De Nieuwe Taalgids. Jaargang 68
(1975)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Achterbergs Ballade van de gasfitter en Het Proces van KafkaDe basis voor dit artikel is gelegd in het werkkollege moderne Nederlandse letterkunde van het studiejaar 1969-1970 te Nijmegen. Op voorstel van professor Meeuwesse kozen wij, een tiental studenten, ter interpretatie de Ballade van de gasfitter van Gerrit Achterberg.Ga naar voetnoot1 Regelmatig kon de gespreksleider resultaten van eerder door hem verricht onderzoek toetsen op hun waarde.Ga naar voetnoot2 Ook wij checkten onze bevindingen, zoals in mijn geval: een nota over het verband tussen de Ballade en de wereld van Kafka (Het Proces). | |
INog vóór ik er weet van had, dat er onder de vele ‘naamgedichten’ van Achterberg ook een aan Kafka gewijd was, meende ik in de Ballade van de gasfitter enkele trekken van het werk van Kafka te herkennen: een zoekende man in de straat, straattaferelen, toevallige ontmoetingen met vrouwen, het passeren van eindeloos veel deuren, hogere instanties die zich ongeïnteresseerd gedragen.Ga naar voetnoot3 In eerste aanleg waren het de sonnetten vijf, acht en tien die mij een Kafka-achtige indruk gaven. Al gauw ging de aandacht uit naar Het Proces, waarvan het tweede hoofdstuk tal van aanknopingspunten opleverde. Na een telefonisch bevel van de direkteur raakt de fitter, die als werknemer steeds meer faalt, langzamerhand geheel verstrikt in zijn partikuliere onderneming (sonnet vijf).Ga naar voetnoot4 Als het tijdens zijn privé-speurtocht gaat om het kiezen van de juiste toegang, is zijn besluitvorming niet veel anders dan die van Jozef K.: bij toeval wijzen vrouwen, bezig met de was of een vuilnisemmer, hem de weg (sonnet acht). In een doolhof van kamers en deuren krijgen Jozef K. en de fitter bij hun medeburgers nul op het rekest (sonnet tien).
In zijn Introduction to the Comparative Study of Literature zegt J. Brandt Corstius over het opsporen van ‘interne’ relaties tussen twee teksten: ‘such an investigation may be started off by data from literary history or by the fact that the reader's attention is attacted by certain parallels.’Ga naar voetnoot5 Ons uitgangspunt was de konstatering van belangrijke overeenkomsten, zelfs de essentie van beide werken betreffend, al blijven er tal van verschillen aanwijsbaar. Wel heel interessant is voor ons het voorbeeld waarmee Brandt Corstius het begrip ‘involed’ toelicht: | |
[pagina 49]
| |
‘In her book Franz Kafka et les lettres françaises (1928-1955) (Paris: Corti, 1956), Maja Goth posed the problem of whether the French surrealists, whose work shows parallels with that of Kafka, were influenced by him or whether these similarities are due to a common realization of the “spirit of the time”. In this regard, she then raised the question of whether Kafka had created a new literary fashion, found an international following, or presented in his work a fundamental form of human existence. To find the answers to these questions, she began by investigating whether any historical relatedness had in fact existed between Kafka and the French surrealists. This turned out not to be the case; of one-sided or even mutual influencing, through contacts or personal relationships, no evidence could be found. On the basis of publications of the French surrealists about Kafka and translations of his work by French surrealists, she then went on to study the literary parallels between their work and Kafka's: parallels as to atmosphere, tone, psychology, surroundings, outlook on life, and images; further, the predilection for dreams, for the intermingling of the fantastic with the commonplace. The conclusion she drew from these researches was that the parallelisms were not in any way due to “influencing”. Her comparisons between a number of surrealists and Kafka reveal the individual traits of each of them and demonstrate the differences rather than the similarities between their work and Kafka's. The similarities that do exist do not, according to Maja Goth, touch upon the essence of the authors compared. The surrealists, as she shows, made Kafka fashionable.’Ga naar voetnoot6 Een historische relatie lijkt me ook niet voor Achterberg aanwijsbaar. Achterberg schreef ook geen essay over Kafka en hij publiceerde ook geen vertalingen van diens proza. Hij deed het anders en zoals hij het gewend was: hij bracht al dichtend en interpreterend zijn eigen wereld met die van Kafka in verband in het gedicht ‘Kafka’ uit de bundel Radar (1946). Daar komt voor ons nog bij, dat we niet alleen een gedicht ‘Kafka’ kunnen aanwijzen, maar ook de verwerking daarvan in de cyclus van de gasfitter. Kafka
Ik heb naar je gevraagd vannacht.
