De Nieuwe Taalgids. Jaargang 68
(1975)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijvoeglijke bijzinnen1 Het is gebruikelijk, bijvoeglijke bijzinnen in te delen in ‘beperkende’ en ‘uitbreidende’. De keuze van de term ‘beperkend’ ter benoeming van de bijzin in bijvoorbeeld:
verklaart men gewoonlijk door erop te wijzen, dat er voor de situatie waarin de taaluiting bruikbaar is, moet worden gesteld, dat niet alle jongens, maar slechts een beperkt aantal ervan te laat gekomen was. Dat is opzichzelf niet onjuist, maar het is de vraag of de bijzin hiermee een adequate karakterisering gekregen heeft. Een volledige minimale reeks van vooronderstellingen betreffende de situatie waarin deze taaluiting gebruikt kan worden, is de volgende:
De termen 3 en 4 van deze reeks laten zien, dat er in feite sprake is van een verdeling van levende wezens van de soort die genoemd wordt met het woord ‘jongens’, over twee subcategorieën, namelijk één subcategorie van jongens die op tijd gekomen waren, en één subcategorie van jongens die te laat gekomen waren. In de taaluiting: De jongens die te laat gekomen waren, kregen strafwerk wordt door de bijv. bijzin één subcaterorie van jongens genoemd door middel van de specificatie die in de bijzin vervat is. Op grond van dit feit is de term ‘subcategoriserende’ bijv. bijzin adequater dan de term ‘beperkende’. De subcategorie die in dit geval aan de orde is, is niet van natuurlijke (fysische of biologische) aard. Ze komt slechts voor in omstandigheden als de geschetste. Men moet haar, in tegenstelling met een natuurlijke subcategorie, een ‘circonstantiële’ subcategorie noemen. De reeks woorden in de taaluiting die als uitgangspunt van dit betoog heeft gediend, kan via een wijziging in de musische laag van de zin, tevens dienen ter afleiding van het karakter van de zogenaamde uitbreidende bijvoegelijke bijzin. De verandering in de musische laag pleegt men in geschrifte door het gebruik van twee komma's aan te duiden:
Nu is er niet sprake van een circonstantiële subcategorie van wezens die middel van het woord ‘jongens’ genoemd worden, maar van alle jongens in de gegeven omstandigheden. De taaluiting is bruikbaar in een situatie waarvoor voorondersteld wordt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bijzin is in dit geval niet subcategoriserend, want er is in ‘de jongens’ sprake van een volledige categorie; hij is uitsluitend ‘specificerend’ doordat hij een volledige categorie naar haar circonstantiële aard als die van te-laat-komers specificeert. Het categoriale karakter van de zaak die genoemd wordt door het antecedent van de bijzin, wordt in het onderhavige geval op de wijze van de Nederlandse taal uitgedrukt door de combinatie van het lidwoord de met het zelfstandige naamwoord jongens. Daarom is het antecedent van het relativum hier de jongens. Het antecedent van de circonstantieel subcategoriserende bijvoegelijke bijzin in (1) is jongens. Omdat dit verschil in antecedent van invloed is op de afleiding van de bijvoegelijke bijzin, gaan we er wat verder op in. De woordenreeks: ‘De jongens die te laat gekomen waren kregen strafwerk’ kan, zoals besproken is, op twee manieren geïnterpreteerd worden, namelijk met een circonstantieel-subcategoriserende bijvoeglijke bijzin en met een niet-circonstantieel-subcategoriserende bijvoeglijke bijzin. De woordenreeks:
laat maar één interpretatie toe, nl. die met een subcategoriserendeGa naar voetnoot1 bijvoegelijke bijzin. Dat is zo ondanks het feit dat een lidwoordloos jongens gebruikt kan worden om een hele, natuurlijke klasse van levende wezens aan te geven, zoals bijvoorbeeld in een zin als:
Het feit dat (3) alleen de subcategoriserende interpretatie van de bijv. bijzin toelaat, bevestigt het feit dat de subcategoriserende bijzin in (1) jongens en niet de jongens tot antecedent heeft. Er is nog een argument dat bevestigt dat de subcategoriserende bijv. bz. alleen het ervoor staande zelfstandige naamwoord tot antecedent heeft: transformatie van de bijv. bz. tot een adjectivische voorbepaling van het substantief dat antecedent is, is alleen mogelijk voor de subcategoriserende bijv. bz.:
De voorbepaling te laat gekomen laat geen andere dan de subcategoriserende interpretatie toe. Op grond van een verschillend antecedent moeten we dus het bestaan van twee verschillende soorten van bijvoegelijke bijzinnen als twee verschillende syntactische categorieën bewezen achten. De ene soort heeft een subcategoriserende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
