De Nieuwe Taalgids. Jaargang 68
(1975)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Temporele en conditionele als-zinnen: een terreinverkenning I1. InleidingHet doel van dit artikel is een aantal observaties te presenteren die betrekking hebben op syntactische en semantische hoedanigheden van zinnen die een bijzin bevatten die met als begint.Ga naar voetnoot1 Zoals uit het volgende moge blijken zijn als-zinnen in velerlei opzicht problematisch. Dit artikel pretendeert niet meer te zijn dan een geordende inventaris van de problemen. Gegegeven de huidige stand van de kennis omtrent dit soort zinnen en van de grammatische verschijnselen die ermee in verband staan, lijkt een verderstrekkende doelstelling voorbarig. Het onderzoek knoopt aan bij de uit de literatuur bekende observatie dat er temporele als-zinnen zijn en conditionele. In een eerste onderzoek waarvan in paragraaf 2 verslag wordt gedaan, blijkt dat het zin heeft een groter aantal soorten als-zinnen te onderscheiden. Om de presentatie niet te ingewikkeld te maken worden vijf soorten als-zinnen verder op hun temporele en conditionele eigenschappen onderzocht. In de derde paragraaf wordt de vraag gesteld of er aanleiding is om te veronderstellen dat één algemene noemer aan het gebruik van als ten grondslag ligt. In dat kader worden o.a. de opvattingen van Geis (1970) over de afleiding van Engelse zinnen die met when beginnen, getoetst en nader gepreciseerd. In een slotparagraafje wordt aangegeven welk verder onderzoek vereist is om tot een bevestiging of verwerping te komen van het idee dat alle onderscheiden soorten als verwant zijn. Volgens de traditionele grammatica kan als zowel een bijwoordelijke bijzin van tijd als een bijwoordelijke bijzin van voorwaarde inluiden. De middelen echter waarmee kan worden bepaald, of een gegeven als-zin temporeel of conditioneel zal worden opgevat, worden niet precies aangegeven. In Overdiep (1937: 589) vinden we slechts het volgende: ‘Deze bijw. bijz. van tijd met “als” [d.w.z. als de (hoofd-?)zin een werkwoord in de tegenwoordige tijd bevat; T.P.] om- schrijft bijna onvermijdelijk een toekomstig gebeuren; daardoor is de functie van bijw. bep. van tijd moeilijk te scheiden van die van bijw. bep. van voorwaarde, d.i. de onderstelde omstandigheid [...]’. Een dergelijke opmerking maakt Den Hertog (19733; deel II, 107): ‘Als en wanneer kunnen gebruikt worden, [als voegwoorden in een bijwoordelijke bijzin van voorwaarde; T.P.] omdat een tijdbepalende zin [...] zo gemakkelijk een voorwaardelijk karakter krijgt.’ Uit deze twee passages kan men slechts opmaken dat de aard van een als-zin niet altijd met zekerheid kan worden vastgesteld. Een aanwijzing die iets minder onduidelijk is, geeft Den Hertog echter elders (Den Hertog (19733; II, 95)): ‘Wanneer een echte tegenwoordige tijd achter als of wanneer volgt, drukt de zin geen tijd, maar een voorwaarde uit: Als (waneer) hij slaapt, moet je hem niet wakker maken’. Den Hertog geeft echter niet aan wat een ‘echte tegenwoordige tijd’ is en ook niet of die tijdsvorm een voldoende of ook een noodzakelijke voorwaarde is voor de bijwoordelijke bijzin van voorwaarde.
