De Nieuwe Taalgids. Jaargang 67
(1974)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ogier van DenemarkenDiplomatische uitgave van de Middelnederlandse fragmenten en van de overeenkomstige passages in de Duitse vertaling
Van de Middelnederlandse Karelroman Ogier van Denemarken zijn slechts 350 versregels bewaard gebleven op vier stroken perkament, in het vervolg aangeduid met de letters A, B, C en D. In 1838 heeft Jan Frans Willems de acht tekstfragmenten van de stroken C en D voor het eerst uitgegevenGa naar voetnoot1. Hij voorzag zijn editie van woordverklaring, tekstkritische aantekeningen en een kort nawoord; daarmee was het bestaan van een Middelnederlandse versie van het verhaal aangetoond. Verder onderzoek werd verricht door J.C. Matthes. Uitgaand van de publicatie van Willems gaf hij in 1875 de tekst van C en D opnieuw uit en behandelde hij onder meer de plaats van deze fragmenten in het geheel van de roman en hun verhouding tot de Franse versies van het verhaalGa naar voetnoot2. Het gebrek aan overeenkomst tussen de Nederlandse en Franse teksten wordt door Matthes op voor zijn tijd stereotiepe wijze verklaard als hij concludeert: dat de Ned. Ogier de vertaling is van een tot heden nog onbekenden en niet teruggevonden Franschen Ogier. Want zelfs de onderstelling, dat een der ons bekende Ogiers, b.v. die van Raimbert, ten grondslag gelegd en door den Ned. bewerker op eigen hand uitgebreid zou zijn, laat zich niet volhouden. [...] Overigens is het wel mogelijk dat de Ned. vertaler een en ander aan zijn origineel toegevoegd heeft, en dat sommige smakeloosheden alleen aan hem geweten moeten worden. Nu deze Fransche tekst verloren is gegaan, laat zich daaromtrent niet veel zeggenGa naar voetnoot3. Matthes' moeilijk te bewijzen opvatting omtrent het verloren Franse voorbeeld moet tegenwoordig als te weinig genuanceerd worden afgewezen. De blijvende waarde van zijn bijdrage is echter dat hij het belang heeft ingezien van de z.g. Heidelbergse Ogier, die een getrouwe vertaling in het Duits van de Middelnederlandse roman bleek te zijnGa naar voetnoot4. Het is dus - onder enig voorbehoud - mogelijk de Duitse tekst, die volledig bewaard is gebleven in een codex van de Universiteits-bibliotheek te Heidelberg, in de plaats te stellen van de grotendeels verloren Middelnederlandse Karelroman.Ga naar voetnoot5 Sedert het artikel van Matthes, nu bijna een eeuw geleden, is de Middelnederlandse Ogier eigenlijk weer vergeten, een lot dat hij deelt met de meeste andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
literaire helden uit de omgeving van Karel de GroteGa naar voetnoot6. Alleen nog van naam bekend sluimeren zij voort in moeilijk bereikbare, merendeels negentiende-eeuwse tekstedities, nauwelijks gestoord door transpositie in een bloemlezing, vermelding in een literatuurgeschiedenis of door een fotografische herdrukGa naar voetnoot7. Er zijn desondanks goede redenen om hier te proberen de problemen van de Middelnederlandse Ogier opnieuw aan de orde te stellen. Daar is allereerst de betrekkelijk grote belangstelling in het buitenland voor deze figuur gedurende de laatste twintig jaar. De voornaamste Franse teksten zijn op het ogenblik in moderne uitgaven beschikbaar en de Deense romanist K. Togeby heeft een omvangrijke ‘histoire poétique’ van Ogier le Danois samengesteld, waarin men de held in zijn vele verschijningsvormen kan volgen door de Europese literatuur van de elfde tot de twintigste eeuwGa naar voetnoot8. Een andere reden is dat er nog altijd twee Ogier-fragmenten, de stroken A en B, voor het onderzoek ontoegankelijk zijn omdat er geen editie van bestaat. Bij die stand van zaken lijkt een diplomatische tekstuitgave van alle thans bekende Middelnederlandse Ogier-fragmenten het meest noodzakelijk als eerste stap voor een vernieuwd onderzoek. In die uitgave, welke hier wordt voorgelegdGa naar voetnoot9, zijn naar het voorbeeld van Matthes naast de Middelnederlandse fragmenten