functie, de andere niet. De ene soort specificeert de aard van een circonstantiële subcategorie, de andere specificeert de aard van een circonstantiële hele categorie.Ga naar voetnoot3 2 We gaan nu na, of er restricties bestaan ten aanzien van het gebruik van deze twee soorten van bijv. bijzinnen. Daarbij moeten we ons hoeden voor te vlugge conclusies. Het lijkt bijvoorbeeld of er bij het antecedent jongens uit (3) alleen een subcategoriserende bijv. bz. mogelijk is. Immers een lezing:
is niet mogelijk, omdat het niet overeenkomstig de waarheid kan zijn, dat de hele natuurlijke klasse van de jongens te laat gekomen is en daarom strafwerk heeft gekregen. Wanneer men echter de bijv. bz. een andere inhoud geeft, dan is de niet-subcategoriserende lezing wel mogelijk:
Er bestaat echter wel een categorie van zelfstandige naamwoorden waarbij geen subcategoriserende bijv. bz. mogelijk is. Dat is de categorie van de eigennamen en als zodanig gebruikte verwantschapsnamen en soortnamen, die één bepaalde persoon of zaak noemen, en die dus niet in subcategorieën te verdelen is. Bijvoorbeeld:
In deze zinnen is sprake van in de gegeven omstandigheden unieke personen. Dat moet wel worden bedacht, want het feit dat er over slechts één persoon of zaak gesproken wordt, belet het gebruik van een subcategoriserende bijv. bz. niet. Bijvoorbeeld: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (9) is sprake van een minimale circonstantiële subcategorie van de jongens of de leerlingen van een klas of school. Zin (10) houdt mogelijk een geval van discriminatie in: er zijn wel meer jongens te laat gekomen, maar slechts één krijgt er strafwerk. Ook het feit dat er geen enkele persoon of zaak is die een theoretisch mogelijke subcategorie kan vormen, verhindert het optreden van een subcategoriserende bijv. bz. niet, getuige
Ik zie geen andere restricties voor het gebruik van een subcategoriserende bijv. bz. dan de onmogelijkheid ermee te refereren aan een unieke persoon of zaak. 3 De aan Kraak en Klooster ontleende zin (11) laat geen lezing toe met een niet-subcategoriserende bijv. bz. Als voorbeeld van zinnen waarbij dat ook niet kan, geven ze nog:
Is dit toevallig, of hangt het samen met de aard van de niet-subcategoriserende bijv. bz.? Om een antwoord op deze vraag te zoeken beschouwen we nogmaals de zinnen waarin alleen zulke bijv. bijzinnen mogelijk zijn.
Men kan dezelfde inhoud uitdrukken als men de bijzinnen in kwestie vervangt door:
Zinnen als:
zijn semantisch identiek met
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze vier zinnen zijn echter niet alleen semantisch identiek, maar ook musisch. Om dat visueel aan te geven heb ik de gebruikelijke komma's om de bijzin door streepjes vervangen. In alle vier de gevallen hebben we, naar uit de musische lagen blijkt, te maken met intercalaties (tussenvoegingen) die door een lager, eigen toonverloop los gemaakt zijn uit het musische patroon van de zin ‘Vader had de gong niet gehoord’. Aan welke voorwaarden is het optreden van zulke intercalaties gebonden? Uit de voorbeelden blijkt in de eerste plaats het nogal triviale feit, dat ze tussen de delen van een andere zin instaan. In de tweede plaats moet de intercalatie buiten de zin kunnen worden geplaatst op zodanige wijze, dat hij, als volgende zin in de zo ontstane tekst, contextverband houdt met de voorgaande zin: Vader had de gong niet gehoord. (Die) (hij) (vader) werkte in de tuin. Met de bijv. bz. in (18) is dat zonder een teruggedraaide transformatie niet mogelijk. In de gegeven voorbeelden (6)-(8) hebben de twee zinnen in contextverband een onderwerp dat naar dezelfde persoon in de buitentalige werkelijkheid verwijst. Deze identieke referentie is geen onmisbare voorwaarde voor een intercalatie. Men kan bijvoorbeeld de informatie van:
ook presenteren in de vorm:
In deze zin verwijzen optreden en dat niet naar dezelfde zaak in de buitentalige werkelijkheid. Dit feit is de oorzaak dat de intercalatie hier niet tot een bijv. bz. kan worden getransformeerd. Ik meen met het bovenstaande aannemelijk gemaakt te hebben, dat men een nietsubcategoriserende bijv. bz. het best kan afleiden uit een geïntercaleerde zin die een lid bevat dat naar dezelfde persoon of zaak in de buitentalige werkelijkheid verwijst als het ernaast staande woord dat later als antecedent gaat fungeren. Het is niet nodig, dat dit lid dezelfde grammaticaal-syntactische functie heeft. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de volgende zin:
Men kan mij tegenwerpen: maar zo is een zin als
