De Nieuwe Taalgids. Jaargang 68
(1975)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Temporele en conditionele als-zinnen: een terreinverkenning II5. Een descriptie van enige typen als-zinnenIn het eerste deel van dit artikel (De Nieuwe Taalgids 68, p. 186-199) werd een poging gedaan greep te krijgen op het verschil tussen de zg. temporele en conditionele als-zinnen. Betoogd werd dat er aanleiding is meer dan twee soorten als-zinnen te onderscheiden. Van de vijf typen als-zinnen die werden geanalyseerd vindt de lezer in onderstaande zinnen steeds een voorbeeld.
Ook bleek er gerede aanleiding te zijn voor de veronderstelling dat de verschillende soorten als-zinnen onder één noemer gebracht kunnen worden. Die veronderstelling wordt hier op zijn houdbaarheid onderzocht. Gegeven de huidige stand van de kennis omtrent temporele bepalingen, tempusverschijnselen, relatieve zinnen en pronominalisering is het niet goed mogelijk zonder een speciale kunstgreep de onderzoeksresultaten te presenteren. Ik neem in het volgende aan dat de temporele bijwoorden dan en toen beschouwd kunnen worden als pronomina. Ik wil daarbij voorbijgaan aan de vraag of ze als pronomen gegenereerd worden of door transformaties pronomina zijn geworden. Ik ga tevens voorbij aan de vraag of temporele bepalingen de interne structuur hebben van een nominale constituent, van een voorzetselconstituent of van beide, en hoe het optreden van meer dan één temporele bepaling bij een subject-predikaatsverbinding moet worden verantwoord. Tenslotte, uitsluitend om te komen tot een presentatie van gegevens over als-zinnen die althans intern consistent is, neem ik aan dat toen en dan (en ook als) beschouwd kunnen worden als fonologische representaties van wat in de dieptestructuur feature-bundels zijn, waarmee de syntactische en semantische eigenschappen kunnen worden gespecificeerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.1. Zinnen met als1Zoals hiervoor al is gezegd kunnen net als Engelse when-zinnen ook Nederlandse als-zinnen in verband gebracht worden met relatieve zinnen. In het volgende zal dat uitvoerig worden gedemonstreerd. Overdiep (1937: 588 en 577-578) heeft er bij de beschrijving van zinnen met als op gewezen dat de bijzondere aard van wat hier als1 werd genoemd, overeenkomt met zekere eigenschappen van een bepaald type relatieve zinnen. Hij gebruikt ter omschrijving van de bijzondere functie van die bijzinnen de term ‘progressieve functie’. Een uitbreidende relatieve zin met de gehele voorafgaande zin als antecedent kan geparafraseerd worden met en + zelfstandig aanwijzend voornaamwoord of voornaamwoordelijk bijwoord. De syntactische relatie tussen hoofd- en bijzin in (29a) komt overeen met die in (30a). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merk op dat de rechterhelft van (29a) slechts in oneigenlijke zin een bijzin is. Men kan niet zeggen dat wat gevaarlijk is een syntactische functie vervult in de hoofdzin. We zagen in het voorgaande reeds dat iets dergelijks ook geldt voor bijzinnen die met als1 beginnen. Een andere overeenkomst tussen (29a) en (30a) is nog dat daarnaast zinnen bestaan die ongeveer hetzelfde betekenen, en waarin de hoofdzinnen bijzinnen zijn ‘geworden’ en de ‘bijzinnen’ hoofdzinnen. Men zie daarvoor (29c) en (30c).
In (30c) is als een voorbeeld van als2. Voorzover ik zie, kunnen zinnen met als1 steeds geparafraseerd worden met een zin waarin als2 voorkomt. Het omgekeerde is niet het geval. Het is gemakkelijk in te zien dat de zin (30a) niet met de door Geis voorgestelde regels kan worden afgeleid. Het is niet mogelijk de zin met dan of met op het moment waarop te parafraseren. (30d) en (30e) zijn niet synoniem met (30a).
De zinnen (30d) en (30e) zijn niet ongrammaticaal. Ze bevatten alleen de ongebruikelijke vooronderstelling dat het hoog aan de hemel staan van de zon afhankelijk is van het tijdstip van vertrek. Als is in die zinnen te interpreteren als een voorbeeld van als3, en komt in het vervolg nog aan de orde.Ga naar voetnoot8 Thompson (1971: 88-89) stelt voor uitbreidende zinnen van het type (29a) een afleiding voor langs de volgende stappen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor ieder van deze drie stadia bestaan vergelijkbare parafrases van als1-zinnen. Men zie de zinnen
Het komt mij voor dat een derivatie van (32c) uit (32b) en van (32b) uit (32a) alle observaties over als1-zinnen verantwoordt. Dan en als verhouden zich als dat en wat. Het is niet ongebruikelijk dit verschil tot uitdrukking te brengen in
Een dergelijke derivatie kan voor de zinnen waarin de met als1 verwante typen toen en nu voorkomen eveneens worden overwogen. Ook daar kan het verschil tussen de bijwoorden toen en nu en de voegwoorden toen en nu worden
nog niet verantwoord welke factoren het optreden van ofwel toen, ofwel nu, dan wel als en dan indiceren. Laten we eerst kijken naar het verschil tussen nu enerzijds en het paar als en dan anderzijds. Men vergelijke de zinnen (33a) en (34a), die de onderliggende structuur representeren van (33b) en (34b).
