| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
Dietsche warande & Belfort 119 (1974), nr. 1
Veel citerend geeft Eugène de Bock een (chronologisch) overzicht van het werk van Burssens (Bij het verzameld werk van Gaston Burssens). - ‘De wijze waarop Claude van de Berge de hermetische wereld die de zijne is, in woorden heeft kunnen realiseren, maakt hem nu reeds tot een der belangrijkste verschijnselen in onze recente literatuur’ zegt Bernard Kemp in Onheimelijk wonen, n.a.v. Van de Berge's roman De angst. - Albert Westerlinck noemt (In de leeszetel) Albert Vogel's De man met de orchidee een goed geschreven levensverhaal, waarop wel een ‘streng wetenschappelijke biografie moge volgen’. - In De Calvijn van de psycho-analyse recenseert Lieven Scheer Het seksuele bolwerk van Harry Mulisch. - Vol begrip bespreekt Marcel Janssens (Een feuilletonessay van Cornets de Groot), de Groot's Intieme optiek. Uitspraken van de Groot als: ‘Wie inzake poëzie alleen maar verifieerbare informatie [...] kan produceren - wat nog iets anders is dan de waarheid -, kan niets zeggen over de werkelijk belangrijke problemen van literatuur’ worden gezien als een reactie op een ‘literairwetenschappelijke methodologie, die zich in onze contreien de laatste jaren meer en meer aan een neopositivistisch model spiegelde’.
nr. 2
Deze aflevering is geheel gewijd aan het werk van Maurice Gilliams, met als doel bij te dragen tot diepere kennis van een merkwaardig oeuvre en de verdiensten van dit oeuvre tot ruimere lezersmilieus te doen doordringen. - Paul de Vree geeft enkele notities omtrent de Idee Maurice Gilliams. - Jean Weisgerber (Elias of de smeltkroes der literaire genres) en Bernard Kemp (Elias als verhaal) beschouwen Gilliams' Elias. - Martien J.G. De Jong publiceert een essay-fragment, De man in de mist. - De dichter Maurice Gilliams wordt bekeken door Willy Spillebeen. - Mark Insingel meent in Maurice Gilliams voor ongelovigen dat Gilliams' werk niet gediend is met een traditioneel burgerlijke benadering.
nr. 3
Gilbert Degroote plaatst in ‘Zotheid’ bij Erasmus en rederijkers enkele (kritische) aantekeningen bij Beschouwingen over de refreinen in het sotte uit de bundel van Jan van Steyvoort van D. Coigneau. - Willy Spillebeen bespreekt bundels van De dichter Clem Schouwenaars. - ‘Hoe dierbaar deze Aantekeningen [bij Gerrit Achterbergs Spel van de wilde jacht] mij ook zijn, ze laten mij in deze tijden van schaarste achter in mijn hongervlakte van de tijd’ eindigt Marcel Janssens zijn kort Aangetekend Schrijven n.a.v. voornoemde publicatie van Prof. M.H. Schenkeveld e.a.
| |
Dokumentaal 3 (1974), nr. 1
Moet er een keuze gemaakt worden tussen Dokumentaal of friet?, vraagt Wim Hendriks zich in zijn openingsartikel af. - Na de rubriek Vakgenootschap rapporteren W.M.H. Hummelen en G.R.W. Dibbbets over resp. Dramateksten en Grammatica's in Nijmegen. - B. van Selm heeft het uitvoerig over Het Biographische woordenboek van Frederiks en Van den Branden, aan de hand waarvan
| |
| |
hij Mogelijkheden en beperkingen van bibliografische kennis bespreekt. - Vervolgens kondigt de Werkgemeenschap Taalonderzoek zich aan, gevolgd door de Werkgemeenschap Taalgedrag binnen de Nederlandse Stichting voor Psychonomie. - Een Centrale documentatiedienst zou heel wat meer taken kunnen vervullen dan strikt bibliografische. De opsomming ervan is een pagina groot. - W. Hendriks bespreekt Bibliografieën uit Amsterdam en in Groningen: een voor moderne letterkunde, een taalkundige en een betreffende Nederlandse grammatica.