de overeenkomstige passages uit het Heidelbergs handschrift (hs.H) afgedrukt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Codicologische gegevensDe tekstfragmenten van de Middelnederlandse Karelroman Ogier van Denemarken zijn overgeleverd op vier stroken A, B, C en D. De stroken A en B hebben naar alle waarschijnlijkheid tot een andere codex behoord dan C en D. Dit blijkt onder meer uit een vergelijking van het schrift en van het aantal regels per kolom. In verband daarmee is het wenselijk de twee fragmentenparen afzonderlijk te beschrijven. Daarna volgen in het kort enkele gegevens over het Heidelbergse handschrift H. Bij de beschrijvingen is de grote lijn gevolgd van het schema dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M. Draak ten grondslag heeft gelegd aan haar beschrijving van de ‘Lancelot-compilatie’Ga naar voetnoot10. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De fragmenten A en BInleiding De fragmenten A en B berusten bij de Koninklijke Bibliotheek te Brussel onder de signatuur IV 209-12. De tekst die op de stroken is overgeleverd omvat 160 grotendeels gave versregels en enkele minieme resten. Materiaal Perkament. Afmetingen van strook A: 233-234×90-84 mm; van strook B: 229×88-85 mm. Een gat in strook B heeft tekstverlies opgeleverd in de regels 126-130. De stroken A en B zijn de resten van twee bladen. Plaats van de fragmenten in de codex Van katernsignaturen, reclamen of foliëring is niets op de fragmenten bewaard. De twee stroken bevatten ieder op de recto- en versozijde een volledige kolom tekst van veertig regels. Bovendien zijn op één der stroken nog de minieme resten van een derde en een vierde kolom zichtbaar. Als we aannemen dat de folia van het handschrift waarvan de stroken de resten zijn, met vier kolommen tekst beschreven zijn geweest, dan hebben beide stroken elk de lengtehelft van een blad gevormd. En wel de rechterhelft: de tekst van iedere strook vormt een geheel. Met behulp van de Duitse vertaling kunnen de onderlinge verhouding en de plaats in de codex van de twee stroken nader worden bepaald. In het Heidelbergse handschrift liggen 84 verzen tussen beide corresponderende passages. Hieruit volgt dat tussen de twee Middel-nederlandse fragmenten slechts twee kolommen ontbreken. Dat moeten dan geweest zijn Av,b en Br,a, die op de twee afgesneden stroken hebben gestaan. De folia waarvan de overgeleverde stroken de resten zijn, kwamen in de codex na elkaar. Op soortgelijke wijze kan de positie van de stroken in het geheel van de codex worden berekend. In het Heidelbergse handschrift gaan aan de passage die met tekstfragment A correspondeert 517 regels vooraf. Voor een gedeelte van ongeveer die lengte had de kopiist van de Middelnederlandse tekst drie folia en één kolom (480 + 40) nodig. Hieruit volgt dat de stroken waarschijnlijk de resten zijn van het vierde en het vijfde blad van de codex of van dat deel van de codex dat de Ogier-tekst heeft bevat. Hoewel onbewijsbaar op grond van de beschikbare gegevens is het mogelijk dat de stroken de buitenkanten vormen van het binnenste diploma van het eerste quarternio van een codex. Mise-en-page In de buitenmarges van de stroken bevinden zich lijngaatjes (prickings); van aflijning of liniëring is echter niets meer te zien. De tekst was op de oorspronkelijke bladzijde verdeeld over twee kolommen van elk veertig regels. Een afzonderlijke ‘hoofdletterkolom’ scheidt de eerste letters van de regels van de rest van de tekst door enkele millimeters wit. De afmetingen van de kolommen - de hoofdletterkolom inbegrepen - zijn ca. 212 × 42-70 mm. Uit de minieme resten van f.Ar,a kan worden afgeleid dat de twee kolommen van een bladzijde vrij dicht op elkaar hebben gestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schrift Het schrift is een goed leesbare textualis. Aan het begin van de regels en in sint Omaers (r. 78) komen hoofdletters voor. Tweemaal, aan het begin van de regels 110 en 152 