel gebaseerd zou zijn op het stadium dat in de fonologische komponent bereikt wordt na toepassing van alle readjustment-rules. Opgemerkt mag trouwens worden dat voor de grote meerderheid van de spellingsver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnselen dat stadium inderdaad ook nu al als basis fungeert: wij spellen niet verkoopt, maar verkocht (VD) (het stadium na de overgang van p via f tot ch, en daarmee gepaard gaande verkorting van de vokaal), niet helderer, maar helderder (met insertie van d tussen de twee /r/-en). 3. Besluit. Ik zou deze status quaestionis willen afsluiten met een paar opmerkingen van heel algemene aard: 3.1. Voordat men elkaar met ‘wetenschappelijke’ argumenten gaat bestoken i.v.m. de spelling doet men er goed aan een inventaris op te stellen van de fonologische stadia waarop die gebaseerd is, en van de distributie van de fonemen in het Nederlands. Er is denk ik wel gebleken dat zowel voor- als tegenstanders van een spellingwijziging nogal eens verzuimen die elementaire regel van wetenschappelijke eerlijkheid na te komen. 3.2. Meer dan wetenschappelijke argumenten moeten waarschijnlijk die van psychologische en pedagogische aard doorwegen. Met psychologische argumenten bedoel ik dan niet het melodramatische over-en-weer-geschreeuw waar wij de laatste jaren getuige van zijn geweest,Ga naar voetnoot14 maar de resultaten van een gefundeerd onderzoek naar b.v. de leesbaarheid van oudere teksten die na een eventuele wijziging in cirkulatie moeten kunnen blijven: het is immers ondenkbaar dat de hele wetenschappelijke, betogende, bellettristische, enz. literatuur van de Lage Landen van de ene dag op de andere opnieuw uitgegeven zou kunnen worden. Een belangrijke vraag in dit verband is hoe groot de tolerantie reël zou zijn tegenover de vroegere spelling; m.a.w. kunnen twee op sommige punten van elkaar afwijkende spellingsystemen lang genoeg (d.i. enkele decennia) gewoon naast elkaar voortleven (het ene naar een geleidelijk verdwijnen, het andere naar een uiteindelijke alleenheerschappij toe) om een harmonische aflossing van de wacht te garanderen? Het jakobijnse gelijkvormigheidsstreven (althans wat de spelling betreft) dat aan beide zijden van de Belgisch-Nederlandse Rijksgrens nog steeds als een opperste deugd geprezen wordt, laat op dat punt weinig goeds verhopen. 3.3. Wat de pedagogische kant van de zaak betreft zal uit het ‘wetenschappelijk’ gedeelte van dit opstel duidelijk geworden zijn dat behoud van het huidige spellingsysteem inhoudt dat ook in de toekomst een hoop willekeurige, anti-intuïtieve regels gegeven zal moeten worden, waarvan betwijfeld kan worden of ze het taalinzicht zoveel vooruithelpen als wel eens beweerd of geïmpliceerd wordt.Ga naar voetnoot15 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een enkele konkrete opmerking wens ik nog toe te voegen: een ‘logische’ toepassing van de beruchte d/t-regel: ‘Je schrijft d resp. t naargelang je bij verlenging van de woordvorm met e(n) die klank hoort’, brengt bij vlijtige leerlingen, die onder de hoede van een bekwaam taalleraar (als wij sommige kommentaren mogen geloven een witte raaf, die in tegenstelling met wat wel eens geïmpliceerd wordt, toch wel voorkomt in de nationale onderwijsfauna), de nodige kennis hebben opgedaan en mentaal verwerkt, de volgende korrekte vormen voort: mand(en), rond(e), overuigd(e), bind(en), maar ook, naar kinderlijke logika, minder aanvaarde vormen als (hij) kamd, naar kamde (etymologisch is die d dan nog korrekt ook). Het zal deze kinderen op de leeftijd waarop ze leren spellen (en waarschijnlijk nog veel langer, indien niet hun leven lang) immers een zorg wezen dat het verlengende e(n) op zichzelf een funktie moet hebben om voor de proef in aanmerking te komen: meervoudsteken bij het substantief, verbuigingsformans bij het adjektief of het voltooid deelwoord, infinitief- of persoonsuitgang bij het werkwoord. De wetenschap dat de verledentijdsuitgang geen verlenging van de 2e- en 3e-persoonsuitgang is, maar een substitutie betekent, en dat die dus niet bij de laatste reeks i.v.m. het werkwoord gevoegd mag worden, zal waarschijnlijk vrij moeilijk overgedragen worden op de (nochtans ontvankelijke) geest van het kind. Er bestaat misschien enige kans dat de minder vlijtige leerling de moed verliest en alle pogingen om een logisch systeem te ontdekken, althans in dit gedeelte van onze spelling, opgeeft. Dat zou dan wel eens een tweede reden kunnen zijn (naast het bestaan van inderdaad onbekwame leraren) waarom zoveel leerlingen van na de tijd van het onmenselijke dril-systeem, er maar op los (zijn) gaan schrijven. Wij kunnen besluiten: terecht verzetten de samenstellers van het spellingsnummer van De Gids (1972) zich tegen ‘iedere vernieuwing van de spelling van de Nederlandse taal die niet berust op een gedegen onderzoek...’ (167); het bovenstaande kan aanleiding zijn om die stelling aan te vullen met de opmerking dat men zich met evenveel reden ver dient te houden van een ‘konservatief’ standpunt dat ‘niet berust op een gedegen onderzoek waarvan de resultaten zijn doorgepraat met alle belanghebbenden’. Men moet zich echter geen illusies maken: ook een goede fonologische beschrijving van onze taal zal geen uitsluitsel brengen in de vraag welk spellingsysteem gekozen moet worden.
Universiteit Antwerpen (UIA) g. de schutter |
|