Ik dank Frank van Gestel en Maarten van den Toorn voor hun commentaar dat op verschillende plaatsen tot verbeteringen aanleiding heeft gegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een verklaring voor deze onbevredigende pogingen tot verantwoording van het bedoelde onderscheid tussen temporele en conditionele bijzinnen, kan zijn gelegen in het feit dat er niet slechts twee soorten bijzinnen zijn die met als beginnen, doch een veelvoud daarvan. Van Es is bij mijn weten de enige Nederlandse grammaticus die ooit op de complexiteit van als-zinnen heeft gewezen. Aan drie overwegend taal-historisch gerichte artikelen (Van Es 1953, 1954, 1955) liet hij een inleiding voorafgaan, waarin hij een groot aantal onderscheidingen aanbrengt waarvoor de traditionele grammatica geen oog heeft gehad, of die in de traditie werden verdoezeld. Zo wijst Van Es er terecht op dat er een belangrijk verschil is - al door Terwey aangebracht, maar door den Hertog verwaarloosd - tussen voorwaardelijke bijzinnen (in engere zin) en bijzinnen die hij ‘hypothetisch’ noemt. In het vervolg komt dit onderscheid nog aan de orde. Scherp geformuleerde generaliseringen treft men echter in de bedoelde passages van de artikelen van Van Es weinig aan. Er zal in het volgende dan ook weinig naar worden verwezen. Hier zij gezegd dat ik voor mijn onderzoek wel veel te danken heb aan de onderscheidingen die men in zijn artikelen kan vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Een eerste onderverdelingEen uiteenzetting over het onderscheid tussen temporele en conditionele als-zinnen kan het beste beginnen met een globale beschrijving van een aantal typen als-zinnen. Ik volsta daarbij voorlopig met een vijftal. Het aantal soorten is in feite nog wat groter, - zo wordt in het volgende vooralsnog voorbijgegaan aan het bestaan van frekwentatieve en concessieve als-zinnen, als ook aan dat van als-zinnen met bijzondere formele kenmerken,Ga naar voetnoot2 - maar de hier bedoelde differentiatie kan toch een stramien zijn voor een verdergaande gedetailleerde analyse. Veel als-zinnen hebben meer dan één interpretatie. Er is naar gestreefd om het betoog met eenduidige voorbeelden te illustreren. Waar dit niet mogelijk was, wordt steeds gesproken over de meest voor de hand liggende interpretatie; mocht ik toch voor de hand liggende interpretaties over het hoofd hebben gezien, dan moge uit de beschrijving blijken welke betekenis ik op het oog had. Van de hiervoor genoemde vijf typen als-zinnen zijn er twee die als zuiver temporeel aangemerkt kunnen worden. De twee in hoofdzin en bijzin beschreven feiten worden als coïncidentie gepresenteerd. Men zie de zinnen (1) en (2). In de drie andere typen als-zinnen kan de relatie tussen bijzin en hoofdzin in termen van oorzaak en gevolg worden beschreven. In twee van de drie kan de bijzin een hypothetische bijzin genoemd worden, in die zin dat de spreker onzeker is over de vraag of de voorwaarde vervuld is of wordt. De zinnen (4) en (5) bevatten daarvan voorbeelden. In een zin als (3) demonstreert de spreker die onzekerheid niet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verschillen tussen deze zinnen worden hieronder verder beschreven. De zinnen (1) en (2) komen hierin met elkaar overeen, dat in beide sprake is van twee gebeurtenissen waarvan de een in de tijd met de ander samenvalt. De ene gebeurtenis is niet causaal verbonden aan de andere. In zinnen als (1) kan als door en dan of en op dat moment worden vervangen. Daarin verschilt (1) van (2), want (2) laat een dergelijke vervanging niet toe. De zin (2) daarentegen kan ongeveer worden geparafraseerd met behulp van op het moment dat. Men zie de volgende zinnen.
Al eerder heeft Overdiep op het bijzondere van de zinnen (1) gewezen. Hij merkt op dat de bijzin ‘slechts’ bijzin naar de vorm is, maar hoofdzin naar de betekenis. (1937: 588 en 577). Overdiep doelt hier waarschijnlijk op de eigenaardigheid van een constructie als in (1), dat semantisch gezien niet de bijzin de functie van temporele bepaling vervult in de hoofdzin, maar dat de hoofdzin die rol speelt ten opzichte van de bijzin. De zin (1) doet geen uitspraak over de vraag wanneer wij net aan het ontbijt zaten, maar over de vraag wanneer er gebeld werd. Het als dat voorkomt in zinnen als (1) noem ik verder als1. De zinnen (6) geven nog enkele andere voorbeelden van het gebruik van als1.
