| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
Dietsche warande & Belfort 119 (1974), nr. 8
Joos Florquin verkeert nog steeds Ten huize van Hubert Lampo. - In De volheid en de holte bespreekt Willy Spillebeen twee bundels van Van Ruysbeek.
nr. 9
Verschaeve verjaart, of verjaard? vraagt Albert Westerlinck n.a.v. een bloemlezing die André Demedts samenstelde uit het werk van de priester-dichter. - Gilbert Degroote publiceert een lezing over Hendrik Conscience. (Profiel van mens en schrijver). - Albert Westerlinck bespreekt de verzameling boekbesprekingen Bij benadering van Paul Hardy (Paul Hardy als recensent).
nr. 10
Hoewel De nieuwe Knuvelder (dl. I, II, III) bezwaren oproept (o.m. de neiging van Knuvelder om ‘in’ te willen zijn wordt gesignaleerd) blijft toch de ‘enorme som van arbeid, eruditie en ervaring’ ontzag afdwingen, concludeert R.F. Lissens, na gekeken te hebben wat in vergelijking met de 4e dr. de uitbreidingen en weglatingen zijn en hoe Knuvelder de Zuidnederlandse letterkunde behandelde (de zwakste hoofdstukken, volgens de recensent). - Hugo Brems bespreekt Gedichten 1959-1973 van Willy Spillebeen (Schrijven aan het leven). - Méér dan steen voelen, een bundel Over blinden en blindheid, samengesteld door Jan Wit en J.W. Schulte Nordholt vindt J. Brandts Een bijzondere bloemlezing.
| |
Dokumentaal 3 (1974), nr. 4
Moet je data Publiceren of niet? Een betoog publiceren of samenvatten? Een ander maal is publiceren pas gewenst, volgens W. Hendriks, na voorafgaande recensie. - Vier bladzijden Vakgenootschap met aankondigingen en mededelingen. - Koos Hawinkels zou graag Coördinatie onderzoek ontspanningslectuur gerealiseerd willen zien. - P. van Sterkenburg geeft een overzicht van Latijns-Middelnederlandse woordenlijsten en woordenboekjes, die berusten binnen de muren van de afdeling Thesaurus van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie. - Vervolgens Inventarisatie door Sjoerd van Faassen en de aankondiging van een bundel studies van A. Weijnen. - Een nieuwe filologisch hulpmiddel: F. Claes reageert op Van Selms negatieve recensie van zijn Lijst van Nederlandse woordenlijsten etc. [Dok. 3 (1974), nr. 3] en krijgt bij zijn verweer steun van P.G.J. van Sterkenburg en F. de Tollenaere. Zij stellen, dat de beginselen van de hulpwetenschap bibliografie niet als normatief kunnen worden geprojeteerd op een lijst die is samengesteld ‘ten behoeve van de Nederlandse filologie en van de geschiedenis van de lexicografie’. - ‘Onverdroten blijft Dokumentaal scriptie-archieven signaleren’: in deze aflevering de Scripties van de Haagse School voor Taal- en Letterkunde uit 1971-1974. - Onder Een ‘aárdige vondst’ als titel houdt W. Hendriks een pleidooi voor een inzichtelijk en ondubbelzinnig titelgebruik boven wetenschappelijke publikaties.
| |
| |
| |
Driemaandelijkse bladen 26 (1974), nr. 3
Waarom neem je geen t? F. Veldman konkludeert: Het verschijnsel je neemt, neem je moet dus niet beschouwd worden als een geval van directe assimilatie van de t vóór j, maar als een overblijfsel in het AB van een (Angel)saksischfriese tendens om bij inversie van de 1e en 2e pers. meerv. de vorm van de optatief in de indicatief over te nemen. - J. Popkema hoopt met zijn bijdrage Oorspronkelijk Diets proza van enige moderne devoten te bereiken, dat er een volledig overzicht gemaakt zal worden van de letterarbeid der devoten. - K. Leloux beschrijft Kenmerken van het Middeleeuws Noordoostnederlands. Hij verkent het terrein en geeft enkele aanvullingen.
| |
Études germaniques 29 (1974), nr. 2
J. Bouws wijdt een korte bespreking aan de jongste, zeer te prijzen uitgave van Het Antwerps liedboek.
nr. 3
Van dit nummer brengen we een artikel van M. Huby onder de aandacht: Adaptation courtoise et société ou ‘la réalité dépasse la fiction’.
