| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
BNTL 1973
Het jaardeel 1973 van de Bibliografie van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap - intussen alweer het vierde in de reeks - heeft zowel naar het uiterlijk als inhoudelijk aanzienlijke veranderingen ondergaan. De bijgevoegde derde, herziene druk van de Handleiding voor de gebruiker legt daar verantwoording over af. In de loop van de jaren sinds het eerste deel verscheen, is herhaaldelijk geinformeerd naar de bevindingen van de gebruikers, en dit heeft tot gevolg gehad dat men ‘de systematiek nogmaals kritisch [heeft] bezien en de doelstelling en begrenzing uitgebreider [vastgelegd]’. De voornaamste reden daarvoor was dat de BNTL intussen is geautomatiseerd. Dit betekent niet dat de systematiek nu onherroepelijk star is geworden, maar wel dat zij een (vrij) definitieve gedaante moest krijgen, die ook als grondslag voor de komende retrospectieve bibliografie gebruikt zal worden. Het resultaat is in hoofdzaak geweest een nogal vèrstrekkende vereenvoudiging. Aan allerlei subtiele differentiaties bleek in de praktijk weinig behoefte te bestaan, zodat er stevig het mes ingezet kon worden. De eenvoud komt met de jaren, en ook systematiseren blijkt in niet geringe mate afleren. Ongetwijfeld zal dit de klachten over al te grote ingewikkeldheid doen afnemen - al moet daarnaast gezegd worden dat die complicaties in het dagelijks gebruik minder ernstig bleken dan men bij bestudering van de Handleiding zou hebben gevreesd.
Ook is dank zij de computer, die het gebruik van half vet, kapitaal en onderkast - al of niet gespatieerd -, en van cursief mogelijk maakte, de overzichtelijkheid toegenomen. Het aantal bladzijden kon door het toegepaste zetprocédé kleiner worden zonder enig verlies aan hanteerbaarheid. Wanneer nu ook nog wordt overgegaan tot het gebruik van minder-cartondik papier, wordt de BNTL zowaar ook nog handzaam, vooral als in de plaats van het omslachtige ‘alfabetisch gedeelte’ met zijn nodeloze volledige herhaling van alle titels, een verwijzing naar de in dit deel eveneens ingevoerde doorlopende nummering in de plaats komt, zoals is toegezegd.
Na alle tijdrovende ingrepen en reorganisaties mag men dan wellicht ook nog hopen op een wat promptere verschijning (het eerste halfjaardeel over 1974 is op het ogenblik dat dit geschreven wordt - november -, nog niet uit), hoewel ook de huidige verschijningstermijn vergeleken bij de meeste andere bibliografieën al geen slecht figuur slaat.
Tenslotte informeert de redactie bij de gebruikers naar de meest gewenste verschijningsfrequentie: vier, drie of twee maal per jaar. Gezien het feit dat de neerlandistiek toch niet zó'n hectisch vak is, lijkt tweemaal per jaar, mits redelijk spoedig na afsluiting van de verslagperiode, een zeer aanvaardbare oplossing, ook al met het oog op de steeds sterker stijgende papier- en produktiekosten.
Het wachten is nu op de eerste vijfjarige cumulatie, die in 1975 moet uitkomen, en, in een iets verder verschiet, op het eerste retrospectieve deel.
De BNTL is verkrijgbaar bij het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Juffrouw Idastraat 11, Den Haag.
a.l.s.
| |
| |
| |
Ganzenbord herdrukt
Als deel 1 van ‘De nieuwe taalgids cahiers’ verscheen in 1971 een bijzonder praktisch-gericht boekje, het Vermakelijk bibliografisch ganzenbord, een eerste handleiding bij systematisch bibliografisch onderzoek op het gebied van de Nederlandse letterkunde, samengesteld door A.M.J. van Buuren, W.P. Gerritsen en A.N. Paasman. Van deze publikatie - zelf al de ‘herziene en vermeerderde’ uitgave van een eerdere gestencilde versie - is nu een derde druk uitgekomen, die met recht opnieuw van dezelfde kwalificatie is voorzien (Groningen, H.D. Tjeenk Willink, 1974. Prijs f 12,50). Vergelijking van de beide drukken maakt duidelijk hoe snel bibliografische informatie veroudert - op zichzelf een uiterst belangrijke vingerwijzing voor de gebruiker die met materiaal van deze soort moet leren werken: talrijke boekbeschrijvingen moesten worden gewijzigd en aangevuld op grond van inmiddels verschenen herdrukken, supplementen, titelwijzingen en wat dies meer zij.
Opzet en inrichting bleven gelijk, ook die van de ‘zes ronden’ welke men op het ganzenbord kan spelen om zich met het materiaal vertrouwd te maken, al werden wel een aantal verduidelijkingen toegevoegd en op een enkel punt de ‘spel’-mogelijkheden uitgebreid.
De samenstellers hebben de verleiding niet kunnen weerstaan om een dertigtal titels toe te voegen. Niet alleen nieuwe, maar ook vroeger verschenene waaraan met reden alsnog een plaatsje werd ingeruimd. Er werd zelfs één geheel nieuwe rubriek toegevoegd: ‘Geschiedenissen van klassieke en moderne literaturen’, een collectie van vijftien standaardwerken die onmiskenbaar nut zal hebben voor de neerlandicus die zijn neus buiten de deur steekt.