Huiseigenaren liepen
naar boven en die sliepen
deden hun deuren open
om door elkaar te lopen.
Ik ging een datum binnen,
die niet meer kon beginnen.
Vroeger en later stonden
bijeen met honderd ponden.
Zo geurde ook je haar.
| |
[pagina 50]
| |
Alles woog even zwaar.
Tevoren droeg ik nimmer
zo'n boordevolle emmer
toestand en commentaar.
Maar waar was je? Waar?
‘Huiseigenaren’, ‘deuren’ en ‘toestand en commentaar’ typeren in een aan Kafka ontleende atmosfeer de relatie tussen de ik-figuur en de buitenwereld zoals we die ook in de Ballade en vooral in sonnet tien aantreffen. | |
IIAl meteen in het eerste hoofdstuk van Het Proces komen we een aantal zaken en personen tegen die we, zonder àl te veel goede wil, ook in de wereld van de gasfitter kunnen situeren: huisdeuren, ramen, aangrenzende kamers, een direkteur en een adjunkt-direkteur, een vriendin, een hospita en een kamerbewoonster, vrouwenhanden.Ga naar voetnoot7 Maar verrassend veel kunnen we in hoofdstuk twee onderstrepen:
1. ‘K. had telefonisch bericht gekregen, dat er de volgende Zondag een kort verhoor over zijn zaak zou plaats vinden.’ (Het Proces, blz. 33) Ballade: zie sonnet vijf (r. 1-8) en sonnet elf (r. 10-11). V
Maar als ik thuisgekomen, goed en wel
te eten zit, rinkelt de telefoon.
Ik pak de horen op en doodgewoon
klinkt aan de andere kant een nieuw bevel.
De directeur. Zijn stem is hard en schel,
met een verborgen, weke ondertoon.
‘Ga morgen naar dezelfde straat, mijn zoon.
Je weet hoeveel belang ik in je stel.’
Geen ezel stoot zich tweemaal aan een steen.
Het beste was, ik bleef hier niet alleen,
maar nam vanavond vast in ogenschouw
het uit de grond gerezen flatgebouw
daartegenover. Bij de nummerborden
zal het me dan vanzelf duidelijk worden.
| |
[pagina 51]
| |
Uit sonnet elf: De directeur persoonlijk laat me binnen
en onderwerpt mij aan een mild verhoor.
2. ‘Het nummer van het huis waar hij verwacht werd, werd hem opgegeven; het was een huis in een afgelegen straat in een der buitenwijken, waar K. nog nooit geweest was. K. legde, toen hij dit bericht ontvangen had, zonder te antwoorden de hoorn op de haak; hij was onmiddellijk besloten er Zondag heen te gaan, het was beslist noodzakelijk, het proces begon nu en hij moest zich schrap zetten, dit eerste verhoor moest tevens het laatste zijn.’ (Het Proces, blz. 34)
Ballade: zie sonnet vijf
3. ‘Regelmatig verdeeld bevonden zich in de lange straat kleine, lager dan de straat liggende, door een stoepje bereikbare winkels met verschillende levens-middelen. Daar liepen vrouwen in en uit of stonden op de stoepjes te praten. Een fruithandelaar, die zijn waren naar de ramen boven hem aanprees, had K., net zo onoplettend als hij, met zijn kar bijna ondersteboven gegooid.’ (Het Proces, blz. 37)
Ballade: zie sonnet een (r. 9-11) De deuren zijn geduldig;
hebben een bel, een brievenbus, een stoep.
De appelkoopman lokt u met zijn roep.
4. ‘In een hoek van de binnenplaats werd tussen twee ramen een touw gespannen, waaraan de was al te drogen hing.’ (Het Proces, blz. 37)
Ballade: zie sonnet tien (r. 6-7) Bij het afdalen in de put van glas
staat aan mijn voet een zak met vuile was.