| |
Levende talen nr. 309 (1974)
W.M. Visser verweert zich tegen Anton Korteweg die hem in LT nr. 308 aanviel. Met Dat ging Korteweg te ver wordt de diskussie over Vissers poëzie-interpretatie gesloten.
| |
Lingua 35 (1974-1975), nr. 1
F. van Coetsem schrijft een uitvoerig artikel over Generality in language change. Als voorbeeld gebruikt hij The case of the Old High German vowel shift.
| |
Maatstaf 22 (1974), nr. 11
A.F. Ruitenberg-de Wit is in De afspraak in opspraak nogal verbaasd over een bepaalde passage over de Afspraak van A. Roland Holst in Jan van der Vegt's De brekende spiegel.
nr. 12
Joyce & Co geven een vertaling van de twee eerste gedeelten van T.S. Eliot's The Waste Land (Het dode land).
| |
Moer 1974, nr. 6
Wim en Co Van Calcar beschrijven een strategie voor de bevrijding van leraar
| |
| |
en leerling (De bevrijding van het schoolboek of het taalschema- en taalbaksysteem). - Helge Bonset gaat in op de ontwikkelingen rond het eindexamen nederlands. Na een historisch overzicht van de ‘toetsenslag’ formuleert hij een aantal ‘urgente punten van waakzaamheid voor de VON.’ (De VON en het eindexamen Nederlands). - ‘In ieder geval bedankt voor de tonic’ is de enige positieve opmerking die Hans Verweij kan maken over zijn bezoek aan een vergadering van de Commissie Modernisering Moedertaalonderwijs (De C.M.M. en de openbaarheid).
| |
Naamkunde 6 (1974), nr. 1-4
J. Molemans stelde Een socio-linguistisch naamkundig onderzoek in naar De plaatsnamen van Neerglabbeek in de Limburgse Kempen. Ook persoons- en veldnamen vielen binnen zijn gezichtsveld. - De namen Jolderenbos en Marderhoek bij Oudemirdum aan de friese zuidkust worden beschreven door H.T.J. Miedema. - Dezelfde auteur behandelt De friese familienamen Kamminga en Kamstra. - Arthur Schrijnemakers tracht het waas van geheimzinnigheid te doorbreken, dat er hangt rondom de plaatsnaam Sittard: (Kollen-)berg-flank. - Volgens de historisch-geograaf H.J.M. Thiadens is het niet onmogelijk, dat in De Gampel in Breda de betekenis ‘monding’ schuil gaat. - De naam Kalmthout is volgens J. van Loon wellicht synoniem met Kruisbos. - Rudolf W. Poortier onderzocht de Vroege systematische straatnaamgeving in het 14de-eeuwse Delft, misschien het vroegste voorbeeld in West-Europa. - Het mysterieuze, hoofdzakelijk tot het westelijk deel van Vlaanderen beperkte suffix Onl. -cin, mnl. -sin wordt door C. Marynissen nader bekeken. - D.P. Blok geeft de naamkundige geschiedenis van De Hollandse en Friese kerken van Echternach. - M. Quaghebeur schetst de geografische verspreiding van De familienamen Quaghebeur en Goeghebeur in historisch perspektief. - Aan de hand van dezelfde namen houdt O. Leys een pleidooi voor het naamgeografisch onderzoek. - A. Thiry brengt verslag uit over het Naamkundig Repertorium. - H. Draye bespreekt A. Tinneveld, Toponymie van Didam en Tette Hofstra, Ortsnamen auf -elte in der niederländischen Provinz Drente. - Draye recenseert tevens Limburg II. Bijdragen tot de taal en het historisch volksleven van de beide Limburgen en het aangrenzende Rijnland. - N. Maddens en R. Vancraeynest, Klapper op de ‘Parckemynen Index’ van de Kortrijkse Weeskamer wordt beoordeeld door
F. Debrabandere.
| |
Neophilologus 59 (1975), nr. 1
N.a.v. een taalveranderingsverschijnsel en een analyse daarvan van Kiparsky geeft Richard M. Hogg zelf een verklaring die grotendeels een verklaring is van ‘the traditional historical linguist’; Hogg betwijfelt of ‘the apparatus of generative phonology helps us to a better understanding of the character of sound change.’ (The Place of Analogy). - P.G. Stanwood schenkt aandacht aan Stobaeus and classical borrowing in the Renaissance.
| |
| |
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift 27 (1974), nr. 9
J.J. Wesselo vraagt in zijn Reisaantekeningen aandacht voor de serie Post Podium Post (uitgegeven door Klaas Woudt), waarin o.a. Adam X van Polet verscheen.