Het is duidelijk dat het gebeuren in (33) samenvalt met het heden van de spreker. Het gebeuren in (34) daarentegen kan in de tijd overal gesitueerd zijn, behalve in het heden van de spreker. Het praesens in deze zinnen kan als praesens historicum worden geïnterpreteerd. Dan moet een bepaalde of een onbepaalde tijd in het verleden uit de kontekst zijn gesuppleerd. Kontekstuele gegevens kunnen het gebeuren in (34) echter ook in een bepaalde of onbepaalde tijd in de toekomst situeren. Men vindt in (35) vier voorbeelden van de verschillende soorten konteksten. Steeds kan (34b) worden aangevuld.
Het bovenstaande betekent dat het verschil tussen nu en als in (33b) en (34b) hetzelfde verschil is als bestaat tussen op dit moment en op dat moment en der- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
halve samenvalt met het verschil tussen de demonstrativa dit en dat.Ga naar voetnoot9 Ik neem hier aan dat de oppositie dit/dat niet reduceerbaar is en met een plusmin-teken bij het feature [nabij] kan worden verantwoord. De geanalyseerde verschillen tussen nu, als, dan en toen kunnen dan met de volgende feature-combinaties worden weergegeven.
Kijken we vervolgens naar het verschil tussen toen enerzijds en als en dan anderzijds. In beginsel zijn er twee factoren die van invloed kunnen zijn op de keuze van toen vs. als, of van toen vs. dan. De eerste is de tempusspecificatie van de persoonsvorm in de zinsstructuur waarin het bijwoord of voegwoord voorkomt. De tweede is de tijd van het gebeuren zoals die door andere temporele bepalingen (in de zin of uit de kontekst gesuppleerd) wordt aangegeven. De zinnen (36) en (37) lijken er op te wijzen dat de eerstgenoemde factor bij de keuze van toen en dan beslissend is.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ongeacht de tijd van het gebeuren die in alle zinnen (36) en (37) dezelfde is, nl. ‘gisteren’, verschijnt als als de persoonsvorm van het tweede deel in het praesens staat en toen als de persoonsvorm een verleden tijd is. Op grond van deze verschijnselen zou men verwachten dat de volgende twee regels hier in het spel zijn.
Deze regels zijn gebaseerd op de hypothese dat de tempus-keuze, de keuze tussen Praesens en Praeteritum autonoom is en dat die keuze het optreden van als of toen conditioneert. Voorzover ik zie, zijn die regels correct als het uitsluitend de bedoeling was het optreden van als1 ten opzichte van het overeenkomstige toen te verantwoorden. Zoals boven werd opgemerkt, is de afleiding van deze zinnen mede gebasseerd op een onderliggende structuur waarin als2 voorkomt. De verschijnselen in zinnen met als2 (en als3) nu suggereren dat de keuze tussen toen en als, als ook de keuze tussen praesens en praeteritum, afhankelijk is van de temporele bepalingen of van kontekstuele tijdsindicatoren. Ik kom daar hieronder nog op terug. Hier zij alvast gewezen op verschijnselen die met de regels (II) en (III) niet kunnen worden verklaard, en die er op wijzen dat de temporele bepalingen het optreden van toen en als (en dan) dicteren. Men zie de zinnen (38).
Van de zinnen (38c)-(38f) wordt alleen de grammaticaliteit van (38c) en de ongrammaticaliteit van (38e) correct door de regels (II) en (III) voorspeld, maar de grammaticaliteit van (38d) en de ongrammaticaliteit van (38f) zijn strijdig met (II) en (III). Het lijkt er eerder op dat de temporele bepaling gisteren, een bijwoord dat vanuit het moment van spreken gezien altijd naar het verleden verwijst, het optreden van toen mogelijk maakt, en dat van dan onmogelijk, ongeacht het tempus van de persoonsvorm in de zin. Maar deze zienswijze laat de vraag onbeantwoord welke factor de keuze van de verleden tijd en het praesens histori- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cum conditioneert.Ga naar voetnoot10 Zolang nog zoveel over de relatie tussen temporele bepalingen en het tempus van de persoonsvorm onbekend is, houd ik het erop dat het optreden van toen en als afhankelijk is van eigenschappen van de temporele bepaling of de in de zin geïmpliceerde tijd waarin het gebeuren is gesitueerd. Hieronder wordt aangegeven hoe dit kan worden verantwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2. Zinnen met als2Kijken we nu naar zinnen met als2. Zoals gezegd, zijn de when-zinnen die Geis bespreekt, voor een deel zinnen waarvan de Nederlandse equivalenten als2 bevatten. Die zinnen kunnen in verband gebracht worden met zinnen waarin een beperkende relatieve bijzin voorkomt met een definiete nominale constituent als antecedent. De zinnen (38) en (39) zouden op dezelfde manier geconstrueerd zijn.
Al deze zinnen kunnen geparafraseerd worden door twee nevengeschikte zinnen waarbij de inhoud van de bijzin in het eerste deel en de inhoud van de hoofdzin in het tweede deel terugkeert. De (c)- en (d)-zinnen van (38) en (39) laten dat zien.
Er is nog een andere overeenkomst. In zinnen met als2, in tegenstelling tot hetgeen het geval bleek in zinnen met als1, kan dan optreden. Dit dan moet worden opgevat als een ‘herhalende temporele bepaling’, zoals hiervoor werd betoogd. Men zie de overeenkomsten tussen de (e)- en (f)-zinnen van (38) en (39). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast deze overeenkomsten, is het opvallendste verschil tussen de zinnen (38a) en (39a) dat in de eerste zin een zichtbaar antecedent ontbreekt dat in de laatste aanwezig is. Geis brengt when-zinnen in verband met relatieve zinnen met een impliciet antecedent, en deze opvatting brengt hem ertoe het bestaan van een antecedent in de dieptestructuur aan te nemen, dat tenslotte met de Antecedent Deletion rule moet worden gedeleerd. Hij gaat daarbij voorbij aan het mogelijke bestaan van when-zinnen met een expliciet antecedent. In de volgende als2-zinnen (40) echter kunnen de temporele bepalingen die aan de als-zin voorafgaan, beschouwd worden als antecedenten van de als-zin.