| |
Driemaandelijkse bladen 26 (1974), nr. 1
R. Smit beschrijft De brandkoelen in het dorp Dwingelo. Van de 11 bluswater-reservoirs, die het dorp vroeger rijk was, is er nog één over, de Riete genaamd, die midden op de Brink ligt. - R.A. Ebeling plaatst een korte notitie over de Nederlandse familienaam Swabedissen. - G. Mulder richt zijn aandacht op Papisten in Ooststellingwerf in de 17de en 18de eeuw. - K. Jongeling vraagt zich af, hoe Het gerundium in het germaans eruit zag. - Een tweede naamkundige schets van R.A. Ebeling betreft de familienaam Dumenniet. - In een zevende artikel in de serie Uit een oud doopboek beschrijft T. de Vries de Hollandse eigenaardigheden die in het Urkse dialekt terecht zijn gekomen ten gevolge van De wisselwerking met het Westen. - Namen in Appelsche is de titel van een studie, die G. Mulder maakt van persoonsnamen die voorkomen in twee dertiende-eeuwse oorkonden.
| |
De Gids 137 (1974), nr. 2
Frits Staal vervolgt zijn opstel over Het wetenschappelijk onderzoek van de mystiek. - In de Kroniek & Kritiek schrijft T. Lijphart over censuur in Zuid-Afrika (Tegen alles wat vies en voos is) en bespreekt G. van Benthem van den Bergh (‘Een fijne neus voor nieuwtjes’) twee Leidse proefschriften, waaronder Herman Gorter van Herman De Liagre Böhl.
nr. 3
Hugo Claus is afgetreden als redacteur, Gerrit Kouwenaar bezet de vrijgekomen plaats. - Dit nummer, geheel gewijd aan literatuur, wordt geopend door Ton Anbeek met een verhelderend artikel over De literatuurwetenschap en de lezers. Hij zegt o.a.: ‘De traditionele literatuurwetenschap is in feite een verzameling benaderingen; een groep op grond van al of niet expliciete en nauwelijks controleerbare criteria gewaardeerde teksten wordt naar voren geschoven met een manier van lezen/bestuderen die daar bij past. Een werkelijk empirische literatuurwetenschap moet mijns inziens juist deze processen nagaan, niet alleen historisch, maar ook de verschillende lezersgroepen met hun eigen leesvoorkeuren die er nu bestaan.’ - In de Kroniek & Kritiek schrijft Rudolf Geel Over de tijdgeest en het werk van J.M.A. Biesheuvel.
| |
| |
| |
Leuvense bijdragen 63 (1974), nr 1
W. van Langendonck schrijft over Internally referring prepositions and the subcategorization of space and time denominations in a Netherlandic case grammar. - Guy A.J. Tops' artikel Assimilation of voice in Dutch. A generative approach bestaat uit vier paragrafen: een kort overzicht van de feiten, een kritische bespreking van Mey (1968), de behandeling van andere voorgaande benaderingen en tenslotte Top's eigen visie.
| |
Levende talen, nr. 305
Een volgende bijdrage in de diskussie over het onderwijs in de grammatika van de moedertaal is het artikel van F. van Basten en M. Spoelders, Van schoolspraakkunst naar pedagogische grammatica. De tweede wordt door de toegepaste linguïstiek gewoonlijk omschreven als een op basis van de linguïstische grammatika gekonstrueerde, geprogrammeerde en ekspliciterende grammatika-voorhet-onderwijs. - Ook A.J.M. Vaessen draagt het zijne bij in de grammatikadiskussie: De plaats van de grammatika in het onderwijs van de moderne vreemde talen. Een doelstellingsanalyse maakt duidelijk wat voor soort grammatika gewenst is en pas daarna stelt men de inhoud ervan vast. - C. van Bree en P.C. Paardekooper debatteren verder met respektievelijk Diachronie, neerlandicus, leraar Nederlands en De diachronie bij de opleiding mo-B-Nederlands. - M. Thijssen acht Het rollenspel: een mogelijkheid bij het talenonderwijs om alle leerlingen de kans te geven hun spreekvaardigheid te oefenen. - G. Extra vraagt aandacht voor Onderwijs Nederlands als vreemde taal in Nederland, een praktisch onontgonnen deelgebied van de neerlandistiek.