Men kan nu eenmaal blijven twisten over de grenzen van een dergelijke selectie: veel méér titels dan de nu verschafte 250 (tegenover 220 in de vorige druk) horen in een boekje met deze opzet m.i. niet thuis, en in het oog springende omissies heb ik niet ontdekt. Wèl zou ik graag bij Q 8: Lexikon der Alten Welt het daaruit samengestelde dtv-Lexikon der Antike vermeld hebben gezien, omdat deze goedkope uitgave in dertien deeltjes de moeite waard is om zelf aangeschaft te worden door een belangstellende niet-specialist. Bij Q 4: de Grand Larousse (die in het register niet onder zijn roepnaam is te vinden) had wel vermeld mogen worden dat een Nederlandse bewerking ervan bezig is te verschijnen. Van belang is ook dat van L 14 (Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften) Reeks III met ingang van het deel over 1972 ook de Noordnederlandse literaire tijdschriften zal omvatten. De Dictionary of symbols and imagery van Ad de Vries (Amst., North Holland, 1974) is te laat verschenen om in de rubriek K te worden opgenomen.
Met deze enkele opmerkingen hoop ik een eerste bijdrage te hebben geleverd voor de ‘opnieuw herziene en (niet al te veel) vermeerderde’ vierde druk van dit nuttige uitgaafje, die wel niet èrg lang op zich zal laten wachten.
a.l.s.
| |
| |
| |
Spelregels voor drukverkeer
De Stadsdrukkerij van Amsterdam heeft het, op grond ongetwijfeld van vele pijnlijke ervaringen, nodig gevonden een handleiding voor kopijvoorbereiding uit te geven. Zij wil met de publikatie van het boekje Spelregels voor drukverkeer (Stadsdrukkerij, Weesperplein 6, Amsterdam; prijs f 10,-) een bijdrage leveren tot een betere en helderder communicatie tussen overheid en burger. In een reeks korte hoofdstukjes worden zaken aan de orde gesteld als: leesbaar - d.w.z. in begrijpelijke taal - schrijven, de spelling, het gebruik van afkortingen en leestekens, titulatuur, correctie van drukproeven, papierformaten etc. Talrijke voorbeelden zorgen voor toelichting en verduidelijking. Er staat veel in dat vanzelfsprekend zou moeten zijn, maar dit, gezien de praktijk - ook onder neerlandici -, niet altijd is.
a.l.s.
| |
Zeventiende-eeuws schrift
In de jaren 1932-1933 heeft de Haarlemse glazenier W. Bogtman een beknopte handleiding voor het lezen van zeventiende-eeuws schrift samengeteld. Het Nederlandsche handschrift in 1600 geeft in 48 bladzijden een alfabetisch geordend overzicht van de meest gebruikelijke lettervormen; bij elke letter zijn ter illustratie enkele uit handschriftelijke bronnen nagetekende woorden met transcriptie opgenomen. Van dit boekje is onlangs een herdruk verschenen die men kan bestellen bij A. Bogtman, P. Potterlaan 14, Heemstede; de prijs is f 6,75.
Wetenschappelijke pretenties heeft het boekje niet, en het geeft minder informatie dan een in de verte vergelijkbaar werkje als H. Brouwers Geschreven verleden; genealogie en oud schrift (2e dr. 's-Gravenzande, Europese bibliotheek, 1963 [f 9,90]). Maar het beantwoordt aan zijn bescheiden doel: de lezer van zeventiende-eeuwse bronnen over de eerste hindernissen heen te helpen.
w.p.g.
| |
Handelingen Zuidnederlandse Maatschappij
Deel 27 van de Handelingen [der] Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis (1973) opent met een beschouwing van A. Dewitte: ‘Het humanisme te Brugge. Een overtrokken begrip?’. De auteur vraagt zich af op welke feiten Erasmus' uitspraak ‘Brugensium ingenia simillima Atticis esse’ berust. Hij komt tot de conclusie dat het minder de bloei der letteren is dan wel de mentaliteit van stadsregering die de vergelijking met Athene zal hebben ingegeven.
L. Elaut maakt ‘Een medisch toertje in de briefwisseling van F.A. Snellaert’. De samenvatting van ‘medische’ passages uit de omvangrijke correspondentie verandert - althans voor een niet-medicus - erg weinig aan het beeld van de grote Vlaming. Claudine Hap schrijft over ‘Middelnederlandse heiligenlegenden be- | |
| |
werkt door Olivier de Lange’. Deze prior van de Gentse Sint-Baafsabdij, bewerkte in de jaren 1433-'35 de legenden van de heiligen der abdij in de volkstaal. De schrijfster brengt de gegevens over De Lange bijeen, beschrijft de bewaard gebleven handschriften, en somt mogelijke bronnen op.