wordt een twee-regels-hoge hoofdletter in rode inkt aangetroffen. Bovendien zijn achter r.59 op de afgesneden rand van de strook nog twee rode puntjes over, die duiden op een derde hoofdletter van dit formaat in f.Av,b. Voor de twee-regels-hoge hoofdletter in r.110 is een representant zichtbaar, hetgeen erop wijst dat de rode hoofdletters zoals gebruikelijk in een later stadium door een rubricator zijn ingetekend. Deze heeft zich beperkt tot de twee-regels-hoge hoofdletters; verder is alles zwart en van de hand van de kopiist. In het schrift komen de gewone afkortingen voor. Datering, localisering Het bepalen van de tijd en plaats van ontstaan van kleine handschriftfragmenten als deze is een uitermate hachelijke zaak. Men is doorgaans aangewezen op dialectkenmerken van de tekst en op stijkenmerken van het schrift, beide criteria met een heel betrekkelijke waarde. Rekening houdend met deze betrekkelijkheid kan evenwel voorzichtig worden vermeld dat de fragmenten door J. Deschamps, vermoedelijk op grond van het schrift, gedateerd zijn in de vertiende eeuw. De taal van de fragmenten vertoont Vlaamse trekkenGa naar voetnoot11, b.v. rudder(s) (r.11, 61 e.a.); alue (r.42); adde (r.59). Geschiedenis De stroken A en B zijn ontdekt in een boekband door de uitgever-drukker G. Janssens te Antwerpen en door deze geschoken aan Willem de Vreese (1869-1938). In 1962 zijn de fragmenten uit het bezit van De Vreese verworven door de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Literatuur j. d[eschamps]: ‘Aanwinsten’. In: Bulletin [van de] Koninklijke Bibliotheek van België 6 (1962). p. 96-97. Vijftien jaar aanwinsten sedert de eerste steenlegging tot de plechtige inwijding van de Bibliotheek. [Catalogus van een tentoonstelling in de K.B. te Brussel van 18 februari tot 30 maart 1969.] Brussel, 1969. nr. 39; p. 49-50. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De fragmenten C en DInleiding De stroken C en D berusten bij de Koninklijke Bibliotheek te Brussel onder de signatuur 19581. Zij worden bewaard in een afzonderlijke kartonnen band. De tekst die op de fragmenten is overgeleverd bevat 131 gave en 59 min of meer geschonden versregels. Materiaal De fragmenten bestaan uit twee stroken perkament die de resten zijn van twee bladen. De vouwen en naaigaatjes in beide bladen wijzen erop dat zij in later tijd gebruikt zijn bij het inbinden van een boek. Daartoe zijn zij aan vier kanten afgesneden, hetgeen aan alle zijden maar vooral aan onder- en bovenkant tekstverlies tot gevolg heeft gehad. Thans is fragment C met behulp van vijf kleine reepjes perkament onderaan fragment D geplakt, waarschijnlijk door iemand die - ten onrechte - meende dat beide stroken tot hetzelfde blad hebben behoord. De afmetingen van de afzonderlijke stroken zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rechterbovenhoekGa naar voetnoot12 van strook C is verloren gegaan, misschien tijdens het vervaardigen van het handschrift, in elk geval nadat de kopiist het blad, waarvan fragment C het restant is, had voltooid. De scheur loopt immers dwars door de oorspronkelijke tekstGa naar voetnoot13 heen. Het verloren stuk is verangen door een nieuw stuk perkament dat er met vlasgaren aan de rectozijde is opgenaaid. Ook dit opgenaaide stuk is door de schaar van de binder aan de bovenkant en aan de rechterzijde besnoeid. De rest van het stuk meet langs de bovenrand 36 mm, langs de rechterzijkant 54 mm en langs de opgenaaide rand 66 mm. De tekst die met het afgescheurde stuk verloren is gegaan werd op het opgenaaide stuk weer aangevuld in een enigszins ander schriftGa naar voetnoot14 en met iets lichtere inkt. De aanvullingen blijken niet geheel in overeenstemming met de oorspronkelijke lezing, wat men kan nagaan door de oorspronkelijke tekst die op de rectozijde langs de rand van de scheur stond en die nu onder het opgenaaide stuk is weggevallen, te vergelijken met de aangevulde tekst. In het hier volgende afschrift van de geschonden passage aan de rectozijde dient men dan ook te onderscheiden: de oorspronkelijke, niet weggevallen tekst (vóór het eerste streepje); de oorspronkelijke, onder het opgenaaide stuk weggevallen tekst (tussen het eerste en tweede streepje); de aangevulde tekst (áchter het tweede streepje)Ga naar voetnoot15. Cr,b 184[regelnummer]