| |
Maatstaf 22 (1974), nr. 1
Uit Lodewijk van Deyssel's schriftelijke nalatenschap publiceert Harry G.M. Prick integraal het zgn. vliegendossier (Vliegen: een der ergste plagen).
nr. 2/3
Arie van den Berg betoogt in Orakeltaal of prietpraat dat er voor poëzie geen kwaliteitscriterium in termen van begrijpelijk en duister is.
| |
Moer 1974, nr. 1
De nieuwe jaargang - die uitgebreider wordt dan de vorige: Moer verschijnt voortaan zes keer per jaar - wordt geopend door een dubbeldik nummer over Taalbeheersing aan opleidingen voor onderwijsgevenden. - F.H. van Eemeren en R. Grootendorst vertellen over Taalbeheersing aan de universiteit van Amsterdam. - J.H.L. de Vries zet helder uiteen wat Taalbeheersing op ‘De Vooys’ inhoudt, n.l.: Onderzoek voor de praktijk. - In Taalbeheersing op D'Witte Leli omschrijven Helge Bonset en Hans Verweij hun vakgebied. - Verder wordt nog de plaats van de Taalbeheersing op een Pedagogische Academie en een kleuterleidsteropleiding onder de loep genomen. - Via drie artikelen wordt in dit num- | |
| |
mer aandacht besteed aan ‘Taalbeheersing voor niet-Neerlandici’: Een samenvatting van het rapport van de Commissie Opleiding Leraren Onderwijskundige Voorbereiding - welke commissie vindt dat iédere leraar eigenlijk een leraar moedertaal is en dat dus iedere (a.s.) leraar zich met Taalbeheersing zou moeten bezighouden -; vervolgens een samengevat verslag van een landelijke conferentie van docenten Taalbeheersing voor niet-Neerlandici; tenslotte een stuk over de praktijk van deze docenten aan de nieuwe lerarenopleiding SOL (Utrecht). - Op al deze artikelen wordt in een diskussie een Eerste reaktie gegeven door een aantal VON-leden.
nr. 2
Spellen is niets is niets is de titel van een artikel van Jan Berits, die, wederom, voor spellingvereenvoudiging pleit; hij doet een viertal voorstellen en bespreekt een paar geschriften van ‘spellingbehouders’.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift 27 (1974), nr. 1
‘Over poëzie zeggen ze veel aardiger dingen dan ze met hun eigen poëzie waar kunnen maken, en er worden over hen altijd stukken geschreven die boeiender zijn dan wat ze zelf maken’ zegt J.J. Wesselo over figuren als Buddingh' in Reisaantekeningen IV.
nr. 2
In Aan de basis van de literatuurwetenschap besteedt Ruud Kraayeveld ‘korte en fragmentarische aandacht aan een viertal principiële vragen die de basis vormen van elke literaire theorie,’ o.m. of het waardeoordeel deel is van de literatuurwetenschap, en, zo ja, of er in dat geval nog wel sprake is van wetenschap.
nr. 3
Schrijf eens een vers, roept Karel Jonckheere in zijn overpeinzingen over poëzie, waarin hij zich afvraagt: ‘is de poëzie die vandaag wordt geschreven even toegankelijk voor de hedendaagse mens als poëzie in het verleden voor vorige generaties?’