Een drietal bijdragen sluit aan bij R. Lievens' artikel over Huygens' gedicht op de dood van Sterre in het voorgaande deel van de Handelingen. Diens interpretatie van de befaamde tiende regel (: Nu doorgangh van een' steen, van een gesteên ten leven) wordt hier door F.L. Zwaan bestreden, waarbij een belangrijk argument is dat de Platonische opvatting van het lichaam als ‘Kerker’ der ziel (Lievens interpreteerde ‘steen’ als ‘gevangenis’) volstrekt in strijd is met de calvinistische visie op het lichaam als ‘tempel van de Heilige Geest’ (zie ook de Heidelbergse catechismus, 41e zondag). S.F. Witstein levert een verrassende bijdrage aan de discussie door onweerlegbaar te bewijzen dat het sextet van Huygens' sonnet een imitatio is van Petrarca. En in het Italiaanse gedicht staan de woorden ‘[...] del terreno / Carcere uscendo’! Mej. Witstein komt tot de hypothese dat misschien Huygens ‘in het zo ongebruikelijke steen (= gevangenis), Petrarca's carcere slechts [heeft] willen laten doorklinken, [...] zonder echter de betekenis ervan over te nemen’. Daarmee zou de orthodoxie van het Nederlandse gedicht zijn gered. In een ‘Naschrift’ betoogt Lievens met kracht van argumenten evenwel dat Calvijn, blijkens een aantal plaatsen in de Institutio, helemáál niet zo vreemd stond tegenover het lichaam als gevangenis van de ziel, en dat dus deze conceptie voor een zoon van de reformatie bepaald niet als onorthodox kan gelden. Dat er nu een ‘consensus omnium’ is bereikt, lijkt nog steeds niet geheel zeker. In de interpretatie van Lievens is m.i. buiten beschouwing gebleven dat r. 11a: ‘Dun schutsel’ - gegeven de interpunctie - moeilijk anders kan worden opgevat dan als een metafoor die parallel ligt aan de ‘steen’; en hoe men de overgang, de ‘transitio’
vanuit de kerker des lichaams vervolgens kan betitelen als een ‘dun schutsel’ (WNT XIV 1232: ‘schut, schot’; ‘schutting, heining’), waar men toch ook doorheen moet, is niet duidelijk, terwijl de parallellie tussen een (platte) ‘steen’ en een ‘dun schutsel’ voor de hand ligt. Bovendien is de opvatting van de dood als ‘doorgang’ in de zin van ‘datgene waar men doorheen moet of gaat’ in de context van de christelijke visie op leven en hiernamaals algemeen (het WNT - III, ii 2966 - geeft bv. ‘Den doodt der gheloovighen, sullen wy ansien mit de ooghen des gheloofs, als eenen doorganck tot dat waerachtighe leven’ - Gnapheus). Alleen door de interpretatie-Witstein lijkt het probleem mij oplosbaar.
L. Indestege schrijft over ‘Een minder bekende Antwerpse humanist: Joachim Sterck van Ringelberg’, die hij karakteriseert als ‘een uiterst aantrekkelijke figuur’. J. Kluyskens levert ‘Een bijdrage tot de benadering van een zelfde optiek: Erasmus en Lipsius over christendom en verdraagzaamheid’. Hij concludeert tot ‘een opvallend parallellisme’ in beider poging ‘de problematiek van hun tijd te transcenderen, door te wijzen naar de echte en eeuwige waarden van het menszijn’. W. Martin handelt ‘Over enkele betrekkingen tussen lingüistiek en statistiek’, waarin hij tracht ‘duidelijk te maken dat de taal en het taalgebruik een statistische structuur bezitten en dat de linguïstiek derhalve een nuttig gebruik zou
| |
| |
kunnen maken van de statistiek’, en waarbij ook voor het statistisch onderzoek van de stijl (: ‘de som van de individuele opties die de auteur maakt van de lexicale, morfologische en syntactische keuzemogelijkheden in de taal’) een pleidooi wordt geleverd. Het grote probleem is daar wel de noodzakelijk voorafgaande vaststelling van de norm waaraan die individuele opties kunnen worden gemeten.
J. Taeldeman bespreekt ‘Moeilijkheden en mogelijkheden bij het onderzoek van de Nederlandse klankstructuur’. Hij is van mening dat men zich tot nu toe tezeer heeft beperkt tot het samenstellen van de foneeminventaris op basis van het onderzoek der opposities, en te weinig is toegekomen aan bestudering van de ‘fonotaksis (de [...] foneemvalentie of -distributie)’. De mogelijkheden tot verwezenlijking van dit desideratum ziet hij in het generatieve model.
W. van Langendonck onderzoekt ‘Singulariteit, pluraliteit en kollektiviteit in het licht van de kwantorenteorie’. L. Verbeeck ten slotte schrijft over ‘Lyriek als kommunikatie; enkele structuuraspecten’. Hij gaat ervan uit dat lyriek (in tegenstelling tot epiek) ‘quasi-fragmentarische situaties opbouwt: zij doet alsof bij het lyrische spreken een konkrete, (extra-linguïstische [bedoeld is wel: extra-linguale]) referentiële omgeving aanwezig is die als aanvulling fungeert’. [Dat dit in de epiek niet het geval zou zijn, lijkt op zijn minst genomen twijfelachtig.] Wat de auteur vervolgens onderzoekt, is de ‘stuurfunktie’ (= ‘al die linguïstische verschijnselen die uitgaande van de spreker erop gericht zijn de ontvanger de hulpmiddelen aan de hand te doen die hem toelaten de boodschap op de juiste wijze te ontcijferen’). Aan de hand van een aantal gedichten, van Mörike tot George, wordt vervolgens gesteld dat deze beide aspecten der lyriek een historische ontwikkeling hebben doorgemaakt.