5. ‘Hij ergerde zich, omdat men hem de ligging van de kamer niet nauwkeurig had aangegeven, het was toch een vreemde onverschilligheid of slordigheid, waarmee hij behandeld werd; hij was van plan dat zeer luid en duidelijk vast te stellen. Tenslotte klom hij toch de eerste trap op en speelde in gedachten met een herinnering aan de woorden van de bewaker Willem, dat het gerecht door de schuld werd aangetrokken, waaruit eigenlijk bleek, dat de kamer van onderzoek aan de trap moest liggen, die K. toevallig koos.’ (Het Proces, blz. 37-38) | |
[pagina 52]
| |
Ballade: zie sonnet vijf (r. 7-14) en sonnet acht VIII
Nu nader ik de laatste mooglijkheid.
Witte drukknoppen, fel in het gelid,
tarten als tanden in een vals gebit.
Mijn vingers voeren een verbeten strijd.
Terwijl ik sta en op mijn nagels bijt,
springt onverwacht de deur los. Een daghit
zet de asemmer buiten. Zonder dit
had ik nimmer besloten, maar de tijd
is kort. Ik vraag gejaagd waar het gat zit.
Zij wijst naar boven met een vage spot,
dat kan betekenen: je bent getikt.
Wat ik wel weet; zodat ik tot God bid.
De lift beweegt zich opwaarts naar het slot
van wat hem nog geen fitter heeft geflikt.
6. ‘Hij stoorde, terwijl hij naar boven liep, vele kinderen, (...).’ (Het Proces, blz. 38) Ballade: zie sonnet tien (r. 12-13) De kinderen, door moeders meegenomen,
vertellen.
en zie ook sonnet elf (r. 7-8) De kinderen spelen alweer in de kring
en draaien mee als in herinnering.
7. ‘Op de eerste verdieping begon het eigenlijke gezoek pas. Omdat hij vond, dat hij niet naar de commissie van onderzoek kon vragen, bedacht hij een meubelmaker Lanz (...) en wilde nu in alle woningen informeren of daar een meubelmaker Lanz woonde, om zo de gelegenheid te hebben in de kamers te kijken.’ (Het Proces, blz. 38)
Ballade: zie sonnet een en twee (middelen om binnen te komen; de vermomming).
8. ‘Aan de woningen, waarvan de deuren gesloten waren, klopte K. aan en vroeg of daar een meubelmaker Lanz woonde. Meestal maakte een vrouw de deur open, (...).’ (Het Proces, blz. 38-39) | |
[pagina 53]
| |
Ballade: zie sonnet acht (een daghit).
9. ‘Voor de vijfde étage besloot hij dit gezoek op te geven. (...) Maar toen ergerde hij zich weer over het nutteloze van de hele onderneming, hij liep nog eens terug en klopte aan de eerste deur van de vijfde verdieping. Het eerste, wat hij in de kleine kamer zag, was een grote hangklok, die al tien uur wees. “Woont hier een meubelmaker Lanz?” vroeg hij. “Komt u binnen”, zei een jonge vrouw met zwarte glanzende ogen, die juist in een kuip kindergoed waste, en wees met haar natte hand naar de open deur van de kamer ernaast.’ (Het Proces, blz. 39)
Ballade: zie sonnet acht (onverwacht springt de deur los, een daghit zet de asemmer buiten); zie ook sonnet tien (een zak met vuile was); vergelijk het zoeken met en tussen allerlei bewoners, langs alle deuren, met de eerste regels van sonnet tien én met het gedicht ‘Kafka’. X
Kamer aan kamer gaan de deuren open.
Heren van alle natie, tong en ras
roepen in koor, of'k een verschijning was:
je hoeft ons hier geen smoesjes te verkopen.
Ben ik daarvoor onder de grond gekropen?
Bij het afdalen in de put van glas
staat aan mijn voet een zak met vuile was.
Hoor hoe ze boven door elkander lopen.
In de omgeving hang ik nog wat rond.
Het werd intussen middag zie ik wel.
Scholen gaan uit. Het spitsuur is gekomen.
De kinderen, door moeders meegenomen,
vertellen. Fietsen bellen. Auto's snellen
langs mij heen, of ik daar jaren stond.
