De Nieuwe Taalgids. Jaargang 68
(1975)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Albert Verwey over Jacques Perks Gedichten (1882)Albert Verwey heeft zich meerdere malen uitvoerig met Jacques Perk beziggehouden. Zijn sonnet ‘Jacques Perk’Ga naar voetnoot1, geschreven op 5 oktober 1893 te GranadaGa naar voetnoot2, bevat een aantal bewuste reminiscenties aan de Mathilde-kransGa naar voetnoot3 en in de bloemlezing Feith tot Perk heeft hij een uitvoerige keuze uit zijn gedichten opgenomenGa naar voetnoot4. Ook zijn opstellen ‘Jacques Perk herdrukt’Ga naar voetnoot5 en ‘Jacques Perk herdacht’Ga naar voetnoot6, dit laatste geschreven naar aanleiding van een reis in augustus 1903 naar het dal van de OurtheGa naar voetnoot7, zijn Inleiding tot de nieuwe Nederlandsche dichtkunst (1880-1900)Ga naar voetnoot8 en | |
[pagina 23]
| |
inaugurele rede Van Jacques Perk tot nuGa naar voetnoot9 bewijzen zijn levenslange belangstelling voor deze jong gestorven dichter, die hij nooit persoonlijk heeft ontmoet. Deze belangstelling blijkt ook nog uit de colleges over Jacques Perk die hij aan zijn Leidse studenten heeft gegevenGa naar voetnoot10 en uit andere opstellen waarin hij hem noemtGa naar voetnoot11. Op enkele plaatsen deelt Verwey zelf mee, dat hij in 1882 heeft meegewerkt aan het persklaar maken van Jacques Perks Gedichten. In 1903 zegt hij: ‘Van zeer nabij zag ik de uitgaaf tot stand komen,...’Ga naar voetnoot12. Twee jaar later merkt hij op: ‘Dat was op zichzelf al een schoone leerschool, dat uitgeven van de Gedichten.’Ga naar voetnoot13 Deze uitspraken worden door zijn biograaf Maurits Uyldert nog aangevuld met de volgende mededelingen: ‘Kloos was, in samenwerking met Vosmaer, met de uitgave van Perks “Mathilde” bezig toen Verwey hem voor het eerst bezoeken kwam.’Ga naar voetnoot14 En even later: ‘Hij betrok zijn jongen vriend ook spoedig in zijn schiftingswerk voor Perks “Mathilde”.’Ga naar voetnoot15 Volgens Uyldert heeft Verwey de Perkpapieren van Kloos onder zijn berusting gehadGa naar voetnoot16. Hoe groot de rol van Albert Verwey bij het redigeren van de bundel is geweest, kan thans niet meer worden nagegaan, daar veel zo niet alles mondeling is besproken en er geen dokumenten bewaard zijn gebleven. De gang van zaken bij het tot stand komen van de Gedichten in 1881 en 1882 is in werkelijkheid trouwens ingewikkelder geweest dan uit De briefwisseling Vosmaer-KloosGa naar voetnoot17, G. Stuivelings opstel ‘Rondom Perks nalatenschap’Ga naar voetnoot18, zijn biografie Het korte leven van Jacques PerkGa naar voetnoot19 en inleiding ‘Vosmaer, Perk en Kloos’Ga naar voetnoot20 blijkt, daar er naast Vosmaer, Kloos en Verwey nog een vierde bij betrokken is geweest. In februari 1902 heeft er in de kolommen van de Arnhemsche courant en Nieu- | |
[pagina 24]
| |
we Arnhemsche courant een debat plaatsgehad rond Jacques Perks drama ‘Herman en Martha’, waaraan is deelgenomen door Betsy Perk, Willem Kloos, J.H. Labberton en de uitgever van de eerste druk van Jacques Perks Gedichten, H. Pyttersen Tz. Deze laatste vermeldt in zijn artikel ‘De strijd om Perk’: ‘Het was ook aan den heer Vosmaer dat de eerste proeven gezonden werden aan zijn adres: de Ruijterstraat 73, 's-Gravenhage. Eerst later werden de tweede proeven gezonden aan den heer Kloos - Amsterdam en Brussel - terwijl ook de heer M.A. Perk, de geachte vader van den jongen dichter, eene revisie ontving.’Ga naar voetnoot21 Op het verwijt van Willem Kloos dat de familie Perk geen belangstelling had voor de uitgave van de dichterlijke nalatenschapGa naar voetnoot22, antwoordt Pyttersen: ‘...; zooals mede onjuist is de bewering van den heer Kloos, als zouden de bloedverwanten van den Dichter zich niet om