In zin (2) vervult de als-zin wel op de gewone wijze de rol van temporele bepaling. Een verschil tussen (1) en (2) is ook hierin gelegen dat de hoofdzin in (2) geen vast punt in de tijd aangeeft waarvan het tijdstip van de ontdekking van de moord kan worden afgeleid. In (1) dient het tijdstip van het ‘ontbijten’ kennelijk wel als zo'n coördinatie-punt. Ik noem het als in zinnen van dat type verder als2. De zinnen (7) zijn in hun meest voor de hand liggende interpretatie voorbeelden van zinnen met als2.
Voorzover ik zie, is als2 verwant aan terwijl. Hoewel terwijl ook kan optreden als de bijzin een persoonsvorm in de verleden tijd bevat, en slechts gevolgd kan worden door een bijzin die een duratief karakter heeft - dit in tegenstelling tot als2 -, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft terwijl met als2 gemeen dat er geen causale relatie kan worden aangewezen tussen de beide delen van de zinnen die door deze voegwoorden worden verbonden. Ze komen ook hierin overeen dat ze dikwijls mede een antithese tussen de beide gebeurtenissen te kennen geven. Het constructionele verschil tussen zinnen met als2 en een zin als (3) wordt bepaald door de afwezigheid, resp. aanwezigheid van een causale relatie tussen de gebeurtenis die in de bijzin en de gebeurtenis die in de hoofdzin wordt beschreven. De laatste komt in (3) in de tijd na de eerste en is aan de eerste ook temporeel gerelateerd. Een bijzin als in (3) vertoont daarom ook een temporeel aspect. Immers, juist door de aanwezigheid van de causale relatie wordt de gebeurtenis waaraan in de hoofdzin wordt gerefereerd, gepresenteerd als in de tijd aan het moment van zonsondergang gebonden. Op het moment van spreken ligt het moment van zonsondergang in de - door straks nader gespecificeerde - toekomst. En het koud-worden volgt daarop. Men ziet het verschil tussen de constructies van (2) en (3) nog wat duidelijker als men (3a) vergelijkt met (3b). In (3b) komt een voorbeeld van als2 voor. (3a) is in een minder voor de hand liggende interpretatie met (3b) synoniem.
Het verschil tussen de zinnen (3a) en (3b) in hun meest voor de hand liggende interpretatie is dat in (3b) sprake is van een coïncidentie van gebeurtenissen en in (3a) niet. Het als dat voorkomt in zinnen als (3) wordt in het vervolg aangeduid met als3. In (8) vindt men nog enkele voorbeelden.
De aanwezigheid van de temporele bepalingen straks (in (3)) en over een week, vroeg of laat en morgen (in (8)) is niet noodzakelijk om als te kunnen interpreteren als als3. Ze komen hier steeds voor omdat ze de zinnen minder ambigu lijken te maken. Als ze voorkomen, dan lijken de zinnen met als3 op een bijzondere wijze geparafraseerd te kunnen worden, namelijk met twee nevengeschikte zinnen die beginnen met dan. De zinnen (9) zijn bijna parafrases van de zinnen (8).
Ik kom op de bijzondere rol van de temporele bepalingen hieronder nog terug. De parafrases (9) accentueren nog dat de spreker er niet aan twijfelt dat de in de bijzin genoemde voorwaarden in de toekomst vervuld zullen worden. Dat is steeds zo in zinnen met als3 en onderscheidt deze zinnen van de zinnen met een constructie als in (4) en (5). Het bedoelde verschil komt goed tot uiting bij vergelijking van (8c) met (4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl in (8c) de spreker geen rekening houdt met de mogelijkheid dat de logés niet komen, maar de zekerheid demonstreert dat de toekomst brengt wat hij er van verwacht, geeft de spreker van (4) te kennen dat de komst van logés morgen een mogelijkheid is. De causale en temporele relaties in de zinnen zijn hetzelfde, maar het vervuld worden van de voorwaarde is in (8c) zeker, en in (4) onzeker, althans in de ogen van de spreker. Men merke op dat verplaatsing van morgen in (8c) naar de plaats voor komen tot gevolg heeft, dat de zin homoniem wordt; in één interpretatie demonstreert de spreker de bedoelde zekerheid en in de andere niet. Vgl. (10)
Men vindt de hier beschreven eigenaardigheid van de constructie van zin (4) terug in de parafrase (4a). Daarin is de als-zin vervangen door een zin met de woordvolgorde van de ja/nee-vraagzin, terwijl aan de hoofdzin dan is toegevoegd.