Er is een argument dat het aannemelijk maakt dat de temporele bepalingen morgenochtend, straks en volgende maand als antecedenten kunnen worden beschouwd van de als-zinnen in (40a), (40b) en (40c) respectievelijk. Het optreden van deze bepalingen ín de als-zinnen is onmogelijk, als de bepalingen tegelijkertijd voorafgaan aan de als-zinnen. De zinnen (42) laten echter zien dat de bepalingen wel in de als-zinnen kunnen optreden, als er een andere temporele bepaling of in het geheel geen temporele bepaling voorafgaat.
De opvatting dat morgenochtend, straks en volgende maand antecedent zijn van de als-zin die er op volgt, verklaart de ongrammaticaliteit van de zinnen (41) vs. de grammaticaliteit van de zinnen (42). In de onderliggende structuur van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zinnen (41) zouden immers de ongrammaticale deelstructuren (43) moeten voorkomen.
De ongrammaticaliteit van de zinnen (43) verklaart die van de zinnen (41), wanneer als door relativisering is ontstaan. Een additioneel argument voor de opvatting dat de temporele bepalingen in (40) antecedent zijn van de als-zinnen die er op volgen, kan ontleend worden aan de overeenkomsten en verschillen tussen de beide volgende paren zinnen.
In de (a)-zinnen van (44) en (45) functioneert de bijzin als een mededeling ter nadere identificatie van het in het antecedent genoemde en de informatie die de bijzin bevat, hoeft daarom niet noodzakelijkerwijs als nieuw te worden geïnterpreteerd. Dat is wel het geval als die bijzinnen tot hoofdzin worden ‘getransformeerd’, zoals in (44b) en (45b) het geval is. Daar wordt de informatie, vervat in die is vorig jaar overleden en dan wordt het licht als ‘nieuwe’ informatie gepresenteerd. Het is daarom dat (45b) de indruk maakt een vanzelfsprekende, overbodige mededeling te doen; iedereen weet dat het 's ochtends licht wordt. Die indruk van overbodigheid wekt de bijzin in (45a) niet. Mijns inziens is dit een aanwijzing dat die als-zin als een relatieve zin aan het antecedent morgenochtend verbonden is. Keren we nu weer terug naar zinnen met als2 waarin een oppervlakte-antecedent ontbreekt. Voorzover ik zie, is er geen temporele bepaling die aan de als-zin kan voorafgaan en kan worden gedeleerd zonder dat dit van invloed is op de betekenis van de zin. De eigenschappen van de als-zinnen kunnen verantwoord worden door aan te nemen dat er een tijdsbepaling is die is opgebouwd uit een aantal features waaraan geen fonologische vorm beantwoordt, een temporele bepaling ‘nul’ derhalve. Mijns inziens is alleen onder een dergelijk postulaat de opvatting te handhaven dat als-zinnen als relatieve zinnen moeten worden beschouwd. Ik laat het hier bij deze suggestie. Een nader onderzoek naar de eigenschappen van temporele bepalingen en hun onderlinge verhouding, is nodig om er steun voor te vinden.Ga naar voetnoot11 Ik neem aan dat de volgende regel geldt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met het feature [- def] kan het verschil met dan worden weergegeven. Aan (IIb) moet daarom het feature [+ def] worden toegevoegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.3. Zinnen met als3Vervolgens zullen we bezien of ook zinnen met als3 in verband gebracht kunnen worden met relatieve zinnen. Het verschil tussen zinnen met als2 en zinnen met als3 bestaat, zoals we hiervoor zagen, daarin dat in de laatstbedoelde zinnen een causale relatie optreedt, die in de eerstgenoemde afwezig is. Het is onduidelijk welke formele eigenschappen van zinnen met als3 de causale interpretatie conditioneren. Deze omstandigheid schept echter voor onze analyse hier, voorzover ik zie, geen bijzondere problemen. Ik meen daarom aan deze - overigens zeer intrigerende - vraag voorlopig voorbij te kunnen gaan. Er zijn ook zinnen met een relatieve zin waarin een causale relatie tot uitdrukking wordt gebracht. Onder deze zinnen zullen we dan ook de zinnen moeten zoeken die overeenkomsten vertonen met de zinnen waarin als3 voorkomt. Er moet bij de analyse rekening gehouden worden met het feit dat er zekere constructionele verschillen kunnen worden aangewezen tussen de zinnen met als3. Zo treedt in sommige van deze zinnen een vooruitwijzend dan op, een dan dat refereert aan de inhoud van de als-zin, doch aan de als-zin voorafgaat. Zie voor een voorbeeld (46a). Andere als3-zinnen onderscheiden zich weer door de aanwezigheid van een temporele bepaling voor de bijzin. Men zie bij voorbeeld (47a). Ik begin met het type als3-zinnen waarin geen van beide bijzondere constructionele kenmerken voorkomen. Een voorbeeld daarvan is (48a).