zijn werk hebben bekommerd. Uit een antwoord op een brief van mij gericht door Ds. M.A. Perk, welke brief ik evenwel niet teruggevonden heb, blijkt dat deze groot belang stelde in de uitgave, wat trouwens nader bevestigd wordt door het feit, dat de proeven ook door hem werden gekontroleerd.’Ga naar voetnoot23 Welke invloed Ds. Perk op de redactie van de bundel heeft gehad, is thans niet meer na te gaan. Het is ook mogelijk dat hij zich heeft beperkt tot het corrigeren van fouten in de drukproeven. Nadat de Gedichten van Jacques Perk op 5 december 1882 waren verschenenGa naar voetnoot24, heeft Willem Kloos in een van zijn eigen exemplaren met potlood op de Franse titel de volgende aantekening geplaatst: ‘Willem Kloos 14 Dec. '82’. Enkele jaren later, misschien nadat Verwey in juni 1885 was gezakt voor het Staatsexamen Gymnasium AlphaGa naar voetnoot25, heeft hij de bundel aan Albert Verwey ten geschenke gegeven met op dezelfde bladzijde de volgende opdracht in inkt: ‘aan Albert Verwey van Willem Kloos 23 Juni 1885’Ga naar voetnoot26. Daarnaast bevinden zich in het Verwey-archief een aantal concepten die aantonen dat Albert Verwey in december 1882 en de eerste maanden van 1883 getracht heeft de Gedichten te besprekenGa naar voetnoot27. Na vergelijking blijken de onderstaande vier redacties de beste te zijn. | |
[pagina 25]
| |
I Jacques PerkIk hoop dat men alledaagscheid schuwe en niet terugschrikke voor het buitengewone.Ga naar voetnoot28 De litteraire kritiek, die zich voorstelt onpartijdig en naar haar beste weten te oordeelen in welke mate met het werk eens dichters de Letteren van zijn land gebaat zijn, heeft daarin altoos een taak, die met ernst moet worden opgevat en met vreugde volvoerd. Doch dieper dan gewoonlijk moet zij daarvan doordrongen zijn wanneer het voorwerp harer bespreking de eenige nalatenschap is van een verscheiden dichter, die zelf nooit meer terug kan komen op het oordeel dat eens gesproken, de laatste beslissing over heel zijn leven moet zijn. Wanneer men de waarde van Perks gedichten in den trant onzer huislijke poëten naar Hollandsche ellemaat berekent, heeft de verscheiden dichter den Nederl. letteren slechts eene kleine nalatenschap gegund. Mathilde, Iris en eenige stukjens van minder belang, ziedaar alles wat kort geleden van hem gebracht werd, en helaas! De Hollandsche dichters, zoo van ouderen als van jongeren oorsprong, zijn altijd zeer lyrisch van inborst geweest en Jacques Perk heeft in zijn korte leven daarop tenminste geen uitzondering gemaakt. Want schoon het Sonnet een vorm is, die moeilijk onder een bepaalde dichtsoort te brengen is, al wat Perk erin uitdrukte, was toch de onbewimpelde uiting van de wisselende stemmingen zijner ziel. Over de Mathilde sprekend, zegt de hr Kloos: (Daarin) heeft Perk willen aanduiden hoe zijn gemoed zich heeft ontvouwd en ontwikkeld onder den indruk van een machtigen hartstocht en een schoone, hem nieuwe natuur.Ga naar voetnoot29 Beiden dichter en wijsgeer bezitten het vermogen in eigen ziel den oorsprong der dingen na te speuren en te verklaren doch met dit onderscheid dat deze het doet met bewuste waarneming en logische verbinding; terwijl gene onbewust afdaalt in zichzelven zich uitende door beelden en klanken wier indruk op de ziel in onbepaalde gevoelens hunnen oorsprong nabij komt. | |
[pagina 26]
| |