Enkele studies van minder direct belang voor de neerlandicus zijn hier ongenoemd gebleven.
a.l.s.
| |
Studia Germanica Gandensia XV
Ook dit deel van de Studia Germ. Gand. behelst weer een aantal bijdragen die voor de neerlandicus van rechtstreeks belang zijn. F. van Besien geeft in Mogelijkheden en beperkingen van een pedagogische grammatica voor de moedertaal op transformationeel-generatieve grondslag eerst een vrij uitvoerig overzicht van recente literatuur in verband met de ‘transformationele schoolgrammatica’ (TSG). (Daaronder wordt verstaan: ‘alle taaldidactische en taalpedagogische pogingen tot toepassing van de TGG.’) Hij concludeert vervolgens: dat het aanvankelijke enthousiasme over de toepasbaarheid van de TGG in het moedertaalonderwijs plaats maakt voor bezinning en kritiek; dat er duidelijke afspraken i.v.m. de in de TSG gebruikte terminologie moeten worden gemaakt; dat er experimenteel onderzoek ter toetsing van op te stellen hypotheses nodig is, en bovendien theoretisch onderzoek, in interdisciplinair verband, naar de doelstellingen en de methodologie van het moedertaalonderwijs.
De omvangrijke studie Het dwaallicht achterna. Een poging tot synthetisch
| |
| |
interpreteren van R. Vervliet begint met een inleidende samenvattende en kritische beschouwing over de uitgangspunten en de methoden betreffende de bestudering en evaluatie van literaire werken in de 19de en 20ste eeuw. Zelf streeft hij naar een systematische synthese van de uiteenlopende criteria en methoden die hij in zijn inleiding beschreven heeft. De literaire tekst moet worden bestudeerd in relatie tot de factoren waarvan hij het produkt is: ‘de taal, de producent, de consument en de historische, sociaal-economische en culturele context.’ Hij geeft een gedetailleerd werkschema en brengt dat in de praktijk op Het dwaallicht van Willem Elsschot, waaraan hij een analyse van 68 bladzijden wijdt.
In A note on the unreliability of formal tests laat J. Buysschaert aan de hand van voorbeelden zien dat de weglatingsproef, noch de overbrenging van een zin in het passivum een afdoend criterium opleveren om te beslissen of een gegeven constituent een object of een bijwoordelijke bepaling is. Deze proeven zijn gebaseerd op oppervlaktestructuren. Hij wil een belangrijke rol toekennen aan de betekenis als primair criterium, omdat die dichter bij de dieptestructuur staat. Daarnaast zou supplementair een netwerk van goed gedefinieerde en streng toegepaste formele criteria moeten worden gebruikt.
Beatrijs de Groote verstrekt in Nieuwe gegevens over Theodore Rodenburg een aantal nog niet bekende gegevens uit Belgische, Duitse, Engelse en Spaanse archieven met betrekking tot Rodenburg's verblijf in Engeland en Spanje.
De bundel behelst voorts de studies: English crosswords - a study in applied linguistics door A.M. Simon-Vandenbergen; An annotated Copy of Coleridge's ‘Christabel’ door Barbara E. Rooke; Sir William Killigrew's ‘The imperial tragedy’ as a transistional play door J.P. van der Motten; Die kommunikative Funktion der niederdeutschen Mundart und hochdeutschen Umgangssprache door H.J. Gernentz; Die thematologische Konstruktion in Hans Kaltnekers Lyrik door J. de Vos. Hij is uitgegeven door de R.U. te Gent en kost bij intekening B.Fr. 250.
B.v.d.B
| |
Rheinische Vierteljahrsblätter, Jrg. 38 (1974)
In Das Rheinland in den germanischen Wanderungen, een vervolg van zijn studie in jrg. 37, probeert H. Kuhn op grond van vooral in oudere plaatsnamen optredende ‘Germaanse’ klankveranderingen tot conclusies te komen over de vestigingsgeschiedenis van de Germanen in het Rijnland. H. Kaufmann komt via een onderzoek van plaatsnamen tot de conclusie dat er, van de Nederlanden af tot aan het Bodenmeer, rechts van de Rijn geen keltoromaanse -ācumnamen voorkomen. U. von der Burg schrijft in zijn bijdrage Niederlothringisch-niederrheinische Überlieferungen in einem mainfränkischen Epos deze overleveringen, die hij aangetroffen heeft in het epos Karl der Grosse van de 13de-eeuwse middelhoogduitse dichter Stricker, toe aan het mecenaat van het geslacht van de graven van Loon-Rieneck.