[Dat ghi vor mi - neem - neemt bataelge]
185[regelnummer]
Sarraseen ic sal sond-er faelg[e] - [e]r faelge
Selue comen iege-n den s - [n] den soudaen
Sadony seide son-der w[a] - der waen
Ghi maect groot b-ando[e] - t erc bandoen
Die soudaeen gaue om v - niet[t] - niet I bottoeitn
190[regelnummer]
Ende om sulke viue als - gh - ghi sijt
Waerdi vor hem in een crijt
Mi wondert dat kaerl sinen g-ersoen - ghersoen
Dus laet verspreken sinen baroe-n - en
Lietict niet dor den denois - ogier - ogier
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook aan de versozijde brengt deze geschonden plaats tekstverlies met zich mee maar hier is het niet mogelijk de aanvullingen te controleren doordat de aangevulde tekst steeds direct aansluit op de oorspronkelijke tekst. In het hieronder volgende afschrift staat de aangevulde tekst vóór het streepje, de oorspronkelijke erachter: Cv,a 208[regelnummer]
Die sijn [s]on-e [heuet bestaen]
Hi sliep vast-e sonder waen
210[regelnummer]
Des morghe-ns metter dageraet
Clommen sar-rasenen ten mure waert
Ende worden - de[r] kerstine geware
Cleine - [d]ochtem wesen die scare
Si lie[t] - [e]nt seggen ter stont
215[regelnummer]
Des - [sarraseens] zone danimont
Hi - [s]coot ten wapinen mettien
Plaats van de fragmenten in de codex Van katernsignaturen, reclamen, foliëring of lijngaatjes (pickings) is op de overgeleverde stroken geen spoor te vinden, wat niet behoeft te verwonderen omdat de marges van het blad, waar deze aanduidingen meestal worden aangetroffen, zijn weggesneden. De twee bladen waar de stroken de resten van vormen, zijn aan elke zijde met twee kolommen tekst beschreven geweest. Hoewel de boven- en onderkant van deze kolommen weggesneden zijn, kunnen met behulp van de Duitse vertaling enige gegevens over de oorspronkelijke staat worden verkregen. Vergelijking met de overeenkomstige passages in het Heidelbergse handschrift levert de volgende getallen op:
Het aantal regels tussen de tekstfragmenten Cv,b en Dr,a is niet veel groter of kleiner dan dat tussen de andere tekstfragmentjes van C en D. Hieruit volgt dat de tekst van Dr,a direkt volgde op die van Cv,b en dat de beide folia, waarop deze kolommen waren geschreven, in de codex onmiddellijk na elkaar kwamen, misschien zelfs één diploma hebben gevormd. De volledige tekst van de bladen C en D komt overeen met een passage in het Heidelbergse handschrift die ongeveer 402 regels telt. Dit aantal kan men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
berekenen door de som van de aantallen regels van de overeenkomstige en tussenliggende passages te vermeerderen met het gemiddelde aantal regels van één tussenliggende passage (voor dat deel van de Duitse tekst dat overeenkomt met het weggesneden bovendeel van Cr,a en het weggesneden onderdeel van Dv,b). Deze 402 Duitse regels staan dan tegenover acht kolommen met Middelnederlandse tekst. Op grond hiervan kan worden verondersteld dat een kolom in de Middelnederlandse codex 50 à 52 regels heeft geteld. Het aantal van 52 is het meest waarschijnlijk als men bedenkt dat de overeenkomstige passages in de fragmenten steeds iets meer regels bevatten dan in het Heidelbergse handschrift. Mise-en-page Afschrijving en liniëring zijn niet (meer?) zichtbaar. De tekst is over de bladzijde verdeeld in twee kolommen waarvan de breedte varieert van 59 (r.198) tot 28 (r.161, 344) mm. Tussen de kolommen bevindt zich een strook wit van tenminste 8 mm (tussen r.177 en r.200). De marges zijn tengevolge van de besnoeiing vrijwel geheel weggevallen. Ook over de hoogte van de oorspronkelijke kolommen valt door de besnoeiing weinig met zekerheid