II Jacques PerkJacques Perk's rekening met de Nederlandsche letteren is begonnen en geëindigd met een zeer klein bundeltjen, dat nauw een honderdtal dichten, waarbij geen van zeer langen adem, telt. In een tijd als de onze; nu men verzen bij de el en bundels bij het gewicht pleegt te rekenen; kan een dichter met zoo luttel vermogen kwalijk op groot vertrouwen van de zijde der ‘grooten in den lande’ aanspraak maken. En het beste ware misschien geduldig te wachten totdat een nieuw geslacht met nieuwe maat meten zal. Doch in hope dat die maat spoedig pasklaar gemaakt worde, kan het niet schaden reeds nu dezen enkelen anders te beoordeelen dan door vergelijking met hen, die in Holland hun adelbrief hebben ontvangen. Want het is ten onzent steeds waar geweest wat in Aug 1864 door Busken Huet gezegd werd, dat onze letteren zachtkens behandeld willen worden; dat het betere de vijand is van het goede, en dat bij vergelijking te oordeelen het eenige middel is om rechtvaardig te blijven;Ga naar voetnoot30 doch niet minder waar is het dat het rusten in zulke moedeloosheid ook te lang den prikkel heelt weggehouden, die zoo zeker heilzaam had kunnen zijn. De uitgegeven nalatenschap van Perk bestaat uit ‘de Mathilde’, ‘Iris’, en eenige andere gedichten en fragmenten. ‘In de Mathilde heeft Perk willen aanduiden, hoe zijn gemoed zich heeft ontvouwd en ontwikkeld onder den invloed van een machtigen hartstocht en een schoone, hem nieuwe natuur’.Ga naar voetnoot31 Aldus de Heer Kloos het tweede deel zijner Inleiding. | |
III Jacques Perk - MathildeIk hoop dat men alledaagschheid schuwe en niet terugschrikke voor het buitengewone. Als in den tijd van een twaalftal maanden niet minder dan twintig bundels ons de zielsgeheimen van twintig poëtische menschen openbaren; als deel aan deel ons door de handen gaat zonder eenigen dieperen indruk natelaten, dan dat het wéer een deel was; als eindelijk de criticus geen beteren raad weet dan met zenuwachtigen haast de el te hanteeren in plaats van de veder; dan kan de dood van een jongen dichter niet van belang zijn in de geschiedenis der letteren, dan is het | |
[pagina 27]
| |
verschijnen van een nieuwen bundel niet langer een feit dat de opmerkzaamheid trekt. Doch wanneer juist die dichter niet meeging met de dienaars der alledaagschheid doch in nieuwe vormen zijn nieuwe gedachten bootste, dan wenscht men dat hij niet gestorven ware en met een weemoedig genoegen leest men hetgeen hij naliet om uit wat hij gaf te besluiten tot wat hij had mogen geven. Hetgeen door de goede zorgen der heeren Vosmaer en Kloos van Perks dichterlijke nalatenschap het licht zag, komt hoofdzakelijk neer op de Mathilde sonnetten en Iris. | |
IVNu binnen den tijd van een twaalftal maanden niet minder dan twintig bundels ons de zielsgeheimen van twintig poëtische menschen openbaarden kan het niet anders dan aangenaam zijn de gedachten wat langer op een enkelen te laten rusten. Doch het zou mij moeilijk gevallen zijn eene keuze te doen van éen uit zooveelen indien er niet honderd redenen waren, waarom ik van Perk meer houd dan van alle anderen samen. De dichterlijke nalatenschap van Jacques Perk bestaat hoofdzakelijk uit den sonnettenkrans Mathilde en Iris, waarvan de eerste het eenige omvangrijke werk is dat de dichter geschreven heeft. In de Mathilde heeft hij getracht een beeld te geven van zijn ziel en de ziel van iederen kunstenaar die door lijden moet leeren dat er geen hoogere liefde is dan die voor de schoonheid en tevens dat men deze beminnen en begeeren [onleesbaar] maar nimmer [onleesbaar] tot haar naderen mag. Perk's liefde voor Mathilde is in den beginne de verrukking van den dweeper, die de aardsche vormen vermooit met zijne droomen en de laatste wil bezitten in den eersten. Dat verlangen vindt telkens krachtiger uiting in de sonnetten van V-IX. Bekentenis, Smeekbede, Zij komt, Die lach volgen alle den Eersten Aanblik; doch de aanbidding van den mensch Mathilde wordt een misdaad aan de heilige schoonheid zoodra het in Morgenrit heet: Zoo wentelde eens een bolle baar naar het land
De Schoonheid zelf,...