In de rubriek boekbesprekingen komen o.a. aan de orde: twee boeken van W.J. Alberts, nl. Geschiedenis van de beide Limburgen en De Stadsrekeningen van Arnhem; Jocundus - Biographe de Saint Servais van P.C. Boeren; Oorkon- | |
| |
denboek van Holland en Zeeland tot 1299, uitgegeven door A.C.F. Koch; Thomas von Kempen. Beiträge zum 500 Todesjahr. Voor de verdere inhoud moet hier naar het boek zelf verwezen worden.
B.v.d.B.
| |
Zwaanzinnigheden
Op 21 september 1974 nam dr. F.L. Zwaan afscheid als docent aan de M.O.-cursus van de Vrije Leergangen te Amsterdam. Tijdens de drukbezochte afscheidsreceptie werd de bundel Zwaanzinnigheden aangeboden, waarin opstellen over spraakkunst en tekstinterpretatie van Zwaan bijeengebracht zijn. De spraakkunstige opstellen verschenen voor het merendeel in De nieuwe taalgids en Levende talen, zoals die over de tussenzin, de predicatieve toevoeging, zelfcorrectie, het voorzetselvoorwerp e.a. De stukken over tekstinterpretatie stammen bovendien nog uit het Leidse Tijdschrift en enkele andere periodieken; ook de reeks ‘Huygensiana’ is hier vertegenwoordigd.
De samenstellers van deze bundel, J. Malepaard, E.M. Tol-Verkuyl, D.M. Bakker, B.C. Damsteegt en G.R.W. Dibbets hebben de waarde van dit 114 blz. tellende boek verhoogd door ook stukken van Zwaans hand op te nemen, die nog niet eerder gepubliceerd waren. Het betreft hier ‘Een merkwaardige nevenschikking’, handelend over de nevenschikking van voorwaardelijke bijzinnen van het type Als jij het huis erft en ik erf de tuin,..., ‘Huygensiana V - Huygens: van klad naar net’, een vergelijking van enkele punten uit klad- en netautografen van Huygensteksten, en ‘Aanvullend commentaar bij Jodocus van Lodensteyns Uyt-Spanningen’, t.w. 36 blz. aanvullingen en noten bij de Pantheon-bloemlezing van Buijnsters.
De in deze bundel opgenomen artikelen zijn niet fotomechanisch gereproduceerd, maar alles is opnieuw gezet, wat het voorkomen van het boek zeer ten goede is gekomen. Het is daarmee een waardig afscheidsgeschenk geworden van Zwaan aan de neerlandistiek. Zwaanzinnigheden is niet in de boekhandel verkrijgbaar, maar het is - zolang de voorraad strekt - wel te bestellen door storting van f 15,- voor onkosten op postgiro 13500 t.n.v. Gemeentegirodienst Amsterdam, t.b.v.Z 1306 t.n.v. dr. F.L. Zwaan, Cliostraat 48 hs, Amsterdam.
M.C.v.d.T.
| |
Reynart le goupil
In Ntg 64 (1971), p. 73-74, heb ik met bewondering gewag gemaakt van Le cercle des choses, een bloemlezing van vertalingen in het Frans van teksten uit de Middelnederlandse letterkunde. In dat boek was ook werk van de Belgische dichteres Liliane Wouters opgenomen, die al eerder een ‘Anthologie de la poésie flamande du XIIe au XVIe siècle’ had gepubliceerd: Belles heures de Flandre (Paris, Seghers, 1961). In Le cercle des choses was zij vertegenwoordigd met onder meer een tweetal Reynaert-gedeelten, waarbij uit een noot viel af te leiden dat er een volledige vertaling van haar hand op komst was.
| |
| |
Die vertaling is nu verschenen: Reynart le goupil, traduction française de Liliane Wouters; introduction de E. Rombauts, Bruxelles, La Renaissance du livre, 1974, Collection Unesco [Prijs: BF 225]. Ik neem mijn hoed af voor deze geslaagde poging een Middelnederlands gedicht toegankelijk te maken voor een Franstalig publiek. De inleiding van Rombauts vat zonder onnodig vertoon van geleerdheid de essentiële informatie samen die dit publiek nodig heeft om de Reynaert te kunnen lezen; de vertaling-in-verzen van Liliane Wouters geeft - en dat is geen geringe lof - de tekst wat hem toekomt. Om de pittige charme van het Middelnederlandse origineel zoveel mogelijk te behouden heeft zij zich geinspireerd op zinsbouw en idioom van het Oudfrans; de in een vertaling weldra storende monotonie van gepaarde rijmen heeft zij zo goed mogelijk omzeild door ook van omarmend rijm gebruik te maken. Hier is een voorbeeld - haar weergave van de verzen A 32-40:
Cependant lorsque je blâme
critiques, sots, ignorants,
de tous ceux meublant leur tête
voulant vivre en gens courtois
l'un soit pauvre l'autre soit
riche, tous, tant que vous êtes,
entendez en bienveillance.
entendez car je commence.