Binnen een opvallend klein bestek (blz. 33-39) hebben we raakpunten met zes sonnetten aangegeven. Vergeleken met de andere hoofdstukken is het tweede wat het aantal korresponderende elementen aangaat een uitschieter. Maar grote verschillen zijn er ook. Zo is Jozef K. van de aanvang af een gearresteerde, die zich van geen kwaad bewust is: ‘Ik ben volmaakt onschuldig,’ (Het Proces, blz. 146). Uit het verhoor in sonnet elf en de gemeenschappelijke belijdenis van de gasfitters in sonnet twaalf kunnen we opmaken dat de fitter erkent dat hij schuldig is. Het einde van Het Proces is buitengewoon cynisch. Dat van de Ballade kenmerkt zich door een gevoel van geborgenheid. Toch wil ik verder gaan dan enkel in de entourage van beide werken over- | |
[pagina 54]
| |
eenkomsten aan te wijzen. Ook bepaalde situaties waarin de hoofdpersonen komen te verkeren, zijn identiek. Zowel K. als de fitter is op zoek naar de juiste plaats, voor de eerste die van het verhoor en voor de tweede die van de ‘gij’. Meteen aan het begin van Het Proces zowel als van de Ballade wordt de hoofdpersoon tegenover de belangrijkste ‘tegenspeler’ geplaatst: K. tegenover het geheimzinnige gerecht, de ‘ik’ tegenover de ‘gij’ in sonnet een. De arrestatie komt vanuit het niets en ‘zonder dat hij iets kwaads gedaan had’. De ‘gij’ in sonnet een verschijnt ‘uit het niet’. Het Proces eindigt met de executie van K. ‘als een hond’. Aan het slot van zijn tweede avontuur druipt de fitter af ‘als een geslagen hond’ (sonnet elf). Vooral hoofdstuk negen bevat veel gegevens die ons in staat stellen om ook in struktureel opzicht belangrijke overeenkomsten te kunnen vaststellen. Hoofdstuk negen en tien vormen de afsluiting van Het Proces: in negen worden de pogingen van K. samengevat in de parabel van de wachter voor de wet, die eindigt met de dood van de kinds geworden, nog immer wachtende vreemdeling; in tien wordt de dood van K. beschreven. In de Ballade wordt het voorlaatste sonnet besteed aan de kindsheid van de fitter, het laatste sonnet aan zijn dood. Die parabel lijkt ook de gasfitter op het lijf geschreven; bovendien wordt hij wél oud en kinds, en blijkt hij tot aan zijn dood nog te zoeken (te wachten) Het tweede hoofdstuk is vooral wat de ‘setting’ van de Ballade betreft (Brandt Corstius: atmosphere, tone, surroundings, images) een soort magazijn; het negende hoofdstuk geeft een verbeelding van het komende echec van Jozef K., waarbij als een opvallend verschil naar voren komt dat de fitter wél een begrafenis krijgt. | |
hoofdstuk negenJozef K. wordt door zijn direkteur voor een onbelangrijke opdracht - een rondleiding van een Italiaan - naar de Dom gestuurd. K's ervaring daar kan vergeleken worden met die van de fitter in de lift: een religieus avontuur. Op een oude vrouw na en ‘een kindse oude man’ waarvan K. denkt: ‘zijn verstand reikt nog net voor de kerkdienst’, bevindt hij zich, wat rondhangend bij een paar schilderijen waarvan er een de graflegging van Christus voorstelt, alléén in de Dom - althans dat denkt hij. Een prediker - het blijkt de gevangeniskapelaan te zijn - beklimt de preekstoel. ‘Kon K, in zijn eentje de gemeente voorstellen?’ (Het Proces, blz. 203) ‘Het was een onzinnige gedachte, dat er nu gepreekt zou worden, nu om elf uur, op een werkdag, (...).’ (blz. 203-204) Er ontwikkelt zich een gesprek over zijn proces, waarbij de geestelijke opmerkt: ‘Je zoekt te veel vreemde hulp (...) en vooral bij vrouwen. Merk je dan niet, dat dat niet de ware hulp is?’ K. aanhoort van hem het verhaal van de wachter. ‘Bij deze wachter komt een man uit den vreemde en vraagt toegelaten te worden tot de wet. Maar de wachter zegt, dat hij hem nu niet kan toelaten.’ De wachter geeft hem een krukje en laat hem opzij van de deur plaatsnemen. Daar zit hij jaren en jaren (blz. 209) ‘Hij wordt kinds, en wijl hij in de jarenlange studie van de wachter ook de vlooien in zijn bontkraag ontdekt heeft, smeekt hij de vlooien hem te helpen en de wachter te vermurwen.’ (blz. 210; vergelijk de stratengids en de kind- | |