De volgorde waarin deze concepten zijn ontstaan, is niet vast te stellen. Over het tijdstip waarop ze geschreven werden, kunnen we daarentegen meer zekerheid krijgen. De Gedichten van Jacques Perk verschenen op 5 december 1882. Een aanwijzing vormt verder het motto van Lodewijk van Deyssel, dat voor het eerst is gepubliceerd op 7 januari 1883. De brouillons waar dit boven staat, moeten dateren van na die datum. Die zonder dit motto kunnen eventueel geschreven zijn tussen 5 december 1882 en 7 januari 1883. Een ander probleem is, waarom Verwey deze bespreking niet heeft voltooid en gepubliceerd. Het zou niet juist zijn dit te wijten aan zijn jeugd. Hoewel hij deze ontwerpen heeft geschreven op zeventienjarige leeftijd, staan in zijn debuut- | |
[pagina 28]
| |
bundel Persephone en andere gedichten de volgende verzen, die daar gedateerd zijn op 1882: ‘De Roze’Ga naar voetnoot33, ‘Sproke der Zee’Ga naar voetnoot34 en ‘Doodendroom’Ga naar voetnoot35. Verder publiceerde hij in juni 1883 zijn opstel ‘Potgieters Florence’Ga naar voetnoot36. Er zijn geen aanwijzingen aanwezig die het mogelijk maken te achterhalen waarom Verwey in zijn pogingen is blijven steken. De vraag kan rijzen of het zin heeft deze concepten, waarvan de inhoudelijke waarde niet groot is, te publiceren. Voor onze kennis van de Beweging van Tachtig vormen ze immers maar een bescheiden bijdrage. Albert Verwey is van de ‘inner circle’ van de Tachtigers echter de enige geweest die althans een poging heeft gedaan de Gedichten van Jacques Perk te besprekenGa naar voetnoot37. | |
BijlageDe volgende fragmenten uit ‘De strijd om Perk’ door H. Pyttersen Tz. in de Nieuwe Arnhemsche courant van 25 en 26 februari 1902 bevatten een aantal gegevens die voor een goed begrip van de gang van zaken in 1882 van belang zijn.
De strijd om Perk [I] [...] Zonder mr. Vosmaer zouden Jacques Perk's Gedichten in 1882 niet voor de eerste maal verschenen zijn. Het was de heer Vosmaer, die mij den 31 Juli 1882 vroeg of ik genegen zou zijn ‘eenen bundel gedichten, de beste en fijnste van onzen jongen vriend Jacques Perk uit te geven. Ik geef er eene voorrede bij met alleraardigste uittreksels uit zijn brieven, en de heer W. Kloos ordent en commentarieert met mij de gedichten.’ In deze regelen is de taak der beide pleegvaders duidelijk omschreven: het is zoo iets van de verhouding van den voogd en den toezienden voogd. Het was dan ook aan den voogd Vosmaer dat ik den 1 Augustus berichtte, dat de uitgave mij niet bijster toelachte. ‘Ik vrees - zoo schreef ik, en het strekke tot mijne eeuwige schande! - dat het groote publiek zal oordeelen, zooals het mij ver- | |
[pagina 29]
| |
ging bij de lezing van enkele der gedichten in de Spectator: ik begreep er nagenoeg niets van.’ Dat ik mij echter genegen verklaarde, de uitgave op mij te nemen, geschiedde alleen, omdat de naam van mr. C. Vosmaer aan het werk werd verbonden. Ware dit niet het geval geweest en had de uitgave in zee moeten gaan met den naam van den heer Kloos op het titelblad, ik zou haar niet gewaagd hebben. Dit is niet eene miskenning van den heer Kloos-van-den-lateren-tijd, maar eenvoudig de constateering van het feit, dat diens naam in 1882, buiten een zeer beperkten kring van kenners en fijnproevers, nagenoeg geheel onbekend was. Weder was het de heer Vosmaer, die mijn moed