Het eerste dat over (48a) kan worden opgemerkt, is dat de zin verschillende interpretaties heeft, ook al is als steeds als3. Net als in als1- en als2-zinnen kan de tegenwoordige tijd van de persoonsvormen hier als praesens historicum worden opgevat. Bovendien heeft de zin een iteratieve interpretatie. De zin is dan een beschrijving van een causale afhankelijkheid tussen twee gebeurtenissen welke beschrijving in het ‘universe of discouse’ algemene geldigheid heeft. Merk op dat (47a) geen van deze twee interpretatie-mogelijkheden heeft. Dit in tegenstelling tot een zin als 's Avonds, als de zon ondergaat, wordt het koud die op beide manieren kan worden geïnterpreteerd. Deze laatste zin mist echter één interpretatie-wijze die (47a) en (48a) beide wel hebben; en dat is de interpretatie waarin de zin wordt opgevat als een voorspelling. ‘Het ondergaan van de zon zal het koud worden met zich meebrengen.’ De drie lezingen van (48a) worden verder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangeduid als de praesens historicum-lezing, de iteratieve en de enkelvoudige lezing respectievelijk. Voor de opvatting dat voor ieder van deze lezingen als moet worden opgevat als een relativum gelden dezelfde argumenten die voor als2 werden gegeven. De zin (49a) wordt net als (48a) gekenmerkt door een causale relatie. Hij kan net als (48a) door twee nevengeschikte mededelende zinnen worden geparafraseerd. In beide zinnen ook kan de constituent met de herhalende functie optreden.
Het verschil tussen de zinnen (48) en (49) wordt gevormd door de afwezigheid tegenover de aanwezigheid van een in de oppervlakte-structuur zichtbaar antecedent. Dat dit antecedent een voorzetselconstituent zou zijn die met de Antecedent Deletion Rule zou zijn gedeleerd, is ook hier niet aan te tonen. Men zou kunnen menen dat (48a) geparafraseerd zou kunnen worden met op het moment waarop zoals in (48d). Maar onverklaarbaar is dan waarom (48e) grammaticaal is en bovendien kan (50a) niet geparafraseerd worden met (50b). Vgl.
Hoe dit zij, als een temporele bepaling voorafgaat, kan die temporele bepaling beschouwd worden als het antecedent van de als-zin. Het argument daarvoor is dat dan een verklaring voorhanden is voor de grammaticaliteit of ongrammaticaliteit van sommige verwante zinnen. Men zie bij voorbeeld het volgende op (47a) gebaseerde paradigma.
De ongrammaticaliteit van (47c) en (47f) kan gemakkelijk verklaard worden door aan te nemen dat de temporele bepalingen die aan de bijzinnen voorafgaan antecedent zijn. De onderliggende structuur zou dan namelijk een ingebedde zin moeten bevatten waarin twee keer dezelfde bepaling of bepalingen zouden moeten voorkomen. Een gelijksoortig argument kan men ontlenen aan zinnen als (51a). Deze zin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan de mededeling impliceren dat de zon slechts op sommige dagen ondergaat. (51b) heeft de implicatie niet.
Met de aanname dat als in (51a) een relativum is bij het antecedent op sommige dagen, kan die interpretatie van (51a) worden verklaard. Het antecedent in (51b) is kennelijk niet op sommige dagen maar onzichtbaar zoals in (48a). Met de temporele bepaling ‘nul’ zouden de als3-zinnen waaraan geen temporele bepaling voorafgaat, als gewone relatieve zinnen kunnen worden afgeleid. Dit geldt voor deze zinnen in de enkelvoudige lezing. Voor de verantwoording van de iteratieve lezing moet een nieuw feature worden ingevoerd. Ik neem aan dat dit zou kunnen met het feature [± plu] (van (‘pluralis’). Het + -teken geeft de iteratieve lezing en het - teken de enkelvoudige lezing aan. We kunnen daarom de feature-combinaties voor ϕ, als en dan als volgt uitbreiden.
Men merke op dat de vervanging van als (en dan) door toen en nu de iteratieve lezing doet verdwijnen. Men vergelijke daartoe de volgende zin.
De zinnen (52a) en (52b) hebben een iteratieve lezing, maar (52c) niet. De herhaling van gebeurtenissen die in (52b) in de bedoelde lezing wordt beschreven, moet zich in het verleden hebben afgespeeld. De enkelvoudige en iteratieve lezingen van (52a), de iteratieve lezing van (52b) en de enkelvoudige lezing van (52c) beantwoorden aan de volgende feature-combinaties. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is duidelijk dat deze configuraties opnieuw het probleem van de keuze tussen toen en als naar de voorgrond schuiven. De zinnen (52a)(i)(a) en (51c)(i) verschillen op geen ander punt dan in het tempus van de persoonsvormen, en voor (52a)(i)(b) en (52b)(i) geldt hetzelfde. De derivatie van als en toen zou op deze wijze toch weer mede afhankelijk worden van de tempus-aanduiding, en dat lijkt niet juist zoals hiervoor al werd betoogd. Een alternatieve oplossing is aan te nemen dat nog een ander feature in het spel is, waarmee aangegeven kan worden dat al of niet het verleden de tijd van handeling is: [± hist]. Van de vier combinaties van [± plu] en [± hist] beantwoordt er één aan toen en drie aan als. De regels voor de spelling van als, dan, toen en nu en de feature-combinaties voor de temporele bepaling ϕ zijn nu als volgt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het feit dat de afleiding van als en dan nu in twee regels moet worden gegeven, lijkt een antwoord in te houden op de vraag of alle gebruik van als onder één noemer gebracht kan worden. Dat antwoord is negatief. Alleen door de keuze van andere features zou een ruimere generalisatie bereikt kunnen worden. Dit zou door een nader onderzoek vooral van de eigenschappen van temporele be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
palingen kunnen worden beproefd. Merk op dat alle features vooralsnog ook gemotiveerd lijken door eigenschappen van temporele bepalingen. Om een paar voorbeelden te geven:
Voorzover ik zie, garanderen de regels VIII-XII een correcte verantwoording van alle mij bekende observaties over zinnen met als1, als2 en als3. Met het oog op de presentatie van de onderzoeksgegevens worden ze derhalve verder gebruikt. Over zinnen met als3 en een vooruitwijzend dan waarvan (46a) een voorbeeld toont, moet hier ook nog iets gezegd worden. Het is niet moeilijk te laten zien dat ook deze zinnen in verband gebracht kunnen worden met zinnen waarin een relatieve zin voorkomt. Ook naar relatieve zinnen kan immers door een voorafgaand (beklemtoond) pronomen personale of demonstrativum worden verwezen. De volgende zinnen (53) vertonen structurele overeenkomsten met de zinnen (54).