| |
Ons erfdeel 17 (1974), nr. 5
Guido Geerts wijst op Tweetaligheid binnen het Nederlands, waarna hij Sociolinguistische facetten van het Nederlands in Vlaanderen aan een onderzoek onderwerpt. - Hugo Claus en de dode geliefde: Georges Wildemeersch stelt dat de ‘In memoriam’-cyclus, waarmee Claus' debuutbundel Kleine reeks opent, de blijvende nawerking van de dood van zijn geliefde tot onderwerp heeft. - Ruud Kraayeveld schrijf Over literaire kommunikatie en funktie(s) van literatuur. - Helma Wolf-Catz waagt een poging Feit en fiktie in de (autobiografische) roman uiteen te rafelen. - Vervolgens aflevering XXXVI van de Bibliografie van het Nederlandstalige boek in vertaling. - In De brekende spiegel door Jan van der Vegt zou men De hele Holst in één boek hebben. Jan Elemans vindt het een uitstekende, voorwetenschappelijke studie. - André Demedts bespreekt de Verzamelde gedichten van Twee tijdgenoten: Bert Decorte en Anton van Wilderode. - De zwaarmoedige Willy Spillebeen noemt zijn gedichten Een teken van leven; Eric Derluyn zou er graag wat meer van zijn eigen leven in verwoord willen zien. - Volgens Hanneke van Buuren lost Monika van Paemel met haar tweede roman De confrontatie alle beloftes van het debuut ruimschoots in. - ‘Driekwart raak en helemaal mis’: deze van Oversteegen overgenomen karakteristiek wordt door Ruud Kraayeveld gegeven aan resp. Marc Galle, Van gedroomd minnen tot ons dwaze bestaan. Het noodlot in het werk van Louis Couperus en Albert Vogel, De man met de orchidee. Het levensverhaal van Louis Couperus.
| |
Ons geestelijk erf 48 (1974), nr. 4
Mechtild of Magdeburg and Hadewijch of Antwerp: A comparison is een studie van Frances Gooday die taalkundig de terminologie van beide ‘mysticae’ onderzoekt, welk onderzoek haar met betrekking tot een rechtstreekse beïnvloeding negatief doet besluiten. - F. Hendrickx heeft het over Een nieuwe stimulans tot verder onderzoek van het boekwezen in de Nederlanden die de redactie van het Archief- en Bibliotheekwezen in België heeft gegeven door een reeks bijdragen over het boekenbezit en boekengebruik in de Nederlanden vóór 1600 te publiceren.
| |
Onze taal 43 (1974), nr. 11
De specialist in leesbaarheidonderzoek P.H.M.J. van Caldenborgh opent met een voor dit tijdschrift lang artikel over Moeilijkheid van teksten meten. - J.M. van der Horst vertelt iets Over oude grappen. - Hebben we te maken met een Onderwerp of voorwerp? vraagt J.E. van der Laan zich af. - De uitgang -i heeft
| |
| |
weer enkele pennen in beweging gebracht. - Tot slot een stukje van C.A. Zaalberg over Fout feit.
nr. 12
A.J. Vervoorn laat enkele trekjes zien van Antilliaans Nederlands. - C. Kostelijks aandacht werd getrokken door de uitdrukking Het is een poolhond. - Dan nog een niet ondertekende kolom over Latijn.