te zeggen. Neemt men echter aan - zoals in de alinea hiervoor is verondersteld - dat de volledige kolommen 52 regels hebben bevat, dan zal de hoogte ervan ca. 215 mm zijn geweest. Tussen de eerste en de tweede letter van iedere regel heeft de kopiist steeds ongeveer 2 mm wit gelaten, waardoor een smalle hoofdletterkolom, los van de overige tekst, is ontstaan. Schrift De tekst is geschreven in een littera textualis, die weinig moeilijkheden voor de lezer oplevert. Hoofdletters zijn uitsluitend aan het begin van de regels gebruikt. Een twee-regels-hoge, in rood uitgevoerde hoofdletter komt vier maal voor, nl. aan het begin van de regels 167 (D), 206 (O), 279 (K) en 309 (K). Evenals op de stroken A en B is de rubricatie beperkt gebleven tot deze twee-regels-hoge hoofdletters. De kopiist heeft gebruik gemaakt van het normale systeem van afkortingen. Opmerkenswaard zijn tenslotte de punten achter veel regels die echter geen betekenisfunctie hebben in het schrift. Datering, localisering Bij de determinatie van C en D doen zich dezelfde moeilijkheden voor als bij A en B. Willem de Vreese dateert de fragmenten in de ‘Bouwstoffen’ van het Middelnederlandsch woordenboek in het begin van de veertiende eeuw; de taal noemt hij Westmiddelnederlands. Geschiedenis Willems vermeldt in zijn uitgave van 1838 dat de stroken hem werden ‘geschonken door den heer Voisin’. Deze Auguste Voisin was in die jaren hoofdbibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek te Gent. Het is helaas niet te achterhalen op welke wijze deze bibliofiel en stadgenoot van Willems de fragmenten heeft verworvenGa naar voetnoot16. In 1846 zijn de stroken uit het bezit van Jan Frans Willems aangekocht door de Koninklijke (toen nog ‘Bourgondische’) Bibliotheek te Brussel. Zij komen voor als nr. 27 op een lijst die de handschriften en fragmenten bevat welke omstreeks december 1846 door de familie Willems onderhands aan de Bourgondische Bibliotheek zijn verkocht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur ‘Fragmenten van den ridderroman Ogier van Denemarken’. Ed. J. F. Willems. In: Belgisch museum 2 (1838). p. 334-340. j. c. matthes: ‘De Nederlandsche Ogier’. In: De taal-en letterbode 6 (1875). p. 241-267. w. de vreese: [Codicologische beschrijving in manuscript, gedateerd 31 augustus 1927, thans bewaard in de BNM op de U.B. te Leiden]. Mnl.W. 10 (Bouwstoffen), nrs. 56.21; 954; 1261.11 a. deprez: Brieven van, aan en over Jan Frans Willems 1793-1846. Brugge, 1965 - ... ... banden. Rijksuniversiteit te Gent. Werken uitgegeven door de Faculteit van de Letteren en Wijsbegeerte. Afl. 138, 139, 141, 142, 145, 146 ... Band 6 (Aantekeningen II), p. 293-295.
Het Heidelbergse handschrift (H) Het handschrift H berust bij de Universiteitsbibliotheek te Heidelberg onder de signatuur Pal. germ. 363. Het bevat een onuitgegeven Duitse vertaling van een Middelnederlandse redactie van Ogier van Denemarken. Het materiaal is papier. De zeer goed bewaard gebleven codex bevat 395 bladen maar als gevolg van fouten in de foliëring draagt het laatste blad het nummer 405. Het formaat van de bladen is ca. 25 X 18 cm. Elke bladzijde bevat één kolom tekst waarvan het aantal versregels varieert van 28 tot 32. Het schrift is zeer regelmatig en goed leesbaar. Er is erg weinig gebruik gemaakt van afkortingen; alleen de nasaalstreep komt met enige regelmaat voor. Aan het eind van het werk noemt de kopiist zichzelf: Ludwicus Flúgel. Uit de slotmededeling blijkt ook dat hij zijn werk in 1479 heeft voltooid. Literatuur k. bartsch:Die altdeutschen Handschriften der Universitätsbibliothek in Heidelberg. Heidelberg, 1887. Katalog der Handschriften der Universitätsbibliotheek in Heidelberg. Bd.I, nr. 190, p. 108. h. braun:Sprache und Vers in der Heidelberger Handschrift des Ogier. Heidelberg, 1925. (diss. in machineschrift, Heidelberg). e. alanne: ‘Ogier der Däne; ein Epigonenepos ohne “mâze”’. In: Neuphilologische Mitteilungen 58 (1957). p. 128-143.