Een formele overeenkomst is de plaats van de bijzin. Die is helemaal rechts in de zin. Antecedent en relatieve zin in (54) en dan en als-zin in (53) worden door andere zinsdelen of delen van zinsdelen van elkaar gescheiden. Semantisch hebben de zinnen (53) en (54) dit gemeen dat de voorwaarde die in de bijzin wordt genoemd, niet alleen als voldoende voorwaarde, doch als een voldoende én noodzakelijke voorwaarde moet worden geïnterpreteerd. De zinnen zijn equivalent met de zinnen (55) en (56).
Constructies als van de zinnen (53) en (54) komen, voorzover ik zie, alleen voor in zinnen waarin sprake is van een causale relatie tussen het in de bijzin en het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de hoofdzin beschrevene. In zinnen met als1 en als2 kan een vooruitwijzend dan niet voorkomen. Voorzover ik weet, bestaan er in de literatuur geen descriptie-voorstellen voor zinnen als (54); er is nader onderzoek vereist op het gebied van relatieve zinnen en pronomina voor bijvoorbeeld kan worden aangegeven wat het syntactische verschil is tussen de zin (54a) en dezelfde zin waarin het vooruitwijzende die vervangen is door een lidwoord. De vraag hoe dan in (53a) dat evident de rol van antecedent vervult, moet worden gederiveerd, moet daarom hier onbeantwoord blijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.4. Zinnen met als4Laten we dan nu bezien of ook aannemelijk kan worden gemaakt dat zinnen met als4 in verband gebracht kunnen worden met relatieve zinnen. Zoals hiervoor werd gezegd, bestaat het verschil tussen zinnen met als3 en als4 hierin dat de spreker van een zin met als3 zeker is dat de voorwaarde in de toekomst vervuld zal worden, terwijl de spreker van een zin met als4 daaromtrent onzeker is. Met deze eigenschap van als4-zinnen moet ongetwijfeld in verband gebracht worden dat, anders dan bij als3 en als2, aan als4-zinnen geen temporele bepaling kan voorafgaan die een bepaald tijdstip of een bepaalde tijdsspanne tot uitdrukking brengt. Vgl. de zinnen (57) en (58).
De zin (58b) is ongrammaticaal voor de interpretatie waarin als als als4 wordt opgevat. De zin bevat een contradictie. Of het consequens een feit zal blijken is afhankelijk van de vervulling van de voorwaarde: en desalniettemin wordt als feit meegedeeld dat de gasten morgen de kamers op orde zullen vinden. Des te merkwaardiger is het dat een ‘onbepaald’ antecedent, een temporele bepaling dus die een ‘onbepaald’ tijdstip, of een onbepaalde tijd aanduidt,Ga naar voetnoot12 wel aan als4-zinnen kan voorafgaan.
Een verklaring voor het verschil in grammaticaliteit tussen (58b) en (59b) is niet onmiddellijk voorhanden. Mijns inziens houdt het verschijnsel verband met het verschil tussen de implicaties van zinnen als (60a) en (60b).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De spreker van (60a) impliceert met zijn mededeling dat hij er zeker van is dat er brand uitbreekt; de mededeling in (60b) heeft niet noodzakelijkerwijs dezelfde implicatie. Hoe dit ook zij, het feit dat als4-zinnen mede de onzekerheid van de spreker te kennen geven ten aanzien van de vraag of de voorwaarde in vervulling zal gaan, brengt ook complicaties met zich mee als de vraag gesteld wordt of ook deze zinnen in verband gebracht kunnen worden met relatieve zinnen. In de literatuur over relatieve zinnen is hetzelfde probleem echter niet geheel onbekend. Annear Thompson (1971) heeft laten zien dat veel zinnen met een relatieve zin geparafraseerd kunnen worden door twee nevengeschikte zinnen. Zowel door haar als door Bresnan (1971) is er echter op gewezen dat een dergelijke parafrase niet lijkt te bestaan als de relatieve zin een onbepaald (niet-specifiek) antecedent heeft. De volgende voorbeeldzinnen, waarvan de eerste niet synoniem is met de beide anderen, zijn van Bresnan (1971: 122-123).
Het probleem dat deze zinnen opwerpen, heeft Thompson (1971: 83-84) min of meer weggeschoven met de observatie dat op zijn minst een aantal van deze zinnen die niet met een conjunctie kunnen worden geparafraseerd, een if-then-parafrase hebben. Zij geeft de zinnen (62) als voorbeeld.
Het lijkt erop dat hiermee het probleem circulair is geworden. Als van de ene kant wordt geprobeerd problemen van relatieve zinnen tot problemen van als-zinnen te reduceren en van de andere kant de problemen van als-zinnen tot problemen van relatieve zinnen, dan loopt het spoor hier dood. Het komt mij voor dat sommige van de problemen kunnen worden opgelost door de aanname dat bepaalde relatieve zinnen uit ja/nee-vragen kunnen worden afgeleid, zoals ook zinnen met als4 met ja/nee-vragen in verband staan. Dit kan nader worden uiteengezet aan de hand van de volgende voorbeeldzinnen.