| |
Raam 1974, nr. 104
Deze aflevering is gewijd aan ‘Hedendaagse aspecten van literatuurwetenschap.’ Ruud Kraayeveld, die als gastredacteur optreedt, opent met Een samenvattende inleiding (Verhaal, lezer en literatuurwetenschap). - Martien J.G. De Jong beschrijft de verandering in het poëtisch klimaat, de overgang van ‘autonoom-artistiek’ naar ‘referentieel-sociologisch’ en in de literaire kritiek van Analisten naar sociologen. - Roman Ingarden is voor Gerard Knuvelder nog steeds de bijbel van de literatuurwetenschap, lijkt het. Hij ontvouwt Ingardens ‘leer’ en zet ‘een aantal wezenlijke vraagstukken uit de actuele problematiek inzake het letterkundig werk zoals Ingarden die ziet, op een rijtje’. - In een interessant artikel Ergocentrische romananalyse en literaire geschiedschrijving bekijkt W. Blok het probleem hoe het verband tussen een reeks van literaire werken en de culturele en sociale context te expliciteren. Na de probleemstelling komt de fictionaliteit van de roman versus zijn ‘openheid naar buiten’ aan de orde; vervolgens wordt die openheid nader bezien in verband met de esthetische functie van de roman, en tenslotte wordt weergegeven welke consequenties dit alles voor de geschiedschrijving zou kunnen hebben. - Bert Brouwers zet nog eens uiteen wat volgens hem literatuur is: Antwoord op de veranderende werkelijkheid en voegt weinig nieuws toe aan wat hij in eerdere publikaties al beweerde. - J.J. Oversteegen beschouwt de Vragen rond de wetenschappelijke interpretatie van literatuur (b.v. behoort de interpretatie van afzonderlijke werken wel tot het domein van de wetenschap?). - H. Van Gorp poogt enkele constanten te lichten uit het handelingsverloop, het spelerspotentieel en de vertelsituatie van de vier bekendste Spaanse schelmenromans (aan de hand van Propp) en hij vraagt zich, ook aan het slot van het artikel, af: Zijn
er Picareske vertelstructuren?
| |
De revisor 1 (1974), nr. 7
H. Verdaasdonk opent het eerste gedeelte van Vormen van literatuurwetenschap met Methodologie, waarbij enkele methodologische grondbegrippen de revue passeren en een globale weergave van de opvattingen van Kuhn en Lakatos wordt gegeven. - Leo Ross geeft Commentaar op ‘Pijpelijntjes’. Hij is niet tevreden met de wijze waarop De Haan's roman door Wim J. Simons is uitgegeven. - De eenzaamheid van Bob Dylan is een onbevredigende interpretatie door Willem De Ruiter van ‘Desolation Row’. - Jan Kuiper bespreekt 3 bundels (van Kees Winkler, Tymen Trolsky en Jan Kal) en noemt de laatste, zondagsdichter, ‘de grootste dichter van onze sonnettenrage’ (bij gebrek aan beter).
| |
| |
| |
De revisor 1 (1974), nr. 8
Wittgenstein's Tractatus Logico-Philosophicus zal in de vertaling van W.F. Hermans voorzien van aantekeningen en nawoord in het voorjaar verschijnen. In dit nummer alvast een voorproefje. - Kees Verheul schrijft Over de poëzie van Wilfred Smit (1934-1972) in wie hij, evenals in Emmens en Van Geel, een voorloper ziet van een nieuwe generatie (Erinyen weggesloten in de honingpot). - In het tweede gedeelte van Vormen van literatuurwetenschap beschouwt H. Verdaasdonk Literatuurwetenschap en hermeneutiek; hij concludeert dat ‘de hermeneutisch methode niet kennisvermeerderend is.’ ‘De hermeneutische methode kan misschien een manier zijn om op hypothesen te komen, een toetsingsprocedure levert zij niet.’ - J. Fontijn heeft het over Jan Arends (Jan Arends, I presume). - De nieuwe bundel van Kouwenaar, landschappen en andere gebeurtenissen wordt besproken door R.L.K. Fokkema (De intellectuele lyriek van Gerrit Kouwenaar). De uitspraak van Kouwenaar ‘het schrijven berust [...] op een gebruikmaken, een uitbuiten van de spanning tussen de empirische werkelijkheid en de werkelijkheid van de taal. De vraag hoe deze werkelijkheden op elkaar botsen, ergens zijn te verzoenen en toch niet zijn te verzoenen, toch altijd door het papier gescheiden blijven’ verschaft volgens Fokkema een goede toegang tot de bundel.
| |
Septentrion 3 (1974), nr. 3
Pierre Brachin vraagt zich af: Que traduit-on du néerlandais en français? Anders gezegd: wat kent het Franse publiek van de Nederlandse literatuur? - Luc Huyse werpt Un regard sociologique sur la question linguistique en Belgique. - Liliane Wouters kijkt uit over Le plat pays. La Flandre vue par les romanciers belges d'expression française. - G.W. Ovink wijdt een beschouwing A la mémoire de l'éditeur A.A.M. Stols (1900-1973), waarbij hij vooral aandacht besteedt aan de Franse uitgaven van deze internationaal georiënteerde uitgever. - De relatie tussen Eddy du Perron et la France wordt door J.H.W. Veenstra nader bekeken.
