‘Verschrijvingen’ en ‘Versprekingen’
N. Tg. 68, 149 vermeldt C.B. van Haeringen een geval van gebruik van het sterke wkw. ‘belijden’ op een ongebruikelike manier in de verleden tijd.
Met dit vb. uit 1913 geconfronteerd, trof mij dubbel een identieke toepassing in Trouw-kwartet van 26 maart '75 in een onondertekend artikel. Daar lezen we: ‘Dat daar weinig van terecht kwam, werd veroorzaakt door dr. Visser 't Hooft, die bij het begin van de conferentie namens Nederland schuld belijdde.’ Blijkbaar wordt toch niet algemeen bij het gebruik van het preteritum ‘belijden’ als sterk wkw. (meer) gevoeld.
Bij een scribent is de reflectie (nalezen) uiteraard werkzamer dan bij een spreker (tempo). De kans dat de aberraties ‘gemeend’ zijn, zal bij eerstgenoemde groter en reëler zijn dan bij laatstgenoemde. Verschijvingen, het zwart op wit staan, zullen daarom in de regel serieuzer op te vatten zijn dan mondelinge uitglijdingen.
Derhalve bestaat er geen zekerheid en is het de vraag, of in het volgende merkwaardige boeketje stijlbloempjes, geplukt uit de ‘horing’ op 29 februari 1972 van de 2de Kamer over de ‘3 van Breda’, alle vormen zouden blijven staan bij schriftelike vastlegging.
Zo repte de heer Bakker van ‘stukken die aan de Kamer overlegd zijn.’ (1) Boer Koekoek vroeg minister Van Agt ‘zijn plannen af te stellen’ (2), terwijl Van Agt zelf verklaarde: ‘daarom’ - hij bedoelde ‘daarvoor’ - zijn de ‘doden gevallen’ (3) Dijkstra beweerde: ‘dat schepte een probleem’ (4) en De Gaay Fortman sprak over slachtoffers ‘die hun leed moesten optasten’ (5) Een ander lid tenslotte wilde ‘'n gedachtelijn uitspreken’. (6)
Versprekingen? Niet onmogelik. Opgeschreven zouden misschien andere, juiste(r) vormen tevoorschijn zijn gekomen. Opvallend is, dat behalve een kennelik geval van contaminatie (6) en foutief gebruik van een vnw. voegwoord (3), de andere (1, 2, 4, 5) betrekking hebben op onze ‘moeilike’ werkwoorden, waarvan er drie de vervoeging betreffen.
Zeist, Godfried van Seijstlaan 8.
g.j. uitman