De moeilijkheid bij de derivatie van de samengestelde (a)-zinnen is, dat de enkelvoudige, mededelende (b)-zinnen niet geacht kunnen worden deel uit te maken van de mededeling die de (a)-zinnen doen. ‘Er komen gasten’ is niet een onderdeel van de mededeling: als er gasten komen, vinden ze de kamers op orde. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de zinnen (64) en (65). Het is nu eenmaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een van de elementen van de betekenis van de (a)-zinnen dat de spreker onzeker is of er gasten komen, of iemand niet mee wil en of sommige klanten de geschenkbon willen inleveren. Door gebruik te maken van ja/nee-vragen kan de onzekerheid van de spreker wel tot uitdrukking worden gebracht. Men zie daarvoor de (c)-zinnen.
Of er inderdaad aanleiding is om te veronderstellen dat een bepaald soort relatieve zin ontstaat uit een onderliggende ja/nee-vraag kan beter in een studie over relatieve zinnen worden uitgemaakt. Hier wil ik erop wijzen dat er voor de afleiding van zinnen met als4 (en ook zinnen met als5) geen bijzondere regels nodig zijn, als ja/nee-vragen als ingebedde zinnen kunnen optreden. De dieptestructuur van (63a) zou er als volgt uit kunnen zien
Er zijn echter wel degelijk een groot aantal problemen aan deze afleiding. Voor ik er daarvan een aantal bespreek, is het goed eerst een aantal verschijnse- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len de revue te laten passeren die de hier gepresenteerde analyse ondersteunen. Daar is ten eerste het feit dat in een aantal Indo-Europese talen het voegwoord dat een afhankelijke ja/nee-vraag inluidt dezelfde vorm heeft als het voegwoord waarmee een conditionele bijzin kan beginnen. Voor het frans is dat si, voor het spaans si, voor het italiaans se, voor het latijn soms si, voor het grieks εἰ en voor het engels soms if. Er is bovendien de door Klooster, Verkuyl en Luif opgemerkte omstandigheid (1969: 113), dat de z.g. modale vraagbepalingen uitsluitend in ja/nee-vraagzinnen én in voorwaardelijke bijzinnen kunnen optreden. Modale vraag-bepalingen zijn woorden als bijgeval, misschien en soms. De volgende zinnen zijn voorbeelden.
In de derde plaats kan hier verwezen worden naar een observatie van Van den Toorn (1973: 93) betreffende de woordschikking van een samengestelde bijzin die met als begint. Als de bijzin uit twee nevengeschikte zinnen bestaat, heeft de eerste van deze zinnen altijd de woordschikking van de bijzin, terwijl de tweede de woordschikking van de hoofdzin kan vertonen. Dit verschijnsel doet zich ook in de parafrase met de ja/nee-vraag van dit soort zinnen voor. De zin (68a) is het voorbeeld dat Van den Toorn geeft; (68b) is de parafrase.
Met het noemen van dit type als-zinnen, dat argumenterende waarde heeft omdat het zich van de ‘gewone’ soorten onderscheidt en desondanks op de gevraagde manier kan worden geparafraseerd, zijn we echter ook terecht gekomen bij de problemen. Er zijn namelijk nog wel meer bijzondere typen als-zinnen die met een zin met de woordorde van een ja/nee-vraag kunnen worden geparafraseerd. Het is van die zinnen echter niet duidelijk of een onderliggende structuur zoals (XIII) daaraan ten grondslag kan worden gelegd. Zo zijn er bepaalde ‘uitroep’-zinnen met de woordvolgorde van de ja/nee-vraag die geparafraseerd kunnen worden met ‘zalfstandige’ als-zinnen. Het type dat ik hier op het oog heb wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van het bijwoord maar. De zinnen (69) en (70) zijn hiervan voorbeelden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook al kunnen deze zinnen worden aangevuld met zinnen die met dan beginnen, het blijft onduidelijk hoe de (a)-zinnen moeten worden gederiveerd. Iets dergelijks geldt voor de als-zinnen (71a), (72a) en (73a), waarnaast parafrases bestaan waarin de als-zin terugkeert als een bijzin met de woordvolgorde van de ja/nee-vraag. Vgl.