niet te verklaren. Die bevat immers geen geïntercaleerde zin; de bijv. bz. staat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan het eind! Inderdaaad; maar dat mag geen wezenlijk bezwaar heten, aangezien een geïntercaleerde zin zelf afgeleid moet worden uit een niet-geïntercaleerde, contextverbandhoudende volgzin. In (23) is er door de geringe omvang en de structuur van het zinsgedeelte tot aan de komma geen gelegenheid tot intercalatie. Toch geeft deze zin aanleiding de derivatie van de niet-subcategoriserende bijv. bz. nog wat scherper te formuleren: de niet-subcategoriserende bijv. bz. moet worden afgeleid van een zin die a) contextverband houdt met de zin waarin hij wordt ondergebracht of waar hij aangehangen wordt, en b) een lid bevat dat naar dezelfde persoon of zaak in de buitentalige werkelijkheid verwijst als het woord dat als antecedent gaat fungeren. Er valt verder nog op te merken, dat het ter wille van informatieverstrekking of-verwerking helemaal niet nodig is, een geïntercaleerde zin als in
of een volgzin in
te vervangen door de bijv. bijzinnen die in de tuin werkte of die in de tuin werkt. De transformatie van dit soort contextverbandhoudende zinnen tot bijv. bijzinnen mag dus optioneel heten. Dat ze vaak wel tot stand komt, is een gevolg van de identieke referentie van het onmiddellijk op elkaar volgende substantief en voornaamwoord. Het substantief attraheert de geïntercaleerde zin of de volgzin en dat geeft aanleiding tot de transformatie ervan tot een afhankelijke zin.Ga naar voetnoot5 4 Kraak en Klooster menen dat er aanleiding is, de bijv. bijzinnen die ik hier subcategoriserend genoemd heb, te onderscheiden in ‘beperkende’ en ‘bepalende’. Ze schrijven,Ga naar voetnoot6 dat ten opzichte van de zin
twee parafrases mogelijk zijn, nl.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als (a) geldt kan de bijzin huns inziens het best ‘beperkend’ worden genoemd; als (b) geldt kan hij het best ‘bepalend’ worden genoemd. Zij hebben blijkbaar niet gezien, dat zowel voor de geldigheid van ‘sommige jongens kwamen te laat’, als voor die van ‘er kwamen jongens te laat’ moet worden aangenomen, dat er ergens (op een school bijvoorbeeld) jongens thuishoren, van wie men op een gegeven moment constateert, dat er een aantal te laat gekomen is, d.w.z. dat de jongens ten aanzien van dit feit in twee categorieën te verdelen zijn. Hetzelfde geldt voor het tweede voorbeeld dat ze geven:
Onder alle mannen die er op het moment van uiting van deze zin ergens liepen, was de subcategorie die ‘daar’ liep op weg naar het museum. Ik geloof dus niet dat het juist is, een ‘bepalende’ bijv. bz. als derde categorie aan te nemen. 5 De subcategoriserende bijvoegelijke bijzin heeft, zoals in 1 bewezen is, alleen het er aan voorafgaande substantief tot antecedent. Hij maakt dus deel uit van een nominale constituent waarvan dat substantief determinatum en de bijzin determinans is. Deze NC kan weer een onderdeel zijn van een grotere NC doordat er bijvoorbeeld een adjectief en/of een determinator aan voorafgaat. Met een voorafgaande determinator kan men de structuur van de hele NC als volgt visueel voorstellen:
In haken geplaatst ter wille van de toepassing van accentuatieregels:
Over de hier gegeven voorstelling van de accentuatie van de grootste NC moet worden opgemerkt dat ik in de bijv. bz. alleen het zinsaccent heb aangegeven zonder dat cyclisch af te leiden. De lagere accentgraden van de bijv. bz. zijn voor de accentuatie van het woord jongens toch niet van belang. Dit krijgt een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
primair accent op jong als woordaccent, welk primaire accent in de groep [jongens die te laat gekomen waren] tot secundair accent verlaagd wordt omdat laat het woordgroepsaccent draagt en zijn primaire accent dus bevestigd moet worden.Ga naar voetnoot7 Zonder dat te bewijzen poneer ik, dat een lidwoord van bepaaldheid dat aan zo'n samengestelde NC is toegevoegd, zelf geen accent krijgt, maar wel met zich meebrengt, dat alle niet-primaire accenten in de groep met één eenheid verlaagd worden. (Vandaar de 3 op ‘jongens’). Dat in de hier als voorbeeld gegeven NC met een subcategoriserende bijv. bz. slechts een bevredigende voorstelling van de accentuatie van de NC kan worden gegeven als de cyclische toepassing van de accentuatieregels zich uitstrekt over de hele NC, pleit op zichzelf voor de juistheid van de door mij voorgestane structuur van de NC. De afleiding van de niet-subcategoriserende bijv. bz. kan men als volgt visueel voorstellen:
In haken geplaatst ter wille van de toepassing van de accentuatieregels:
Utrecht, Instituut De Vooys b. van den berg |
|