Het als zoals dat voorkomt in (4) noem ik verder als4. Onder (11) treft men nog een drietal voorbeelden aan van het gebruik van als4.
Van de vijf typen als-zinnen die het uitgangspunt vormen, resteert nu nog de laatste. Zin (5) bevat daarvan een voorbeeld.
De zin (5) kan niet begrepen worden als een mededeling over een gebeuren dat ‘morgen’ zal plaats vinden en dat de oorzaak zou zijn van een gebeuren in het heden. Maar in (5) zegt de spreker dan ook niet wat hij zal doen als Peters komst morgen een feit is, maar wat hij zal doen als de bewering Peter komt morgen juist is. Over dit laatste verkeert de spreker in onzekerheid. Een bewering kan in het heden gedaan worden, en de inhoud ervan kan in principe op het verleden, de toekomst en het heden betrekking hebben. Het mogelijk gevolg, dat in de hoofdzin wordt genoemd, wordt voorspeld voor de situatie waarin die bewering in het heden waar is. Hier ligt het verschil met (4). Want in zinnen met als4 wordt het mogelijke gevolg voorspeld voor de situatie in de toekomst waarin een mogelijk gebeuren waar zal blijken. Dit betekent dat er in de bijzin van (5) sprake moet zijn van twee distincte tijdstippen: het tijdstip waarop de bewering waar is, en het tijdstip morgen van Peters komst. Nu kan een mededelende zin als peter komt morgen, een zin zonder modale bepaling of een modaal hulpwerkwoord, in het algemeen worden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgevat enerzijds als een beschrijving van een feit en anderzijds als een bewering.Ga naar voetnoot3 Deze homonymie heeft syntactische konsekwenties, en niet alleen in als- zinnen, maar onder meer ook in zinnen met een bepaling van reden. De homonymie van de zin (12a) bijvoorbeeld wordt veroorzaakt doordat de subject-predikaatsverbinding (12b) kan worden opgevat als een beschrijving van een feit of als een concluderende bewering. De zinnen (12c) en (12d) verduidelijken de interpretaties van (12a)
Zoals de parafrases laten zien kan (12a) enerzijds worden opgevat als een vraag naar de reden van de dader, anderzijds ook als vraag naar de argumenten voor de bewering Peter heeft dat gedaan. In de interpretaties van (12b) en (12a) waarin de zinnen als een bewering res. als een vraag met een geïmpliceerde bewering, worden opgevat, kan men aannemen dat de zinnen door enigerlei modaal verschijnsel worden gekleurd dat in de oppervlakte-structuur niet voorkomt. Dit modale element kan met het is zo dat... worden geparafraseerd. Met dergelijke parafrases kan zichtbaar gemaakt worden dat het tijdstip waarop de bewering geacht wordt waar te zijn, in principe een ander is dan waarop de inhoud van de bewering betrekking heeft.Ga naar voetnoot4 De volgende zinnen zijn parafrases van (5). Zij expliciteren de aspecten die hiervoor werden beschreven.
Deze parafrases verduidelijken zowel de twee onderscheiden tijdstippen, als de onzekerheid van de spreker omtrent de juistheid van de bewering in de als-zin. Vanwege de bijzondere aard van de samenstellende delen van (5) is de causale relatie tussen de delen van de zin te beschrijven in termen van ‘gegeven’ of ‘argument’ en ‘conclusie’. Het als dat voorkomt in een zin als (5), noem ik verder als5. De zinnen (13) bevatten nog enkele voorbeelden.