Problematisch van de zinnen (71) is dat de bijzin in (71b) niet in eigenlijke zin een vraag genoemd mag worden; de zin brengt een uitnodiging, een verzoek of een aanmaning of iets dergelijks tot uitdrukking. Hetzelfde geldt voor (72b). Ook hier is de bijzin geen vraag. Daar komt echter in dit geval nog bij dat de hoofdzin de ongewone woordvolgorde vertoont. De zinnen (73) tenslotte vertonen een raadselachtige verknoping van pronominale, vraag- en als-zin-problemen. De zinnen (68)-(73) maken duidelijk, meen ik, dat we nog te weinig weten van ja/nee-vragen en zinnen met de woordvolgorde van ja/nee-vragen om de analyse van (63a) op de wijze van (XIII) zonder meer te accepteren. Daar is nog een ander argument voor. Was er hiervoor sprake van als-zinnen waarnaast een synonieme zin bleek te bestaan die een bijzin bevatte met de woordvolgorde van een ja/nee-vraag, er zijn ook een aantal typen als-zinnen - typen die tot nu toe niet aan de orde werden gesteld - waarnaast een dergelijke parafrase niet bestaat. En bovendien zijn er zinnen waarin een voorwaardelijke bijzin voorkomt met de woordschikking van de ja/nee-vraag, waarnaast geen als-zin bestaat. De volgende paren bevatten van ieder van deze typen zinnen steeds één voorbeeld.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zou het kader van dit artikel te buiten gaan om deze zinnen als schijnbare tegenvoorbeelden tegen de voorgestelde analyse in (XIII) te ontmaskeren. Ik laat het daarom bij het voorstel, dat in ieder geval als voordeel heeft dat het de overeenkomsten tussen als1, als2, als3 en als4 (maar ook met als5 zoals we zullen zien) verantwoordt. Het loslaten van het idee dat die overeenkomsten bestaan, is niet aantrekkelijk, mede omdat alternatieven zienswijzen voor de beschrijving van als-zinnen die wel de overeenkomsten tussen als1, als2 en als3 enerzijds en die tussen als4 en als5 anderzijds, of die tussen als1 en als2 enerzijds en als3, als4 en als5 anderzijds, zou honoreren (ook andere groeperingen zijn denkbaar) niet bestaan of niet correct lijken.Ga naar voetnoot16 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.5. Zinnen met als5Tenslotte moeten we bezien welke mogelijkheden er bestaan om als5-zinnen in verband te brengen met relatieve zinnen. Zoals al is opgemerkt kunnen ook de zinnen met als5 geparafraseerd worden met behulp van ja/nee-vraagzinnen. Een voorstel om zinnen met als5 op ongeveer dezelfde wijze af te leiden als de zinnen met als4 is niet minder speculatief dan het voorstel voor deze laatste zinnen dat in het voorgaande werd besproken. Desondanks wil ik er gebruik van maken om bepaalde eigenschappen van als5-zinnen nader te kunnen onderzoeken. Men zie de volgende zin (83a).
De persoonsvorm van de bijzin van (83a) staat in de verleden tijd. In zinnen met als3 en als4 is dat een indicatie voor ofwel een irrealis-interpretatie ofwel een iteratieve interpretatie. Beide zinnen (84) hebben dergelijke interpretaties.
Het is duidelijk dat (83a) noch een irrealis- noch een iteratieve interpretatie heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is niet zo verrassend als (83a) geanalyseerd wordt als (83b).
Immers, hier is de tijd van is1, de tijd van de persoonsvorm die van belang is, de tegenwoordige tijd. De irrealis-interpretatie is nu in ieder geval uitgesloten. Een iteratieve interpretatie is echter ook bij een persoonsvorm in het praesens mogelijk als de bijzin begint met als3 of als4. Waarom is die interpretatie uitgesloten in (83b)? Te zeggen dat een zin een iteratieve interpretatie heeft, is hetzelfde als te zeggen dat een zin beschrijft dat een gebeuren op moment t1 zich herhaalde op moment t2, t3 etc. In zinnen met als5 echter gaat het niet om een gebeuren maar om een bewering over een gebeuren, preciezer gezegd, om de vraag of een bewering over een gebeuren juist is of niet juist, en dat is in principe niet gebonden aan de tijd, het tijdstip van het gebeuren, het tijdstip van de bewering of het tijdstip van de vraag. Overdiep noemt het tijdsaspect in deze zinnen ‘tijdloos’-heid (1937: 589; 598). Beter is wellicht de omschrijving van Van den Toorn (1973: 175): ‘(...) presens bezit algemene geldigheid voor verleden, heden en toekomst.’ Het is mijns inziens het gebruik van dit praesens waardoor de eerste persoonsvorm in (83b) wordt gekenmerkt. Het komt ook voor in zinnen als de volgende.
Een paar eigenschappen van het praesens van deze zinnen - dat ik hier verder ‘algemeen praesens’ zal noemen - zijn hier van belang. De eerste is dat bij het algemene praesens geen bepalingen van frequentie kunnen optreden. Men zie de volgende zinnen.
Het optreden van een bepaling van frequentie in de zinnen (85a) en (85b) maakt die zinnen ongrammaticaal. Dit verschijnsel staat wellicht in verband met het feit dat zinnen met als5 geen iteratieve interpretatie hebben. De zin (85c) is weliswaar grammaticaal, maar het praesens kan niet als een algemeen praesens worden opgevat, zoals dat in (84a) wel het geval was. De tweede eigenschap is dat in zinnen met een algemeen praesens niet het vragend bijwoord van tijd wanneer kan optreden. De zinnen (86) zijn ongrammaticaal, (86c) alleen als het praesens als algemeen praesens wordt opgevat.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er is in het voorgaande al even op gewezen dat bijzinnen met als5 niet kunnen worden bevraagd met wanneer. Hier volgen enkele voorbeeldzinnen die dit demonstreren.
Ik concludeer uit de hier gepresenteerde gegevens dat het algemeen praesens een indicatie is van het tijdscontinuum waarin ook het heden gelegen is, maar nooit van delen of momenten ervan. Het feit dat de zinnen met als5 niet met wanneer kunnen worden bevraagd, is in het kader van de traditionele grammatica een indicatie dat de als5-zinnen geen temporele bijzinnen genoemd kunnen worden. Welke argumenten zijn er om desondanks de bijzinnen die met als5 beginnen temporele bijzinnen te noemen? Allereerst kan worden opgemerkt dat de genoemde indicatie geen doorslaggevend argument is. Voor subjecten die gevormd worden door categoriale nominale constituenten faalt de traditionele proef met de wie/wat-vraag ook. Vgl. de volgende paren.