[pagina 55]
| |
se fitter in sonnet dertien) ‘Tenslotte wordt het licht zijner ogen zwak en hij weet niet, of het nu werkelijk donkerder wordt of dat zijn ogen hem bedriegen. Maar wel onderscheidt hij nu in het donker een gloed, die onblusbaar uit de deur van de wet stroomt. Nu leeft hij niet lang meer.’ (blz. 210) Als de vreemdeling sterft zonder toegang gevonden te hebben, sluit de wachter de poort. Na dit verhaal volgt er een diskussie tussen K. en de geestelijke over de interpretatie. ‘Want je moet bedenken’, zegt de geestelijke, ‘dat de vergissing, die de wachter maakt, hem hoegenaamd niet schaadt, maar de man daarentegen duizendvoudig.’ (blz. 215; vergelijk de positie van de fitter tegenover de slapende conciërge in sonnet zes) | |
hoofdstuk tienIn het laatste hoofdstuk verschijnen twee heren, in het zwart en met hoge hoed. (blz. 217; vergelijk sonnet veertien: ‘als ik in't zwart met stok en hoge hoed.’ (r. 8). Zij zullen K. terechtstellen. K. overweegt zijn fout: ‘Ik wilde altijd met twintig handen tegelijk de wereld aangrijpen en dat nog wel voor een niet te billijken doel. Dat was onjuist.’ (blz. 220); vergelijk sonnet twaalf (r. 1-8): Het hoofdbestuur van't christelijk vakverbond
roept alle gas- en waterfitters heden
in spoedvergadering bijeen, deelt mede
dat een van hen de reglementen schond
door met zijn instrumenten op te treden
op alle plaatsen waar hij zich bevond
en eist, nu 't hele lichaam heeft geleden,
belijdenis van schuld op deze grond.
Er is bij Jozef K. niets meer over van het vroegere ‘Ik ben volmaakt onschuldig’. En daarmee vervalt een aanvankelijk verschil tussen Het Proces en de Ballade. Het einde van de parabel in hoofdstuk negen houdt de uiteindelijke ontgoocheling in, ook al is er achter de deur een onblusbare stroom licht zichtbaar. De ontgoocheling herhaalt zich voor Jozef K., ook al ‘flitst’ ergens in de straat een raam open. (blz. 222) De laatste zin van Het Proces luidt: ‘Als een hond’, zei hij, het was, alsof de schaamte hem zou overleven. Daarna is het einde van de Ballade zelfs hoopvol te noemen: Aan't graf hielf verder iedereen zijn mond.
Men trad vooruit en schouwde critisch hoe
de fitter langzaam wegzonk in de grond,
als om hem nog op fouten te betrappen,
nu hij zijn laatste gat had op te knappen.
Hij rust in God. De aarde dekt hem toe.
| |
[pagina 56]
| |
IIIIn 1950 waren acht van de veertien gedichten die de Ballade vormen gereed. Achterberg had hierover een gesprek met Nijhoff. Begin 1952 schreef Nijhoff hem een brief over de inmiddels voltooide cyclus: ‘Je hoeft er niets meer aan te doen. Het kan nu wel vanzelf hoe langer hoe helderder worden. (...) Dezer dagen las ik in Toetssteen Eddy's stuk over jou. Dat is het beste wat er ooit over je poëzie werd geschreven, naar mijn mening. Ben je dat met me eens?’Ga naar voetnoot8 De Ballade werd gepubliceerd in Maatstaf, 1953-1954. Het artikel over Achterberg dat Ed. Hoornik in Toetssteen (1951) en later in Over en Weer (1962) nog eens heeft opgenomen, verscheen voor het eerst in Vrij Nederland, 31 juli 1948.Ga naar voetnoot9 Voor ons onderzoek naar relaties tussen het werk van Achterberg en Kafka komt dit artikel heel goed van pas, omdat Hoornik hierin nadrukkelijk wijst op een essentiële overeenkomst tussen Achterberg en de hoofdfiguur uit Het Slot en Het Proces. Hij doet dit zonder melding te maken van het gedicht ‘Kafka’ (Radar, 1946), waarin Achterberg, zoals we hierboven opmerkten, de wereld van Kafka met de zijne in verband gebracht heeft. Het is niet uitgesloten dat