| |
Spektator 4 (1974-1975), nr. 3
In Boekjes voor 't gemeen gaat H.M. de Blauw in op de informatie, die de 18e eeuwse romans over zichzelf geven in voorredes, inleidingen en titelpagina's en in de eigenlijke tekst. - Eric Bor houdt zich bezig met de vraag naar de manier waarop Mulisch' meerduidigheid in Het stenen bruidsbed bereikt wordt, en met de vraag naar wat er achter dat streven naar meerduidigheid kan zitten. - Jan van Luxemburg geeft aan op welke manier men De erfenis van Propp: het verhaalmodel van Dolezel kan gebruiken. - Tijdsverloop en vorm in Het Spel vanden heilighen Sacramente vander Nyeuwervaert: Z.H. de Groot, J.G. Kruyt en J. van de Pol willen de vraag beantwoorden of de theorie van Maatje, met name het aspekt van de tijdsstruktuur, toe te passen is op dit Middeleeuwse toneelstuk
| |
| |
- Tot slot de rubriek Aankondiging en bespreking, die deze keer tamelijk uitgebreid is.
| |
Spiegel historiael 9 (1974), nr. 12
L. van Acker belicht een der meesterwerken van de Middellatijnse literatuur en de auteur ervan: De Ysengrimus en zijn dichter.
| |
Streven 28 (1974/1975), nr. 3
N.a.v. Historizität in Sprach- und Literaturwissenschaft, een bundel voordrachten van de Stuttgarter Germanistentagung 1972, signaleert C. Tindemans de verschuivingen en de versnippering in het vakgebied der Filologen. - J. Gerrits bespreekt de nieuwe bloemlezing van artikelen door Geerts, Aspekten van het Nederlands in Vlaanderen.
| |
Taal en tongval 26 (1974), nr. 3-4
H. Entjes herdenkt Antonius Petrus de Bont (1889-1973). - H.T.J. Miedema geeft een uitvoerige beschrijving van Dialect en runen van Britsum en de oudste Anglofriese runen-inscripties. - M. Hoebeke onderzocht De vokalisering van /l/ in enkele Zuidoostvlaamse dialekten en ontdekte Voorbeelden van non-uniqueness. - In de tweede aflevering van Dubbel meervoud behandelt J. de Rooij het meervoud van been en blad. Een konsekwent doorgevoerde tweedeling benen = ‘legs’ en beenderen = ‘bones’ bestaat niet in het Nederlands en heeft nooit bestaan. Voor het meervoud van blad geldt dezelfde konklusie. - Door Enkele aspecten van de jagerstaal te bespreken wil Guy Janssens meer belangstelling wekken voor de ‘groene’ taal. - Jo Daan bespreekt Jan G.M. Notten, De Chinezen van Nederland. Opstellen over Limburgse dialecten en een bibliografie en A. Weijnen, Spectrum Nederlands woordenboek.
| |
Tabu 5 (1974-1975), nr. 1-2
D.M. Bakker e.a. plaatsen Drie notities over de beschrijving van werkwoorden als woordgroepsdelen. Zij willen hun aantekeningen opvatten ‘als een bundeltje spieringen ter grootte van een minieme kabeljauw’. - A. Sassen schrijft over Negatie en modaliteit of: het modale hulpwerkwoord kunnen bestaat niet! - In een van de ‘Spierinkjes’ wordt door F. Jansen de vraag gesteld: Wat is Jan z'n boek?
| |
Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 90 (1974), nr. 3-4
Onder de titel Vale milies bestudeert J. Bosch De structuur van Hadewijch's bundel ‘Strofische Gedichten’ en hij let daarbij met name op de getalskompo- | |
| |
sitie. Door de kompositie staat de authenticiteit van alle 45 Strofische Gedichten vast: in aantal, vorm en volgorde. - F. Claes S.J. wijst op Nieuwe woorden of oude bewijsplaatsen bij Kiliaan. - J.A. Huisman analyseert De bezweringsscène in Nu noch, v. 148-175. - G. Kamphuis belicht Religieuze achtergronden in Aarnout Drost's Hermingard van de Eikenterpen. Zijn formulering van de centrale idee van de roman luidt: ‘de “opleiding door God” van de mens, d.w.z. zijn opvoeding, uitgaande van de natuurlijke godsdienst en voorbereid door filosofische denkbeelden van Plato en de Stoa tot de in de persoon van Jezus geopenbaarde godsdienst van het christendom, een proces, waarin deugd en lijden samengaan totdat hij uiteindelijk wordt “ontbonden om met Christus te zijn”’. - G. Kazemier plaatst De ‘(Theseus en) Ariadne’ van P.C. Hooft in historisch perspectief. - Het Bredero-citaat onder Stommelen A, 2 in het WNT hoort volgens J.A. van Leuvensteijn thuis onder A, 1. - W. Martin maakt een aantal Opmerkingen bij ‘Een taalstatistisch onderzoek’ [zie Ts 88 (1972), p. 284-306)]. - Definities en realiteiten van Nederlandse dialekten worden nader omschreven door F. de Tollenaere. - M.C. van den Toorn verkent Het Nederlands na de Tweede Wereldoorlog. Om de waargenomen verschijnselen te verklaren heeft hij behoefte aan korrelatieve sociolinguistiek, die de wijzigingen in het kultuurpatroon moet onderzoeken. - Philip E. Webber publiceert New Middle Netherlandic lexical data from ms. Archabbey Beuron no. 39. - M.A. Schenkeveld-van der Dussen publiceert een fragment uit J. Wille's nagelaten studie over R.M.