| |
Ons erfdeel 17 (1974), nr. 1
Dit jaar is het een halve eeuw geleden dat J.I. de Haan te Jeruzalem werd vermoord. In verband met de herdenking hiervan geeft J. Meijer Kwatrijnen van Jacob Israël de Haan in het Hebreeuws vertaald. - Freek van Wel geeft zijn visie op De toekomst van het Nederlands in Suriname. ‘De vele voor een zelfstandige taalvorming noodzakelijke afwijkingen van het Nederlands aan de Noordzee, vooral op het gebied van de woordbetekenis zal men in Europa even normaal moeten vinden als men de ontwikkeling van het Afrikaans gewoon is gaan vinden.’ - Elisabeth van der Linden vertelt hoe het is in Roemenië en het onderwijs van de Nederlandse taal aldaar. - Eugène van Itterbeek belicht De betekenis van Péguy in de Nederlandse letteren, waarbij hij vooral aandacht schenkt aan een aantal onbekende theoretische achtergronden van kulturele en politieke bewegingen in Noord en Zuid. De reakties op Péguy wijken in beide
| |
| |
delen van het Nederlands taalgebied sterk van elkaar af. - Onder de titel Abaddon bespreekt Hanneke Paardekooper-van Buuren De meester van de nederdaling van Hella Haasse. - Hugo Bousset beoordeelt de nieuwe roman van Jos Vandeloo, De muggen. - Ruud Kraayeveld vergelijkt Drie ‘studies’ over Gerard Reve: Hedwig Speliers, Gerard Kornelis van het Reve en de groene anjelier; Mia Meijer en Klaus Beekman, Gerard (Kornelis van het) Reve en idem, Kort revier. Het eerste boek is interessant, maar spekulatief. Het tweede geeft gedegen analyses, serieuze informatie en laat thematische verbanden zien. Het derde is vooral naslagwerk voor de kennis van Reve's oeuvre en verwikkelingen rond zijn publikaties. - Jan van der Vegt noemt de poëzie van Anton Kortewegs bundel Eeuwig heimwee drijft hem voort: Moeizaam bedwongen ontroering. - Jan Deloof schrijft over de Zuidafrikaanse auteur Chris Barnard, die in 1973 tweemaal bekroond werd.
| |
Onze taal 43 (1974), nr. 3
P. Brachin komt Nog eens terug op de Spaanse koopman en de Franse handelsreiziger. Het gaat om de e achter Spaans en Frans. Brachin deelt de resultaten mee van een mini-enquête. - J.A. Redeker schrijft over het suffix -i in Bengali en Israëli. - F.K.M. Mars stelt de vraag Toch ‘anderstalig’? - J.L.M. Kits Nieuwenkamp poneert Stellingnamen ten opzichte van bijsturingen van samenhangen.
| |
Raam (1974), nr. 101
Eddy Mielen verkent het werk van Joop Waasdorp en concludeert dat bij Waasdorp ‘het begrip “vertellen” weer de feitelijke betekenis [krijgt] die het heeft, n.l. iets mondeling aan iemand meedelen.’ (Lezen en Luisteren). - J.J. Wesselo zet enkele SUN-uitgaven in het Sunlight, waaronder De Liagre Böhl's proefschrift over Gorter. - R.A. Cornets de Groot bekijkt het woord zoet in Achterbergs Zestien (Een zoete meid). - Aan de hand van twee concrete voorbeelden verkeut Ruud Kraayeveld de huidige literaire kritiek (Ergocentrische en personalistische kritiek) en constateert enorme verschillen in benadering. - Frans A. Jansen vindt het Liber librorum (ondertitel: 5000 jaar boekkunst) naar inhoud en uitvoering een boek van hoog niveau. - Eldert Willems geeft een voorbeeld van Dirk Kroon's zeggingskracht aan de hand van het gedicht ‘guerilla’.
| |
De revisor 1 (1974), nr. 2
H. Verdaasdonk plaatst in zijn stuk Echte Avant-Garde enige algemene opmerkingen over enige, problematische, eigenschappen van recensies. - D.J. Spinalta geeft een inleidinkje op en een vertaling van De drie gedichten van Aubrey Beardsley. - Philo Bregstein's laatste roman, Persoons-bewijs, wordt door Paul Beers, Satan ontmaskerd van Hans Plomp door Peter Verstegen en De witte sjamaan van H.C. ten Berge door H.R. Heite besproken. - In de rubriek ‘Ge- | |
| |
mengde gevoelens’ wijdt T[om]. [van] D[eel]. enige aandacht aan Speliers, een van de misselijkste essayisten die hij kent (Huilen met Hedwig Speliers) en aan Cornets de Groot's Intieme optiek, waar volgens hem geen zinnig woord tegenin valt te brengen (Onzin van Cornets); tenslotte acht hij de bloemlezing Vijftig na '50 van J.P. Guépin, Willem M. Roggeman en Hans van Waarsenburg een Mislukte bloemlezing.