Achterberg het artikel van Hoornik met de paar passages over Jozef K. gelezen heeft vóór hij aan de Ballade is begonnen. Hoornik begint zijn beschouwing ‘Het water uit de rots’ met een anekdote: een bezoek aan een kerkhof. ‘Op een der zerken verrees een uit wit marmer gehouwen engel, die met opgeheven wijsvinger wees naar een zwart marmeren achtergrond, die het aanzien had van een deur. Dat beeld boeide me buitengewoon, maar nog meer dan door dat beeld werd ik geobsedeerd door die deur, waarachter de eeuwigheid begon. (...) Gerrit Achterberg echter [in tegenstelling tot zijn generatiegenoten, SB] ondernam al dadelijk en in bijna ieder vers een stormloop op het eeuwige. Behoudens de uitzonderingsgevallen waarop ik nog terugkom, sprong hij uit de geestelijke situatie van zijn tijd weg in een eigen opdracht: het openstoten van de deur waarop de vinger van de engel was gericht. Men zal zich uit Der Prozess van Kafka herinneren, dat de hoofdfiguur Jozef K. zich schuldig gevoelt nog vóór er van enige nader te definiëren schuld sprake is en dat hij de positie van verdachte nochtans als een natuurlijke ondergaat. Ook bij Achterberg is de causaliteit als het ware omgekeerd. Nog vóór het kwaad verricht is, in zijn eerste bundel Afvaart, ligt hij reeds voor het gericht; (...).’ (Over en Weer, blz. 81-82) Het is frappant hoe Hoornik het beeld van de deur als inleiding gebruikt: Achterberg tracht voortdurend openingen te vinden en vindt ze soms ook (‘God | |
[pagina 57]
| |
is het gat en stort zijn diepten op mij uit’, sonnet negen). De vreemdeling in de parabel van de wachter staat tenslotte voor een gesloten deur. En de omgekeerde causaliteit? Binnen de Ballade lijkt me een natuurlijke volgorde van daad en schuld aangehouden: het beramen van een plan, de schending van de reglementen en de bekentenis. Het merkwaardige is dat zowel de fitter als Jozef K. steeds dichter de grens van dit bestaan nadert naarmate de verwaarlozing van de maatschappelijke taak toeneemt. Aan het einde van zijn beschouwing komt Hoornik terug op zijn vergelijking met Jozef K. ‘Bij Achterbergs pogingen ook de laatste muren te slechten, dringt zich weer de vergelijking met Kafka op. Evenmin als het Jozef K. ooit lukt de hoogste rechter te bereiken, evenmin lukt het Achterberg veel meer te vinden dan schijngestalten. Moge het vers het bitterst en het meest zijn wat de dichter is gegeven, het slaat geen water uit de rots. Het doet het altijd bijna.’ (Over en Weer, blz. 96). De mogelijkheid bestaat dat Achterberg door dit stuk van Hoornik op het idee is gekomen om een gestalte te scheppen, waarvoor dan weer het gedicht ‘Kafka’ als aanzet heeft gediend. Achterberg heeft in de Ballade van de gasfitter zijn draai aan het proces van Jozef K. gegeven. Uit de laatste regel (‘Hij rust in God. De aarde dekt hem toe.’) spreekt altijd nog iets van hoop of geborgenheid, voorbereid tijdens de lift-scène in sonnet negen: IX
Hoe hoger of ik stijg hoe groter wordt
de ruimte tussen u en mij. Het leven
Voelt zich door nikkel en door staal omgeven.
Het bouwsel komt geen klinknagel te kort.
Hier zit geen gas. God is het gat en stort
zijn diepten op mij uit om te beleven
aan een verwaten fitter hoe verheven
hijzelf bij iedere étage wordt.
Verdieping na verdieping valt omlaag.
Ik weet niet waar of wat ik moet beginnen.
Misschien schiet me een laatste woord te binnen
als ik hem naar de eerste oorzaak vraag.
Een schok gaat door mij heen. Ik moet er uit
en geef het over aan zijn raadsbesluit.
Jozef K. wordt elke hoop ontnomen, hetgeen hem al in de Dom werd voorzegd met de parabel van de wachter. Wat de twee gestalten scheidt, is niet zozeer hun wijze van sterven, als wel de religieuze betekenis van de scènes in de Dom en de lift.
Oss, maart 1974 Tollensstraat 19 s.n. bakker |
|