van Goens: Van Goens' invloed op Van Alphens bewerking van Riedels theorie.
| |
Tydskrif vir letterkunde 12 (1974), nr. 3
T.T. Cloete bespreekt kort 'n knap kortverhaal van Van Melle. - P.D. Van Der Walt geeft Kanttekeninge by 'n sonnet van Antjie Krog. - In De werkelijkheid als uitdaging geeft Willem M. Roggeman een overzicht van de ontwikkeling van de Nederlandse poëzie na de experimentele revolutie van 1950.
| |
Tirade 18 (1974), nr. 200
Een vijfdubbel nummer ter viering van het bereiken van de 200. G.A. Van Oorschot opent dit nummer op geheel eigen wijze (‘Is Tirade een áardig, leesbaar blad.’) Dan volgen veel verhalen, gedichten en essays (o.a. Vijf gedichten van Pierre Kemp met aantekeningen van Harry G.M. Prick.) - C. Bittremieux publiceert een brief van Alfons De Ridder Aan Jan van Nijlen, waarin De Ridder ingaat op aanmerkingen die Van Nijlen maakte op het manuscript van Villa des Roses (‘Awel kerel, wat zegt gij daar van? Dat is nog al schrappen hè?’). - J.H.W. Veenstra publiceert Twee brieven van Du Perron aan Marsman als voorproefje van een (door wie te schrijven?) studie over de relatie tussen deze twee auteurs. - ‘En misschien dat na het lezen van dit nummer sommigen zullen zeggen: hè, Tirade heeft toch een duidelijk en eigen gezicht.’ Misschien.
| |
| |
| |
Volkskunde 75 (1974), nr. 3
A.M. Viaene-Devynck beschrijft en publiceert de tekst van vijf Volksliederen met sagenmotief. - Hoe komt het Van gebeurtenis tot sage? Mark Reynaert schetst de Evolutie van het oorspronkelijk gegeven bij de overlevering.
| |
Vestdijkkroniek 1974 nr. 6
In De ondergang van Eddie Wesseling wordt door N. Beets De redding van Fré Bolderhey bekeken vanuit een psychologische invalshoek. Beets ziet in dit werk een pleidooi à la Foudraine voor een humane bejegening van de geesteszieke mens. - L.F. Pfeijffer bestudeerde Simon Vestdijks ‘Het vijfde zegel’, waarbij de volgende facetten aan de orde komen: ‘de historische achtergronden van H.V.Z.’, ‘elementen in H.V.Z. die in de richting van Vestdijk zelf wijzen’ en ‘de structuur van de roman.’ - L.F. Abell oriënteert zich omtrent het mensenoffer bij de Germanen om Het mensenoffer in ‘De oubliette’ beter te kunnen begrijpen. - J.J. Oversteegen ziet in Vestdijks historische werk Een bijna gesloten circuit.
| |
Werkgroep 18e eeuw. Documentatieblad 1974, nr. 9
Jean-Daniel Candaux geeft een opsomming van de Editions originales ou anciennes d'oeuvres de Madame de Charrière dans les bibliothèques de Suisse romande. - Een brief van Petrus Camper aan Frans Hemsterhuis wordt met een inleiding gepubliceerd door R.P.W. Visser.
| |
Wetenschappelijke tijdingen 33 (1974), nr. 4-5
G. Geerts wijst op de relatie tussen Taal en gemeenschap en belicht Enkele facetten van het sociolinguistisch onderzoek.
p.a.m. delen
g.j. dorleijn
|
|