nr. 3
T. Graftdijk is In gesprek met Harry Mulisch. - De spelling van 1990 noemt Peter Verstegen een artikel, waarin hij argumenten van voor- en tegenstanders van een nieuwe spelling op een rijtje zet en ze op hun merites beoordeelt. - Frans A. Jansen en Rob Delvigne geven enkele Aanvullingen op de Bibliografie van de verspreide publicaties van Willem Frederik Hermans. - In Merlyn en de poëzie meent Ton Anbeek dat ‘het openleggen van de experimenten’ ‘de grote verdienste van Merlyn is geweest’, maar dat de ‘benadering die Merlyn propageerde [...] eenvoudig ongeschikt [is] als het gaat om poëzie als die van Kopland.’ - Wie Enkele gedichten overslaat, mist Van Geels beste bundel zegt Jan Kuijper (Tussen het biografisch wit). - Tamar is voor Paul Beers de ‘vent’ bij uitstek geworden, onze belangrijkste columnist(e) (Tamars ‘zeurderig verlangen naar het paradijs’). - Na Tom van Deel, in de vorige Revisor, bespreekt nu op zijn beurt R.L.K. Fokkema de bloemlezing Vijftig na '50, die volgens hem geen overzicht biedt, niet schift en Een nietszeggende inleiding heeft.
| |
Spektator 3 (1974), nr. 3
L. Peeters bekijt de Historiciteit en chronologie in Van den vos Reynaerde. Hij probeert ‘voornamelijk met behulp van in Van den vos Reynaerde genoemde plaatsnamen, c.q. persoonsnamen, die tot nog toe in de bestudering van de Reinaert geen samenhangende interpretatie hebben gevonden, in één en hetzelfde historisch dertiende-eeuwse kader te verklaren.’ Reeds Balduinus de Jonge en Van Maerlant plaatsten het epos in zijn historische omgeving. - L.E.O. Faes karakteriseert De maghet van Ghend, een gedicht uit het hs. van Hulthem, als ‘een stuk verzetspoëzie uit de jaren 1380-1382’. Het is hem gebleken, dat dit gedicht grote overeenkomst vertoont met het achtste hoofdstuk van het boek Daniël. - Onder de titel Sara's eerste kraambed plaatst Wa. R.D. van Oostrum enkele opmerkingen over tijd en ruimte in Sara Burgerhart. Dit artikel, dat nog wordt vervolgd, is tevens een reaktie op Buijnsters' artikel over hetzelfde onderwerp in Stud. Neerl. - De Aspecten van het Bommelverhaal die M. van Hattum in Par exemple! onderzoekt zijn: de plaats van het avontuur; ruimte, tijd en hun korrelaties, waarbij ook het niet-verbale gedeelte van de strip een belangrijke rol speelt; de gang van het verhaal met de magische en realistische listen van Tom Poes; de vertelinstantie (twee parallellen tussen het Bommelverhaal en het drama). - Herman Pleij plaatst notities bij Mariken van Nieumeghen en de doperij.
nr. 4
‘Wat holp vrienden verholen?’ is een voorbeeld van Een verdwenen middelnederlandse infinitief-constructie. A.M. Duinhoven en J. van Marle komen tot
| |
| |
de konklusie, dat in de dieptestruktuur het hulpww. zijn moet worden aangenomen, waarmee het participium een ‘onpersoonlijke infinitief’ vormt. - W. van Belle besteedt aandacht aan Modale (kunnen, moeten, mogen, zullen etc.) en performatieve (verplichten, beloven, wensen, beweren) werkwoorden, die de taalgebruiker ter beschikking staan om de strekking van de taaldaad duidelijk te maken. Belle's benaderingswijze is transformationeel-generatief. - G.E. Booij toont zich voorstander van elementair grammatika-onderwijs i.v.m. het vreemdetalen-onderwijs. Of er nog meer Taalkunde in het secundair onderwijs gegeven moet worden is een vraag die alleen zinvol is binnen het kader van leerplanontwikkeling, waaraan dan ook snel gewerkt moet worden. - Voor Eindbeoordeling en feedback van prestaties in het leerproces van produktief-schriftelijke taalbeheersing lijken Fritz Zondervan respektievelijk een globale beoordeling door een team en een analytisch schema aan te bevelen. - In Nieuwe inleidingen in de generatieve fonologie beoordeelt G.E. Booij twee boeken: S.A. Schane, Generative phonology en B. van den Berg, Foniek van het Nederlands. Het eerste heeft zijn voorkeur. - Tot slot geeft Gerrit Borgers een korte inleiding op enkele afgedrukte voorbeelden van Visuele poëzie.