Liliane Wouters is niet de eerste die de Reynaert in het Frans heeft vertaald. Men kan zelfs van een traditie spreken, die met het tweetalige schoolboek van Plantijn uit 1566 begonnen lijkt te zijn, en waarin de prozavertaling van Jan Frans Willems uit 1837 een bijzondere plaats inneemt. In dat gezelschap is zij de jongste, maar zeker niet de minst begaafde.
w.p.g.
| |
Nederlands-Franse bloemlezing
Met de nodige vertraging is tot de redactie het vierde deel doorgedrongen van Pierre Brachins Anthologie de la prose néerlandaise, en wel: Pays-Bas II: Romanciers et nouvellistes. (Paris, Aubier; Bruxelles, Asedi, 1972). De indeling van deze omvangrijke bloemlezing is wat merkwaardig: Brachin is niet overtuigd van de eenheid der Nederlandstalige literatuur, zodat de eerste beide delen gewijd zijn aan de Vlaamse prozaïsten (verdeeld in de schrijvers van 1893-1940, en die van 1940-1968), terwijl in het eerste Noordnederlandse deel ‘Historiens et essayistes’ zijn opgenomen, en alleen het tweede deel romanciers en novellenschrijvers bevat. Men zou hieruit de conclusie kunnen trekken dat de Vlaamse historieschrijvers en essayisten niet vermeldenswaard zijn, en dat de Noordnederlandse verhaalkunst blijkbaar niet op het niveau van de Vlaamse staat...
Ik blijf bij mijn indertijd uitgesproken mening (Ntg 62 (1969) blz. 153/54) dat het nut van een tweetalige bloemlezing enigszins discutabel is, tenzij voor didactische doeleinden, en dat de grote meerderheid van de Franse lezers meer gediend zou zijn geweest met een tweemaal zo omvangrijke selectie, uitsluitend in hun
| |
| |
eigen taal. Hoe dit zij, ook de mogelijkheid tot kennismaking met een goede 200 pagina's Nederlands proza verdient toejuiching, en het werk verschijnt nu eenmaal in een ‘Collection bilingue des classiques étrangers’. Evenals het vorige deel dat in de Ntg is aangekondigd (Pays-Bas I hebben wij niet ontvangen), laat de samensteller zijn anthologie voorafgaan door een ‘Coup d'oeil sur les auteurs cités’ - van Wolff en Deken via Hildebrand en Multatuli tot Hermans en (Van het) Reve. Hij heeft daarbij vrijwel afgezien van een poging tot literair-historische ordening, behoudens de chronologie. Men wordt trouwens nog al eens verleid tot het plaatsen van een vraagteken in de marge bij de lectuur van de karakteristieken. Maar meer nog bij de keuze van de auteurs. Het ontbreken van Emants, Van Oudshoorn, Carry van Bruggen, Nescio, Belcampo, Mulisch en Koolhaas, om er maar een paar te noemen, laat zich van een Nederlands gezichtspunt niet zo gemakkelijk rijmen met de aanwezigheid van Antoon Coolen en Adriaan van der Veen b.v. Maar wellicht ziet men dat anders van een Franse optiek uit.
De keuze van de stukken zelf is over het algemeen heel aanvaardbaar naar het mij voorkomt, al zou men het zelf in bepaalde gevallen uiteraard anders hebben gedaan. Het specifieke van de verschillende persoonlijke stijlen lijkt in de vertalingen wat verloren gegaan, maar waarschijnlijk is dat onvermijdelijk.
a.l.s.
| |
De romantiek en haar aspecten
Onder de titel De Romantiek en haar aspecten is bij Malmberg in Den Bosch een afzonderlijke uitgave verschenen van de inleiding die G. Knuvelder heeft geschreven bij de nieuwe druk van zijn Handboek deel III. (Prijs: f 14,75.) De auteur veronderstelt dat er velen zullen zijn die belangstelling hebben voor het gecompliceerde verschijnsel Romantiek zonder direct behoefte te voelen aan de uitgebreide behandeling van de Nederlandse letterkunde in dit werk. Knuvelder heeft gepoogd in de ‘verscheidenheid van verschijningsvormen’ door een systematische opzet en indeling enige orde te brengen en de lijnen door te trekken naar latere tijd. Dit lijkt me niet de juiste gelegenheid om vooruit te lopen op de bespreking van Handboek III die in dit tijdschrift zal verschijnen, zodat met deze aankondiging wordt volstaan. Een aanvullend literatuurlijstje van zeventien min of meer recente titels is in deze uitgave toegevoegd.
a.l.s.
| |
Een liefde herdrukt
Onlangs is bij Uitgeverij Bert Bakker, Den Haag, een fotografische herdruk verschenen van Lodewijk van Deyssels eerste roman Een liefde in de vrijwel onvindbaar geworden eerste versie. (Prijs: f 19,50.) Naar men weet zijn de tweede en volgende drukken door de auteur drastisch gekuist. Naar Harry G.M. Prick in het aan deze nieuwe uitgave toegevoegde ‘Nawoord’ aannemelijk maakt, is dit geschied in 1896 op initiatief van Frans Erens. De aanleiding ertoe valt dus niet
| |
| |
eerst te zoeken in de censuur van K. Groesbeek, directeur van Scheltema & Holkema, die in 1898 de schrijver berichtte dat hij alleen bereid was een herdrukt uit te brengen wanneer de roman gecastigeerd werd. Hoewel Van Deyssel, o.a. in een hier voor het eerst gepubliceerde brief aan Van Eeden, zijn aanvankelijke artistieke opvattingen met kracht van argumenten verdedigd had, blijkt hij niet slechts door druk van buitenaf van opinie veranderd te zijn, zoals men wel heeft gedacht.