Een voorlopige conclusie uit het bovenstaande is deze: uit de hier beschreven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschijnselen blijkt dat er aanleiding zou kunnen zijn vijf soorten als te onderscheiden. Dit onderscheid stoelt op de verschillende onderlinge relaties tussen hoofd- en bijzinnen; de vijf soorten als werden hier als uitdrukkingsvormen van deze verschillen gezien. De veronderstelling echter dat er ook in de dieptestructuur vijf voegwoorden als zijn, leidt tot weinig elegante konsekwenties en verantwoordt allerminst het feit dat er ook overeenkomsten tussen de vijf soorten als bestaan. Er is daarom reden te zoeken naar een dieperliggende verwantschap. Ik wil daar hieronder verder op ingaan. Eerst is het goed nog stil te staan bij de vraag die ons uitgangspunt was, namelijk hoe kunnen temporele als-zinnen van conditionele (eventueel hypothetische) als-zinnen worden onderscheiden? Het is duidelijk dat er twee soorten als-zinnen zijn die uitsluitend temporeel zijn en dus niet conditioneel en niet hypothetisch. Dat zijn de zinnen waarin als1 en als2 voorkomen, al moet men aarzelen een bijzin die met als1 begin een temporele bijzin te noemen. Daarnaast vertonen ook de zinnen met als3 en als4 duidelijk temporele kenmerken. In als5 is dat misschien ook zo, doch dat is een kwestie waarop ik hieronder nog terugkom. Vermeldenswaard is hier dat in tegenstelling tot wat het geval is in de zinnen met als2, als3 en als4, de bijzin die begint met als5, niet met wanneer (zie § 5.5.) kan worden bevraagd. De zinnen met als4 en als5 kunnen hypothetisch worden genoemd, inzoverre de hoofdzin een gevolg of conclusie beschrijft van een oorzaak resp. een bewering waarvan het niet zeker is of die aan de werkelijkheid beantwoorden. De verhouding in zinnen met een van de voegwoorden als3, als4 en als5 kan in termen van voorwaarde worden beschreven. Als3 luidt een bijzin in waarin sprake is van een in de toekomst zeker vervulde voorwaarde, als4 staat aan het begin van een bijzin waarin een voorwaarde als ‘mogelijk in de toekomst vervuld’ wordt gepresenteerd en als5 komt voor in een bijzin waarin een voorwaarde als ‘mogelijk in het heden vervuld’ wordt beschreven.Ga naar voetnoot5 Alleen in de zinnen waarin als4 of als5 optreden, kan als door indien worden vervangen, maar alleen als5 kan door zo worden vervangen. In alle gevallen kan het voegwoord wanneer in de plaats staan van als. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De overeenkomsten tussen als-zinnenHiervoor werd opgemerkt dat het onderscheiden van vijf soorten als geen recht doet aan het feit dat er ook belangrijke overeenkomsten zijn. Hoe noodzakelijk het aanbrengen van het onderscheid ook is voor de differentiatie tussen temporele en conditionele bijzinnen, in de grammatica zou een generalisatie gemist worden als er vijf verschillende voegwoorden als in de dieptestructuur zouden zijn. Een belangrijke aanwijzing hiervoor wordt gevormd door het feit dat ongeveer dezelfde verschillen die er tussen als-zinnen kunnen worden aangewezen, ook te vinden zijn in verschillende ‘temporele’ bijzinnen die door toen en nu worden ingeluid. Naast als1, als2, als3 en als5 bestaan er ‘soorten’ toen en nu die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een vergelijkbare functie hebben, terwijl uit de eigenschappen van als4 kan worden verklaard waarom er geen toen4 en nu4 is. Dit wordt hieronder toegelicht. Dat als, toen en nu op elkaar lijken wordt gedemonstreerd door de volgende drietallen voorbeeldzinnen. In de (a)-zinnen van (14)-(18) komen achtereenvolgens als1, als2, als3 als4 en als5 voor. De (b)- en (c)-zinnen bevatten steeds het voegwoord nu en toen, en laten zien dat deze voegwoorden op ongeveer dezelfde wijze kunnen worden gebruikt als de verschillende soorten als.