verlevendigde, door het volgende te schrijven: ‘Zoo niet bij de eerste vluchtige kennismaking, dan zeker bij een lezing met gevoel en aandacht zult u zien dat hier geene duisternis is, - geene andere dan het minder oppervlakkige dat aan vele verzen eigen is. Ik ben verrukt, telkens als ik een dier gedichten lees - het is muziek en filozofie en plastiek, alles te gelijk. - Perk was een echt dichtgenie - en op mijn woord, u zult er veel genoegen van hebben hem te hebben uitgegeven. Zoo iets valt maar eens in eene eeuw bij ons voor!’ ‘Willen wij nu maar gauw en dapper aan het werk?’ Wat de heer Vosmaer schreef, dat bij eene lezing met gevoel en aandacht, mijne meening omtrent Perk's ‘duistere’ gedichten zou worden gewijzigd, is ten volle bewaarheid. Geen uitgever kan ooit meer gevoeld hebben voor zijn ‘perskind’, dan ik voor de gedichten van het jeugdige genie, nadat ik de eerste Ahnung had gekregen van de zeldzame schoonheid zijner ‘gebeeldhouwde sonnetten’Ga naar voetnoot38, van zijn heerlijke Iris ‘... geboren uit zonnegloren
En een zucht van de ziedende zee,
Die omhoog is gestegen, op wieken van regen,
Gezwollen van wanhoop en wee.’
Maar er was een dergelijk oordeel van zoo bevoegde en in mijn oog zoo hoogstaande zijde noodig, om een uitgever, die toch niet in de laatste plaats de materieele zijde in het oog moet houden, tot de uitgave over te halen. Het was ook aan den heer Vosmaer dat de eerste proeven gezonden werden aan zijn adres: de Ruyterstraat 73, 's-Gravenhage. Eerst later werden de tweede proeven gezonden aan den heer Kloos - Amsterdam en Brussel - terwijl ook de heer M.A. Perk, de geachte vader van den jongen dichter, eene revisie ontving. [...]
De strijd om Perk II [...] Nu ik toch aan 't citeeren ben uit oude brieven, nog eene opmerking naar aanleiding van hetgeen de heer Kloos antwoordde op de vraag van den heer | |
[pagina 30]
| |
Lapidoth (Elsevier), of de eerste uitgever der Mathilde op een zóó beperkten omvang had gestaan?Ga naar voetnoot39 De heer Kloos antwoordt daarop: ‘Ja, daar stond de uitgever inderdaad op!’Ga naar voetnoot40 De heer Vosmaer schreef mij 31 Juli '82: ‘Ik schat het bundeltje (kl. 8o of postf.) op 12 à 14 vel.’ Ik antwoordde hierop: ‘Maak het bundeltje niet te dik; 12 vel is beter dan 14. De prijs behoeft dan niet zoo hoog gesteld.’ Inderdaad beslaat het 12 vel, waaruit volgt, dat de uitgave niet door mijn schuld beperkt, maar àlles gegeven is, wat er voor bestemd was. De omvang zou grooter zijn geweest, indien ik niet de Voorrede en Inleiding zoo kompres mogelijk had gedrukt. [...] Ik kocht de kopy voor een ronde som, door den heer Vosmaer bestemd ‘voor een goed doel.’ Van éénige bepaling betreffende een herdruk is geen sprake geweest. De kopy werd mijn eigendom en werd door mij overgedragen aan den tegenwoordigen eigenaar, den heer S.L. van Looy. [...]; zooals mede onjuist is de bewering van den heer Kloos, als zouden de bloedverwanten van den Dichter zich niet om zijn werk hebben bekommerd. Uit een antwoord op een brief van mij gericht door Ds. M.A. Perk, welke brief ik evenwel niet teruggevonden heb, blijkt dat deze groot belang stelde in de uitgave, wat trouwens nader bevestigd wordt door het feit, dat de proeven ook door hem werden gekontroleerd. [...]
Deurne (N.Br.), Past. Jacobsstraat 12 ph. van de nieuwegiessen |
|