nr. 5
P.J. Verkruysse schrijft een overzichtelijk artikel Over diplomatisch editeren van handschriften en het gebruik daarbij van diacritische tekens. De eenheid in de toegepaste tekensystemen is verre te zoeken. Alvorens een kompromisvoorstel te doen belicht Verkruysse de visies van Masain, Hellinga, Zeller, Hermkens en Woesler. - L. Peeters vervolgt zijn studie betreffende de Historiciteit en chronologie in Van den vos Reynaerde. De laatste vraag die hij wil beantwoorden luidt: wie was Willam die madocke makede? Peeters stelt Willem van Baudelo kandidaat voor het auteurschap van de Reinaert. - M.F. Fresco staat stil Bij Dèr Mouws taalgebruik. Enige prolegomena vormen het eerste deel, waarin Fresco ingaat op de met Aischylos verwante elementen van de klassikus Dèr Mouw. - Hieropvolgend bespreekt A.M. Cram-Magré De dichter Dèr Mouw en de Klassieke oudheid, het proefschrift van Fresco uit 1971. - In Semiotiek van de literatuur: perspektieven voor de literatuurwetenschap beoordelen Jens Ihwe, Kees Krammer, Jan Louter e.a. G. Wienold, Semiotik der Literatur. Het is voor hen duidelijk, dat de opzet van Wienold nog niet precies genoeg is om een semiotiek van de literatuur te kunnen uitwerken. - In de rubriek Notities publiceert Camiel Hamans het debuut van Lodeizen: Hans Lodeizen als Londenvaarder.
| |
Spiegel der letteren 15 (1973/1974), nr. 4
‘Daisne maakt van de liefde de hefboom die ons tot het absolute Zijn opheft; [...] Hamelink, voor zijn part, verlaagt de liefde tot een drift die [...], over de dood, doet teruggrijpen naar het allerprimitiefst organische,’ zo besluit R. Henrard zijn artikel: Eros of Thanatos, of J. Daisne en J. Hamelink. - Verder veel boekbeoordelingen: W.E. Hegman bespreekt de Beatrijs-editie van G. Kazemier en De reis van Sente Brandane (ed. H.P.A. Oskamp) en is over beide uitgaven tevreden. - Fokke Veenstra's uitgave van Bredero's Griane is zeer te waarderen,
| |
| |
meent L. Rens, maar met de inleiding is Rens maar half gelukkig. - Jan van Bakel vindt P.K. King's Complete word-indexes to J. van den Vondel's Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst and Lucifer etc. een volmaakt boek, maar ziet liever dan zulk soort boeken een computercentrum, waar alle lexicografische informatie ligt opgeslagen. - Een lange bespreking wijdt G. Kamphuis aan de studie over Hieronymus van Alphen van P.J. Buijnsters. - J.H. Meter acht Martien J.G. de Jong's studie over Bilderdijk en de Italiaanse letterkunde, Taal van lust en weelde een uitstekend specimen van comparatistisch onderzoek. - Jean-Pierre Couttenier recenseert J. Boets, Gezelles Cortracena. - L. Macken beoordeelt de editie van Dèr Mouws brieven aan Frederik van Eeden, uitgegeven door Harry G.M. Prick. - ‘Al bij al een verrassend en werkelijk inspirerend, maar hybridisch en zeer onevenwichtig, onaf boek’ besluit H. Brems zijn recensie over Luk Wenseleers' De poëzie is niet meer van gisteren. - L. Rens heeft een warme waardering voor R.P. Meijer's Literature of the Low Countries. - Hilda van Assche vindt dat Frans A. Jansen en Rob Delvigne de Bibliografie van de verspreide publicaties van Willem Frederik Hermans doeltreffender hadden kunnen inrichten.