Verantwoording van de uitgave In de eigenlijke tekstuitgave hierachter zijn de Middelnederlandse Ogier-fragmenten en de overeenkomstige passages in hS.H in twee kolommen naast elkaar afgedrukt. Er is zoveel mogelijk naar gestreefd niet alleen de corresponderende passages maar ook de corresponderende verzen naast elkaar te plaatsen, waardoor de tekst in deze uitgave een brokkelige indruk maakt die niet met het beeld van de bronnen overeenstemt. Op de stroken en ook in hs.H vormt de tekst per kolom een aaneengesloten geheel. Bij het maken van een diplomatisch afschrift dient de tekst zoals die in de bron staat zo getrouw mogelijk te worden weergegeven17Ga naar voetnoot17. De voornaamste beslissingen die op grond van dit uitgangspunt zijn genomen, worden hieronder meegedeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Middelnederlandse fragmenten Translitteratie Ten aanzien van ij en y is het vormkriterium gevolgd 18Ga naar voetnoot18. Het grafeem ij komt in het handschrift voor als ‘ij-met-twee-punten’, als ‘ij-met-één-punt’ en als ‘ij-zonder-punten’. Het grafeem y komt voor als ‘y-met-één-punt’ en als ‘y-zonder-punt’. Een grafomenon j komt in de overgeleverde teksten niet voor. Ook voor klinkers schrijven beide kopiisten steeds een ‘i’. De spelling van de allografemen u en v is in de uitgave ongewijzigd overgenomen. Hoofdletters Hoofdletters zijn in de uitgave steeds alleen gebruikt waar ze ook in de bron staan, d.w.z. aan het begin van de regels en een enkele keer bij eigennamen. De twee-regels-hoge hoofdletters zijn weergegeven door inspringing van de regels waarvan die hoofdletters aan het begin staan. Cijfers De romeinse cijfers die beide kopiisten met kleine letters en tussen punten schrijven, zijn weergegeven met romeinse cijfers in hoofdletters. Afkortingen De afkortingen uit de bron zijn in de uitgave opgelost. Alle letters die daarbij werden toegevoegd zijn gecursiveerd. Moeilijk leesbare en beschadigde letters Letters en passages die niet zonder hulp van de context of de tekst van hs.H konden worden gelezen, zijn tussen vierkante haken geplaatst. Als de resten van een woord of regel zo klein zijn, dat ze niet meer konden worden geïnterpreteerd, is die plaats aangegeven door punten tussen vierkante haken. Correcties Correcties zijn in het afschrift zonder meer overgenomen en in de aantekeningen vermeld. Verwijssysteem Alle versregels, ook die waarvan slechts minieme en onleesbare resten over zijn werden opgenomen in een doorlopende verstelling in de linkermarge. Bovendien is in de linkermarge een kolomaanduiding vermeld voor elke eerste regel van een kolom.
Handschrift H Het uitgeven van een Middelhoogduitse tekst is voor een neerlandicus een moeilijke opgave. Dat is gebleken bij het maken van een afschrift van de passages in hS.H die met de Middelnederlandse fragmenten overeenkomen. De pretentie van dit afschrift is dan ook gering; het dient om een indruk te geven van de Duitse vertaling en van de verhouding tot het voorbeeld. De regels, bij het maken van het afschrift gevolgd, worden hieronder meegedeeld; deze regels hebben uitsluitend betrekking op de passages waarvan het afschrift is gemaakt. Translitteratie Het onderscheid tussen ij en y in het afschrift berust op het vormkriterium. In het handschrift komen door elkaar voor: ‘ij-met-punten’, ‘ij-zonder-punten’, ‘y-met-twee-punten’, ‘y-met-één-punt’ en ‘y-zonder-punten’. Voor de grafemen i en j kent de kopiist vele grafomena. In het afschrift is i gebruikt voor de algemeen voorkomende ‘kleine i’ en bovendien in drie gevallen waarin een ‘korte i met ongewoon lange stok’ voorkomt (riden, 685; oliflamme, 2649; Alubri, 2676). In alle andere gevallen staat in het afschrift een j. Bij de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofdletters kan ik geen regelmaat in het gebruik van I en J ontdekken. I vertegenwoordigt in het afschrift een hoofdletter met ronde vlag; J een hoofdletter met hoekige vlag. De spelling van u en v en van U en V is in het afschrift ongewijzigd overgenomen. Op een groot aantal plaatsen is de u van een superscript teken voorzien: hetzij ú (b.v. kúnig, 513; súben, 528; úch, 2500) hetzij ů (b.v. zů, 526; gůt, 2538; brůder, 