Zoals als in (14a) door en dan kan worden vervangen, zo kan nu in (14b) door en nu worden vervangen, en toen in (14c) door en toen - steeds met omzetting van de woordvolgorde -, zonder dat de zin van betekenis verandert. In geen van de drie zinnen fungeert de bijzin in eigenlijke zin als temporele bepaling in de hoofdzin. Dat is wel het geval voor de drie zinnen (15). De voegwoorden in deze zinnen kunnen worden vervangen door op het/dit/dat moment dat, zonder dat er een merkbare betekenisverandering optreedt. In de zinnen (15) kan geen causale relatie tusen het in de hoofdzin en het in de bijzin beschreven gebeuren worden aangewezen. In de zinnen (16) daarentegen is die causale relatie er wel; de zinnen beschrijven dezelfde causale relatie, alleen het tijdstip waarop de beschreven gebeurtenissen plaatsvinden verschilt van zin tot zin ten opzichte van het heden van de spreker. In de zinnen (17) beschrijft (17a) met als4 ‘de komst van logés’ als een onvervulde voorwaarde, die, als hij vervuld wordt, oorzaak zou zijn van het in de hoofdzin genoemde gevolg. De zinnen (17b) en (17c) presenteren de be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doelde voorwaarde als vervuld. Maar daarmee verschilt het gebruik van nu en toen in deze zinnen niet meer van dat in (16b) en (16c) respectievelijk. Een bijzin die met toen of nu begint kan nu eenmaal geen gebeuren beschrijven waarvan het niet zeker is dat het zal plaatsvinden. Mijns inziens wijzen de overeenkomsten tussen de zinnen (16) en (17) onderling er al op, dat het verschil tussen als3 en als4 niet zozeer met de beide voegwoorden als wel met de structuur van de zin die zij inluiden, in verband staat. De zinnen (18) tenslotte komen hierin met elkaar kaar overeen dat in de bijzin een bewering wordt gedaan, die dient als argument voor de opvatting die in de hoofdzin wordt vermeld. De tijdstippen waarop die beweringen waar geacht worden, verschillen. Ook in deze nu- en toen-zin ((18b) en (18c) resp.) ontbreekt echter weer de onzekerheid van de spreker die kenmerkend is voor het gebruik van als. In geen van de zinnen (18) kan de bijzin met wanneer worden bevraagd. (cf. de zinnen (87) hieronder) In alle zinnen (14)-(17) kan dat wel. Uit de onderlinge vergelijking van de zinnen (14)-(18) komt het volgende naar voren. De (c)-zinnen beschrijven in de bijzin een gebeuren uit het verleden, of een bewering die in het verleden juist werd geacht; en de (b)-zinnen beschrijven een gebeuren in het heden of een bewering die in het heden voor waar wordt gehouden. Dit uniforme en tamelijk overheersende temporele aspect van toen- en nu-zinnen, zal er wel de oorzaak van zijn dat de bijzinnen die met deze voegwoorden beginnen in de traditionele grammatica steeds als temporele bijzinnen worden gezien, waarbij de causale relatie in sommige van die zinnen geheel wordt veronachtzaamd. Hoe dit ook zij, de gemeenschappelijk noemér voor de (b)- en de (c)-zinnen is ongetwijfeld dit temporele aspect. Deze gemeenschappelijke noemer suggereert ook overeenkomsten in de wijze waarop het optreden van toen en nu in de grammatica moet worden verantwoord. Deze verantwoording moet rekening houden met de verschillen in het gebruik van toen en nu, die door de zinnen (14)-(18) worden geïllustreerd. Als nu deze differentiatie voor toen- en nu-zinnen door de grammatica moet worden mogelijk gemaakt, ligt het voor de hand te menen dat de verschillen tussen als1, als2, als3, als4 en als5 op dezelfde wijze kunnen worden verantwoord. Maar dit kan pas, als ook de onderscheiden soorten als onder één noemer gebracht kunnen worden. Wat is nu deze noemer? Of liever: is er reden om te veronderstellen dat zo'n gemeenschappelijke noemer bestaat? Het gebruik van de termen heden en verleden dat zich in verband met de voegwoorden nu en toen opdringt, kan gemakkelijk aanleiding geven tot de mening dat alle gebruik van het voegwoord als in termen van toekomst kan worden beschreven. Men zie bij voorbeeld de in § 1 geciteerde opvatting van Overdiep. Die opvatting leidt echter tot absurde konsekwenties in het geval een zin een voorbeeld van als5 bevat. In de volgende zinnen (19) kan het gebeuren of de toestand die in de bijzin wordt beschreven, niet beschreven worden als een gebeuren of een toestand die zich, gemeten naar het moment van het spreken, in de toekomst voordoet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook sommige als-zinnen met een frekwentie-aspect die in het voorgaande voorlopig buiten beschouwing bleven, maar toch allerlei overeenkomsten met één van de besproken soorten als-zinnen vertonen, kunnen onmogelijk in termen van toekomst worden beschreven.
