Twee merkwaardige ‘taalfouten’
De Herinneringen van Mr. H.P.G. Quack (Amsterdam, 1913) zijn een interessant stuk autobiografie van iemand die in het culturele en economische leven van Nederland een voorname plaats heeft ingenomen. Zijn naam is verbonden aan vele en velerlei instellingen en ondernemingen. Een daarvan is het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal. Quack is 29 jaar voorzitter geweest van de Commissie van Bijstand voor dat Woordenboek, een functie die getuigt van zijn grote belangstelling voor de moedertaal, de taal die hijzelf met zorg en kunde hanteerde.
Des te meer wordt de lezer van de Herinneringen verrast door twee eigenaardige afwijkingen. De eerste is een persoonsvorm van belijden, een van de niet zeldzame verba met ij in de stam die vroeger ‘zwak’, d.w.z. regelmatig werden vervoegd, maar later ‘sterk’ zijn geworden. Het WNT registreert het als ‘bedr. st. ww.’, zonder enige beperking. Waaruit is op te maken dat sedert het begin van de zeventiende eeuw geen bewijsplaatsen van de ‘zwakke’ vervoeging meer zijn aangetroffen. Maar Quack laat in 1913 nog drukken (Herinneringen, blz. 186):
In staatkundig opzicht belijdde ik mij tot de democratie.
Dat reflexieve belijden in zich belijden tot doet vreemd aan, en er is grond voor de verdenking dat het onder invloed heeft gestaan van zich bekennen tot, dat op zijn beurt erg duits aandoet: WNT II, 1574. Daarmee is echter nog geen redelijke verklaring geleverd voor het ‘zwakke’ belijdde. Beter te begrijpen, maar daarom nog niet te verontschuldigen, is een andere ‘fout’ bij Quack, Herinneringen, blz. 350:
Die zeven jaren hebben in het leven der Maatschappij (bedoeld is de Nederlandsche Handel-Maatschappij) een groote plaats beslaan.
Bij dat participium beslaan zouden we kunnen denken aan de twee zeer onregelmatige en onderling sterke gelijkenis vertonende verba gaan en staan (die in dialecten elkaar wederzijds beïnvloed hebben: sting ‘stond’ en gong ‘ging’). Het verbum slaan sluit zich daarbij aan met de infinitief en de praesensvormen, juist de vormen met de hoogste gebruiksfrequentie. Daardoor is het enigszins verklaarbaar dat Quack, naar het voorbeeld van de participia begaan en bestaan, kon uitglijden tot een participium beslaan.
Quack ging, zoals gezegd, niet slordig met het Nederlands om. Of dan de hier gesignaleerde ontsporingen te wijten zijn aan de verslapte zelfcontrole van de onderdom? In het verschijningsjaar van de Herinneringen was de auteur bijna aan het eind van zijn achtste levensdecennium.
Utrecht, Karel Doormanlaan 158
c.b. van haeringen