2537). Deze superscripte tekens zijn in het afschrift onveranderd overgenomen. Naast de o komt een ö met Umlaut voor. In enkele gevallen gebruikt de kopiist een superscripte e om de Umlaut aan te geven (bv. in de regels 2686 en 2707). In het afschrift is de Umlaut steeds weergegeven door twee punten: ö. Naast de schrijfwijze au komt soms a met superscripte u voor (bv. in de regels 2472 en 2808). Beide schrijfwijzen zijn in het afschrift weergegeven met au. Eenmaal komt o met superscripte u voor (gom, 714); het is weergegeven met ou. Het afzonderlijke teken voor ss dat het Duitse schrift lang heeft gekend en dat ook in hs.H voorkomt is in het afschrift weergegeven met β. Hoofdletters Het gebruik van hoofdletters in het afschrift is gelijk aan dat in het handschrift. De twee-en-drie-regels-hoge hoofdletters zijn in het afschrift weergegeven door inspringing van de regels die met deze hoofdletters beginnen. Cijfers De romeinse cijfers in de Middelnederlandse fragmenten blijken in de overeenkomstige passages van hs.H steeds door voluit geschreven getallen te zijn vervangen. Eénmaal wordt omgekeerd een voluit geschreven getal in het Mnl. in hs.H weergegeven met een romeins cijfer: Mnl. viue, 190; hs.H: .u., 2529. Afkortingen Afkortingen in de bron zijn in het afschrift opgelost; de daarbij toegevoegde letters zijn cursief gedrukt. Eigenlijk komt alleen de nasaalstreep voor als afkorting. Een twijfelgeval vormt een golflijntje boven wer, 2688, dat ik heb opgevat als afkortingsteken: wider (lees missch. ‘wie dar’). Correcties Letters en woorden die in het handschrift zijn doorgehaald zijn niet in het afschrift opgenomen maar vermeld in de aantekeningen. Verwijssyteem De tekst is in de rechtermarge voorzien van een doorlopende verstelling en een bladzijdetelling. De passages van het afschrift omvatten de verzen 513-770 en 2460-2852. De bladzijdetelling is in overeenstemming met de foliëring van het handschrift. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De fragmenten A en BDiplomatisch afschrift van de Middelnederlandse Ogier-fragmenten A en B (Brussel, K.B., hs. IV 209-12) in de linkerkolom; rechts de overeenkomstige passages uit hs.H (Heidelberg, U.B., hs. Pal. germ. 363).
Karel de Grote heeft besloten de zeventienjarige gijzelaar Ogier op te hangen, omdat diens vader, Godefroot van Denemarken, zich tegen de Frankische heerschappij verzet. De uitvoering van dit besluit is echter opgeschort omdat het leger der Franken onverwacht moet optrekken tegen de Sarracenen, die grote delen van Italië hebben bezet. Onderweg, tijdens een rustpauze in Montouwen, heeft Karel opdracht gegeven de galg voor Ogier in gereedheid te brengen. Hij vertelt intussen aan zijn baronnen, van wie er velen voor de onschuldige Ogier hebben gepleit, wat de achtergronden van het conflict met de Deense leenman zijn. Eens heeft hij Denemarken bevrijd van de Engelsen ... Ewelike vort an
Daer verlostic godefroot vter nootGa naar voetnoot2
Sijn wijf lach enen legher groot
In dien legher starf die vrouwe
5[regelnummer]
Dies die meneghe hadde rouwe
Godefroot huwede cortelike
Ende nam ene wedewe rike
Tenen chinxene haddickene sident onboden
Dat hi tote mi soude comen
10[regelnummer]
In sender knapen no garsoene
Maer VII rudders van hogen doene
Doe si vor godefrote quamen
Dede hise onthoofden te samen
Elc hooft hi an I gereide gecrochteGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Vp die orse die si daer brochten
Lettren dedire an scriuen
Mochti mi ghecrighen
Dat hi mi sulke doot soude doen
10 r Den kúnig von engellant
Ving ich selb mit der hant
515[regelnummer]
Des můst er enpfahen hessteclich
Von mir alle sine kúnigrich
Vnd wart da min man
Ewiclich fúrbaß an
Vnd halff ich gotfrieden uß der not
520[regelnummer]
Sin wijp lag in krangheit groß
Das sie starb die frauw
Der die menige hatt ruwe
Gotfrid biede kúrtzlich
Und nam ein frauwe rijch
Darnach enbote ich yme jn ware ding
Gein lauwen zů kummen sprach der kúnig
Vnd sante wedder knappen nach garson
Me súben ritter von hohem done
Vnd als sie jn vor kamen
530[regelnummer]
Det er sie entheubten allesament
An ettlich gerede tett er ein haubt
Binden Auch tett er des gelaubent
Brieue schrijben dar an