Een gemeenschappelijke noemer van als-zinnen moet, als hij bestaat, breder zijn dan de notie ‘toekomst’. Een antwoord op de vraag wat die noemer dan wel is, moet steunen op een meer gedetailleerde analyse en een descriptie van de typen als-zinnen in vergelijking met de toen- en nu-zinnen. Het begin van een dergelijke descriptieve analyse wordt hieronder gepresenteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. UitgangspuntenHet descriptieve uitgangspunt is de opvatting van Geis omtrent de analyse van zinnen met when, zinnen die nog de meeste overeenstemming vertonen met wat hier als2-zinnen werden genoemd. In Geis (1970) worden argumenten gepresenteerd over de opvatting dat temporele bijzinnen in het Engels die met when beginnen, moeten worden gedacht te zijn ontstaan uit ingebedde zinnen met de voorzetselconstituent at some time. Deze voorzetselconstituent moet op de wijze van ‘relative clause formation’ tot relatief bijwoord worden. Dit kan alleen als er in de hoofdzin een antecedent is. Dat antecedent, ofwel then, ofwel at the time (Geis is daarover niet precies) zou post-cyclisch met de Antecedent Deletion Rule (1970: 106) worden gedeleerd. De afleiding van een zin als Harry arrived when John left verloopt met de door Geis gegeven regels ruwweg als volgt.
Geis beperkt zijn descriptie-voorstel tot een zeker, niet precies omschreven, type when-zinnen.Ga naar voetnoot6 De enige indicatie die gegeven wordt omtrent dit type, is dat de zinnen steeds in verband te brengen zijn met een beperkende relatieve zin. Behalve met deze moeilijkheid zal een uitwerking voor het Nederlands, toegespitst op de als-zinnen rekening moeten houden met de omstandigheid dat when zowel toen als als kan betekenen, en dat als4 en als5 niet met when maar met if moeten worden vertaald. Voor voorwaardelijke bijzinnen die met if beginnen, stelt Geis een andere beschrijving voor. Deze omstandigheden lijken complicerend, maar kunnen voor ons onderzoek ook nuttig zijn. Dat moge nog blijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is ook voor het Nederlands mogelijk als-zinnen in verband te brengen met relatieve zinnen. Er zijn in elk geval naast zinnen met als1, als2 en als3 relatieve zinnen die voldoende constructionele, semantische en formele overeenkomsten met ieder van de genoemde als-zinnen vertonen, om een afleiding zoals door Geis wordt voorgesteld, ook voor het Nederlands te overwegen. Voordat dat aan de orde kan komen, moet er eerst iets gezegd worden over temporele bepalingen en over ‘pronominalisering’ van temporele bepalingen. De bijwoorden van tijd dan en toen kunnen worden opgevat als gepronominaliseerde temporele bepalingen. Argumenten voor die opvatting kunnen aan de volgende observaties worden ontleend. Dan en toen kunnen optreden als herhalende temporele bepalingen. De volgende zinnen (22) en (23) zijn constructioneel vergelijkbaar.
Het gebruik van constituenten met een herhalende functie is beperkt tot de hoofdzin. Dat geldt voor zinnen met een herhalend onderwerp of een herhalend voorwerp, maar ook voor zinnen met dan en toen. Vgl.
De bijzondere verschijnselen die zich in ja/nee-vragen met een herhalende constituent voordoen, treden ook op bij dan en toen in zo'n situatie. Vgl.
De ‘pronominale cross-over-restricties’ (Postal (1971)) gelden ook voor dan en toen, zoals de volgende zinnen laten zien.