| |
Standpunte 29 (1974), nr. 1 (111)
H.P. van Coller (Drie gedigte) en F.R. Gilfillan (Heilige Nicolaas Petrus) geven interpretaties van enkele gedichten van N.P. van Wyk Louw: Beskouings oor enkele gedigte uit Tristia. - Is ons vaktaal doodgebore? vraagt S.J. De Jongh zich voor de tweede keer af; hij beantwoordt de vraag ontkennend, maar meent wel dat de nodige stappen ter remediëring van ‘de kwale van ons vaktaal’ gedaan moeten worden. - Lieven Rens vindt Die stryd tussen hemel en hel. 'n Poging tot 'n verklaring van Vondel se christelijke epos Joannes de Boetgezant van S.J. Pretorius Een belangrijke Vondelstudie; hoewel het werk hem als interpretatie van het epos niet totaal overtuigde en een zeker gebrek aan samenhang hem op verschillende plaatsen irriteerde, is het zijns inziens ‘een van de innemendste en merkwaardigste Vondelstudies der laatste jaren’.
| |
Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 90 (1974), nr. 2
F. de Tollenaere opent dit nummer met een uitvoerig artikel over Lexikografie en linguïstiek. Het probleem der woordbetekenis. Hij levert met name kritiek op Reichlings opvatting van de woordbetekenis, die door een aantal taalkundigen is overgenomen en waartegen nog nooit uitgebreid is geopponeerd. - R.Th.M. van Dijk publiceert De Kampse fragmenten van de Dietsche Lucidarius, die samen 318 verzen in een tot nu toe onbekende redaktie van dit Middelnederlandse leerdicht omvatten. De fragmenten worden voorafgegaan door een beschrijving van de perkamenten en de taal. De tekst, die diplomatisch is weergegeven, gaat vergezeld van talrijke taalkundige aantekeningen. - F. Claes s.j. wijst op Levius Lemnius, als een Zeeuwse bron van Kiliaan. Hij heeft 38 ontleningen aan twee werken van Lemnius gevonden. - D. Kuyper Fzn. geeft een verklaring van Sych-soomer uit het begin van vers 31 van Bredero's Griane: ‘In den mond
| |
| |
van nuwelycken Bouwen wordt sych-sóómer een willig dier, tot nederzljgen in horizontale houding vlot bereid’. - Margaretha H. Schenkeveld beoordeelt J. Meijer, Jacques Perk en Willem Kloos 1881 en G. Kazemier de ‘keurige uitgave’ van Willem Kloos' Okeanos-fragmenten, verzorgd door A.P. Verburg en Harry G.M. Prick.
| |
Tirade 18 (1974), nr. 195
R. Nieuwenhuys vertelt in De Oost-Indische Spiegel gespiegeld over ‘het begin van zijn boek’, De Oost-Indische spiegel, over het werk dat hij daar voor verrichtte en over de kritieken die hij op de 1e druk van zijn boek kreeg.
nr. 196
J.H.W. Veenstra herdenkt Chris Van Geel: ‘ik durf nu wel te konstateren dat Van Geel al jarenlang de beste nooitbekroonde dichter van ons land was’ (Chris Van Geel: Leven in taal). - In Ingaan tot de grammatika gaat Kees Verheul in op Hamelink's bundel Windwaarts, wortelher.
| |
Werkgroep 18e eeuw. Documentatieblad (1973), nr. 21
I.H. van Eeghen bekijkt Twee reisjournalen uit het familie-archief d'Engelbronner. - E.P. de Booy doet enkele mededelingen over Het archief van Heiden Reinestein. - A.J. Hanou presenteert het tweede deel van de Bibliografie Nicolaas Hoefnagel (1735-1784).
(1974), nr. 22
Het grootste gedeelte van deze aflevering wordt in beslag genomen door een Voorlopige bibliografie van de 18e eeuwse vertalingen in het Nederlands van wijsgerige werken, door Th.H.M. Verbeek.
p.a.m. delen
g. dorleijn
|
|