Intussen is de oorspronkelijke redactie van Een liefde een in veel opzichten belangwekkend document, waarvan de waarde in dit geval nog verhoogd wordt door Pricks, als gebruikelijk, zakelijke en exacte informatie over de directe context van ontstaan en ontvangst, waaraan hij kon toevoegen de - zeer toevallig gespaard gebleven - door Van Deyssel opgestelde lijst van ‘Wijzigingen aan te brengen in den roman een liefde’.
a.l.s.
| |
Van Eeden en Dèr Mouw
Na lange tijd is er weer een aflevering verschenen van de Mededelingen van het Frederik van Eeden-Genootschap (XXIV). Afgezien van een toespraak tot Dr. H.W. van Tricht bij diens benoeming tot erevoorzitter, en van de jaarstukken over 1971 en 1972, is het nummer geheel gevuld met een studie van G.J. Kleinrensink over ‘Johan Andreas dèr Mouw en Frederik van Eeden (1890-1919)’. Het onderzoek naar strikt literaire overeenkomsten of invloeden leverde geen resultaten van enig belang op: de opvatting van Van Eeden dat Ellen en De broeders - als literatuur - van invloed zouden zijn geweest op Adwaita, vindt geen steun in aanwijsbare feiten. Dat er sprake is geweest van wederzijdse bewondering en gevoelens van vriendschap is buiten kijf, zoals de uitgave van Dèr Mouws brieven aan Van Eeden door H.G.M. Prick heeft duidelijk gemaakt. De schrijver richtte zich daarom op de overeenkomsten in religieuze en filosofische ideeën van de behandelde auteurs, en onderwierp in hoofdzaak de vier werken van Van Eeden die door Dèr Mouw in zijn brieven worden genoemd, aan een nadere beschouwing. Er is in de jaren 1890-1918 sprake van ‘een evenwijdige ontwikkeling van de denkers Dèr Mouw en Van Eeden.’ En: ‘Het moet nog aangetoond worden dat voor Dèr Mouw het grote voorbeeld van Van Eeden in de kritieke fase niet inspirerend heeft gewerkt’, aldus Kleinrensink. Het lijkt logisch gesproken m.i. toch zindelijker de bewijslast om te keren. Ten aanzien van de periode waarin de auteurs persoonlijk contact hadden (1918/19), concludeert de schrijver dat de ontmoeting met Adwaita bij Van Eeden zeer sterk tot een polarisatie zou hebben geleid, en dat de eerste ‘zonder het zich bewust te zijn - door zijn vitale poëzie als een stroomversnelling gewerkt heeft op Van Eeden's weg naar een positief christelijk standpunt.’
a.l.s.
| |
Over de dichter J.C. Bloem
In het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden 1971-1972 (Leiden, E.J. Brill, 1973) was een uitvoerige levensbeschrijving van
| |
| |
de dichter J.C. Bloem door A.L. Sötemann opgenomen. Aangezien het hier om veel meer ging dan om een kort levensbericht - het stuk was dan ook in de rubriek ‘Verhandelingen’ geplaatst - is van meet af aan duidelijk geweest dat er ook in een veel bredere kring dan die van de Maatschappij belangstelling voor zou bestaan. De uitgeverij Em. Querido heeft daarom gezorgd voor een uitgave in boekvorm: A.L. Sötemann, Over de dichter J.C. Bloem, Amsterdam, 1974 (98 pp. [Prijs: f 14,90]). De oorspronkelijke tekst is in deze uitgave op enkele punten aangevuld en gecorrigeerd.
Aan de levensbeschrijving is een ‘Chronologie van Bloems gedichten’ toegevoegd. Daarin zijn vermeld: ‘alle gedichten [...] die achterhaalbaar bleken, met uitzondering van de uitgesproken “vers de circonstance”, die over het algemeen weinig waarde en betekenis hebben als poëzie’. De lijst telt 207 nummers; slechts 161 daarvan zijn in de laatste uitgave van de Verzamelde gedichten gebundeld. Bij elk gedicht is waar mogelijk de tijd van ontstaan vermeld en de plaats van eerste publikatie in tijdschrift, jaarboek, almanak of gelegenheidsuitgave. Bij vele nummers zijn uitspraken van Bloem over het betrokken gedicht geciteerd - uitspraken die meestal afkomstig zijn uit de ongepubliceerde correspondentie die in het Letterkundig Museum berust. De vaak uiterst moeilijk determineerbare citaten en verwijzingen die Bloem in zijn gedichten heeft verwerkt, zijn waar mogelijk aangewezen en ‘thuisgebracht’. In afwachting van de in een naschrift op p. 97 aangekondigde variorum-editie van Bloems poëzie vormt de chronologische lijst een onontbeerlijk apparaat voor de bestudering. Bij het raadplegen ervan blijkt telkens van hoeveel belang Bloems correspondentie is voor het onderzoek van zijn poëzie en, in ruimer verband, van de litteratuur van zijn tijd. De belangrijkste collectie, de brieven van Bloem aan Van Eyck (Van Eycks antwoorden zijn niet bewaard gebleven) zal binnenkort in de reeks Achter het boek worden uitgegeven.