De overeenkomsten tussen de zinnen (22) en (23) wijzen erop dat dan en toen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prominale eigenschappen hebben. Dit feit brengt een aantal moeilijkheden met zich mee; immers in het algemeen kunnen slechts Nominale Constituenten, al of niet deel uitmakend van een voorzetselconstituent, pronominaliseren, terwijl de verschijnselen in de zinnen (23) er op lijken te wijzen dat ook temporele bepalingen dat kunnen. De uitweg die Kraak en Klooster7 voor soortgelijke gevallen suggereren, kan voor dan niet correct zijn. Hun suggestie ter verklaring van de pronominale eigenschappen van waar, wanneer en hoe berust op de aanname dat deze woorden teruggaan op voorzetselconstituenten waarvan de NC de pronominale eigenschappen ‘draagt’. Er is echter dikwijls geen voorzetselconstituent die voor dan in de plaats kan worden gezet. Hieronder volgen een paar voorbeelden die dit illustreren. Geen van de volgende grammaticale zinnen (24) is een correcte parafrase van (23g).
Er is geen synonymie tussen de zinnen (25) en (26). De zinnen (25b) lijken mij niet welgevormd,
Tegen een afleiding van dan uit een voorzetselconstituent pleit derhalve de situatie dat in een aantal gevallen die voorzetselconstituent niet voorhanden is. Anderzijds kan het ook niet zo zijn dat dan steeds uit dezelfde voorzetselconstituent wordt afgeleid - iets wat geheel in de lijn zou liggen van de opvattingen van Geis. Dan verwijst nu eens naar een moment, dan weer naar een grotere hoeveelheid tijd. Maar soms ook naar een aantal momenten of naar een aantal ‘hoeveelheden’ tijd. Vgl. de volgende zinnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien kan dan soms ook naar zinnen verwijzen waarin geen temporele bepaling voorkomt (dan zou in zulke gevallen wellicht naar de indicator van de grammaticale tijd kunnen verwijzen). Maar daarnaast - als de temporele bepaling in het eerste deel van de zin er wel is - verwijst dan soms naar de bepaling, soms naar het gebeuren dat in die zin wordt beschreven, en soms ook naar een tijdstip dat door een nominale constituent in de zin wordt geïmpliceerd. Men vergelijke de volgende voorbeeldzinnen.
In (28a) verwijst dan naar de tijd die geïmpliceerd is in het eerste deel van de zin. In (28b) verwijst dan niet of slechts indirect naar morgen. De referent van dan is het moment ‘dat de zaak bekend raakt’. In (28c) verwijst dan naar morgen, maar in (28d) naar 's middags of eerder nog naar de tijd van de bespreking. De referent van dan in (28c) echter behoeft niet morgen te zijn, ook niet de tijd waarop de afspraak gemaakt wordt, maar kan ook de tijd zijn waarop de afspraak geëffectueerd wordt. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor overeenkomstige zinnen met het bijwoord toen. Het bovenstaande laat zien dat een ontwikkeling van dan uit een of meer voorzetselconstituenten zeer gecompliceerd zou zijn. Dezelfde of soortgelijke complicaties treden op bij de analyse van zinnen waarin dan betrokken moet worden op als-zinnen. De volgende zinnen vormen een voorbeeld uit velen.
Terwijl (28b) wellicht acceptabel is als parafrase van (28a), en dan in (28a) gedacht kan worden uit op dat moment in (28b) te zijn ontstaan, laten de zinnen (28c) en (28d) zien dat een dergelijke zienswijze om een adhoc-verklaring zou vragen voor de grammaticaliteit van (28c). Men merke op dat er geen voorzet- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
selconstituent is met behulp waarvan (28c) wel geparafraseerd zou kunnen worden. Het bovenstaande betekent dat de uitwerking van de ideeën van Geis voor Nederlandse als-zinnen niet gemakkelijk in te passen is in de bestaande opvattingen over pronominalisering, die immers uitsluitend op nominale constituenten (of soms zinnen) betrekking hebben.
Rijksuniversiteit Utrecht, Instituut de Vooys t. pollmann |
|