Doch deze constatering maakt de als5-zinnen, die niet met wanneer kunnen worden bevraagd, nog geen temporele bijzinnen. De volgende observaties wijzen echter wel in die richting. Als de als5-zin een temporele bijzin is, dan is het dan dat aan het begin van de hoofdzin kan optreden een herhalende temporele bepaling. Omgekeerd, als van dan kan worden aangetoond dat het een temporele bepaling is, dan is de als5-bijzin dat ook. Er is in het voorgaande al een paar maal sprake geweest van het bestaan van zinnen met meer dan één temporele bepaling. Er moet bij deze zinnen onderscheid gemaakt worden tussen twee soorten. De ene is die waarbij alle temporele bepalingen in de zin meer of minder precieze aanduidingen van hetzelfde tijdstip zijn. Dat is het geval in (91a). In zinnen van de andere soort echter verwijzen de temporele bepalingen naar twee tijdstippen. Een voorbeeld daarvan is (91b).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tijdstip waarop het geluid in (91a) te horen was wordt omschreven als gistermorgen even over achten op een gegeven moment. Het gaat echter steeds om één tijdstip. In (91b) is dat niet zo. Straks en morgen kunnen niet naar hetzelfde tijdstip verwijzen. Het optreden van de drie bepalingen in (91a) moet, denk ik, worden toegeschreven aan vooralsnog onbekende structurele eigenschappen van de categorie ‘temporele bepaling’. Over de aanwezigheid van de twee bepalingen in (91b) is al opgemerkt dat hun optreden kan worden verklaard door de aanname dat (91b) een samengestelde zin is. Belangrijk is in dit kader dat er geen bezwaar tegen is straks een temporele bepaling te noemen. Weliswaar is het zo dat niet alle bijwoorden en voorzetselconstituenten die gewoonlijk bepaling van tijd kunnen zijn, op de plaats van straks kunnen staan; maar dit neemt toch niet weg dat straks semantisch gezien een temporele notie tot uitdrukking brengt. Men zie nu de volgende zinnen.
Als straks in (92a) een temporele bepaling is, is het dat ook in (92b). Dan in (92b) dat naar straks verwijst, moet dan ook een temporele bepaling zijn en de constructionele overeenkomst tussen (93b) en (92c) is een aanwijzing dat de als-zin in deze laatste tenslotte ook een temporele bepaling is. De volgende vijf eigenschappen van bijzinnen die door als5 worden ingeluid kunnen derhalve worden gedetermineerd.
De eerste twee eigenschappen maken als5-zinnen verwant met als4-zinnen en kunnen in principe op de wijze die voor deze zinnen werd voorgesteld, worden verantwoord. De laatste eigenschap moet in een breder kader worden bestudeerd; ik houd het er hier op dat de parafrase met het is zo dat een afspiegeling is van de dieptestructuur.Ga naar voetnoot18 De derde en vierde eigenschap zijn eveneens moeilijk in kaart te brengen. Het zou kunnen met een nieuw feature, toe te voegen aan de reeks die al eerder werd gegeven. Maar welk? Ik wil voorzichtig suggereren dat dit het feature [cat] (=categoriaal) zou kunnen zijn. Welke eigenschappen van een gewone nominale constituent met dit feature worden verantwoord is niet helemaal duidelijk. Merk evenwel op dat in een categoriale NC geen telwoorden kunnen voorkomen, omdat de zaken die door de NC worden beschreven niet geteld kunnen worden. Dat een zin geen iteratieve interpretatie heeft, wil ook zeggen dat het beschreven gebeuren of de beschreven toestand zich niet voor tellen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leent. Bovendien is wellicht ook het verschijnsel dat de zinnen (88)-(90) demonstreren, nl. dat categoriale subjecten niet bevraagd kunnen worden, in verband te brengen met het feit dat als5-zinnen niet met wanneer kunnen worden bevraagd. Daarvoor zou in beide gevallen de aanwezigheid van het kenmerk [+cat] verantwoordelijk kunnen zijn. Opnieuw moet gezegd worden dat alleen nader onderzoek deze suggestie kan bevestigen. Dat geldt ook voor de onderlinge verhouding tussen het feature [± cat] enerzijds en de andere features zoals [± plu], [± def] etc. Als dit allemaal juist is, zou de dieptestructuur van de zin (5) Als Peter morgen komt, ga ik nu weg er als volgt uit zien
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Voorlopige conclusieDe analyse van vijf soorten als die hier zij het met enige kunst- en vliegwerk werd gepresenteerd, bevestigt in grote lijnen de opvatting van Geis over de afleiding van temporele bijzinnen. Het proces, waarmee relatieve zinnen kunen worden gederiveerd, lijkt ook ten grondslag te liggen aan de vorming van als-zinnen. De reden waarom de opvatting van Geis zo hardnekkig werd getoetst, was gelegen in de vraagstelling die aan de nadere analyses van de vijf soorten als-zinnen voorafging, nl. of het mogelijk was een noemer aan te wijzen die de als-zinnen, ondanks hun verschillen, gemeenschappelijk hebben en zo ja, wat die noemer dan zou zijn. De onderzoeksresultaten zijn niet van dien aard dat een ontkennend of bevestigend antwoord op de eerste vraag mogelijk is, dus ook niet op de tweede. Behalve de reeds gesignaleerde problemen zouden daartoe ook de volgende zaken nader moeten worden onderzocht; - de verhouding tussen de hier onderscheiden vijf soorten als en andere soorten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoals die voorkomen in de zinnen
De semantische verhouding tussen als-zinnen en hoofdzin is hier anders dan in de vijf wel geanalyseerde typen zinnen.
Rijksuniversiteit Utrecht maart-juli 1974 t. pollmann | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|