w.p.g.
| |
Herdruk van Koenens Woordenboek
Bewerkt door dr. J.B. Drewes is bij H.D. Tjeenk Willink te Groningen de zevenentwintigste druk van het Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal van Koenen en Endepols verschenen. In vergelijking met de vorige druk is ook deze keer weer een flinke winst geboekt, waardoor het aantal bladzijden tot 1696 uitgebreid werd. Ook typografisch werd het werk herzien: het geheel is nu in een groter lettertype gezet; de artikelwoorden zijn vet gedrukt, de toelichtingen (zoals taalkundige opmerkingen, voorbeelden en verklarende afkortingen) cursief, en de betekenisomschrijvingen staand gedrukt. De overzichtelijkheid en de leesbaarheid van het boek zijn daardoor bevorderd.
De bewerker legt in zijn Voorbericht vrij uitvoerig verantwoording af van de motieven die hem geleid hebben bij het opnemen van nieuwe woorden. De keuze daarvan is vaak zeer moeilijk, want veel nieuw materiaal is uitsluitend modieus en tot spoedig verdwijnen gedoemd. Drewes' uiteenzettingen laten geen twijfel bestaan aan de moeilijkheden waarmee een lexicograaf op dit punt geconfronteerd wordt. De meeste nieuwe toevoegingen betreffen de mode, drugs, doorbroken
| |
| |
taboes, huis-, tuin- en keukentaal (inclusief interjecties, verwensingen en hele er halve vloeken), onderwijs, bijbeltaal en het katholicisme. Deze uitbreiding vergde zoveel ruimte, dat een aantal geïsoleerd vermelde dialectwoorden moest sneuvelen. In overeenstemming met moderne taalkundige inzichten is voorts een grotere terughoudendheid dan vroeger het geval was bij het afkeuren van vormen of het brandmerken van germanismen. Ook in dit opzicht is deze herdruk aangepast.
Hoewel traditiegetrouw op de titelpagina staat: ‘Vooral ten dienste van het onderwijs’ zal men ook in de sfeer van kantoor en huiskamer stellig van die woordenboek goed gebruik kunnen maken.
m.c.v.d.t
| |
Oproep aan al degenen die op wetenschappelijk en educatief gebied publiceren
Op 1 juli 1974 werd een wijziging van de Auteurswet 1912 van kracht, op grond waarvan in bijna alle gevallen een ‘billijke vergoeding’ betaald dient te worder voor het maken van kopieën uit auteursrechtelijk beschermd werk.
Het is praktisch onmogelijk voor de kopieerder de verschuldigde vergoeding telkens individueel aan de rechthebbende te voldoen. De auteurs- en uitgevers organisaties zullen dan ook op korte termijn ter uitvoering van deze wet voor het incasseren van de vergoedingen een zgn. Centraal Orgaan oprichten. In dit orgaan zullen de auteurs resp. de uitgevers via een georganiseerde belangenbehartiging vertegenwoordigd zijn.
Een tiental beroepsverenigingen van auteurs is thans, met het oog op een bundeling en coördinatie van de belangen van hun leden op het gebied van het reproduktierecht, toegetreden tot de Auteursraad voor het Reproduktierecht. Deze raad treedt thans op als gesprekspartner van de uitgeversorganisaties bij de oprichting van het Centraal Orgaan.
De schrijvers van wie massaal werk wordt gekopieerd - de wetenschappelijke en educatieve auteurs - zijn tot nu toe wat hun auteursrechtelijke positie betref op geen enkele wijze georganiseerd. Juist zij hebben echter aanzienlijke belanger bij de recente wetswijziging, indien niet wat het persoonlijk voordeel betreft dar toch wel de middelen die ter beschikking kunnen komen voor nieuw onderzoel en nieuwe publicaties.
De Auteursraad voor het Reproduktierecht heeft thans binnen zijn organisatie opgericht een GROEP WETENSCHAPPELIJKE AUTEURS en een GROEF EDUCATIEVE AUTEURS. Beide groepen worden statutair gelijkgesteld met de bestaande beroepsverenigingen van auteurs en zullen als zodanig in het bestuur van de Auteursraad vertegenwoordigd zijn.
De Auteursraad voor het Reproduktierecht roept thans al degenen die op wetenschappelijk of educatief terrein publiceren op om zich bij een van genoemde groepen van de raad aan te sluiten. Dit kan geschieden door opgave van naamw adres en vakgebied aan: Stichting Auteursraad voor het Reproduktierecht, Marius Bauerstraat 30, Amsterdam 1017. Voor nadere informatie kan men zich ook telefonisch wenden tot het secretariaat: tel. 020-156822 toest. 120 (Mr A. Backx) |
|