Were es das er mich möhte gefahen
535[regelnummer]
Das er mich solt by sant Symon
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Av,a Dies iamerde menegen baroen
20[regelnummer]
Doe si die paerde saghen keren
Entie houede vanden heren
Die de lettren conden lesen
Vernamen wel waer si wilden wesen
Men stierde dorse te minen houe
25[regelnummer]
Hier en dus diendi mi te loue
Namels dede mi verstaen
Dat sarrasenen hadden gedaen
Omdat hi loyael es ende goet
Lietic sinken minen moet
30[regelnummer]
Ic wilts hem ghelouen wale
Ic keerde te lodine in die zaleGa naar voetnoot31
Met minen baroenen met minen lieden
Godefroot dedic echt onbieden
Dat hi te mi soude comen
35[regelnummer]
God die moetene verdomen
Hi was in die stat al wistics niet
Doe men die maeltijt lietGa naar voetnoot37
Satic vp mijn ors van prise
Het gaf mi goudebuef die vriese
40[regelnummer]
Met spele voer ic vter poort
Godweet eer ic voort
Gh[e]reet ene alue mile
Quam godefroot gelijc enen pile
Ghereden vp sijn destrier
45[regelnummer]
Ende riep coninc ghi bliuets hier
Biden goeden sint denise
Ic keerde tors van prise
Ende vlo met crachte
Wat dat tors gelopen machte
Ende als dat sach die pautenier
Dat ic hem soude ontvlien
So scuddi sinen spiet
Mijn ors dat zere liep
Scoot hi onder mi doot
10v 11r Solchen dot schmehen tůn
Die pferd tett er vil schier
Leyten in die manier
Vf den weg gein lauwen wert
540[regelnummer]
Da ließ man sie geen vngesperrt
So wer die pferd sahe keren
Vnd die haubte von den herren
Und auch die brieue kunde lesen
Verstund wol wa hin sie solteni wesenGa naar voetnoot544
545[regelnummer]
Also kamen die roß zů minem hofe
Sust so diente er mir zů lobe
Me naymes dett mich verstan
Wie es die Sarrascenen hetten getan
Vnd vmb das das naymes es froet
550[regelnummer]
Ließ ich sincken mynen můtGa naar voetnoot550
Wenn ich glaubte es yme wol
Vnd verkundte es in den sale
Mit minen hohen lúden
555[regelnummer]
Gotfrieden dett ich aber enbieten
Das er zů mir solte kummen
Got der müße jne verdummen
Er was by lauwen al en wißt ichs nit
Da man in dem houe dar essen bot
Saß ich vf min roß zuder vart
560[regelnummer]
Vnd manig ritter vnueruart
Mit festen reit ich uß der port
Mere ich kam so wijt
Das ich gereit en mijle
Da kam glich als ein pfijle
565[regelnummer]
Gotfrid geridden vf sinem destrier
Vnd rief fel kúnig ir bliuedes hier
Da ich das sahe by sant dyonise
Kerte ich min roß von prijse
Vnd satzte mich gereid zůr flůht
570[regelnummer]
Was das roß gelauffen moht
So bald er sahe das ich mich woldGa naar voetnoot571
Entfliehen schoß er also baldGa naar voetnoot572
Sinen spieß vnd schoiß
Min roß vnder mir zutod
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
55[regelnummer]
Daer succoersde mi in de noot
Dorghelieuse gautier
Ende namels van bayuier
Si brochtem mi gheuaen
Ic wildem ghelden dat hi adde [me]sda[en]Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Doe knielde die verrader vor mi
Met hem namels die rudder vri
Beuueloen sonder baraet ende gautier
Ende gwideloen de coninc fier
Si baden ouer hem zere
65[regelnummer]
Dor den loon van onsen here
Dat hi mijn scalc soude wesen
Van sinen hoofde al mijn l[euen]
Dat hi mi siaers zoude bringen
Viere hare vut sinen baerde sonder ding[en]
70[regelnummer]
Tote sint denijs in die stedeGa naar voetnoot70
Dus gauic hem vrede
Dies gaf mi die pautenier
In ostagen sijn kint ogier
Ic ontfinct bi onsen here
75[regelnummer]
In ene wieghe clene
Die casteleine grommemare
Heuet ghehouden XVII jare
Te sint Omae[rs] int palas
Ter laetster feeste die nv was
Sendic om godefroot ic hoorde marGa naar voetnoot80
11v 575[regelnummer]
Da entschutt mich gautier
Vnd dunamelß von bauier
Dise brachten mir jne gefangen
Ich wolte jme gelten des das er hatt missetan
Da knuwete er fúr mich
580[regelnummer]
Das jme geschehe lesterlich
Mit yme naymes von bauier
Der kúnig bonoen vnd gautier
Sie baden fúr jne sere
Dorch den lon vnsers herren
585[regelnummer]
Das ich jne wölte verdingen laßen
Und wölt jne nit verwijsen
Auch das er solte sin min man
Nů vnd alzijt fúrbaß an
Auch solt er mir bringen
590[regelnummer]
Alle iar in waren dingen
Vß sinem bart vier hare
Vnd vier pfennige offenbare
Zů zinse von sinem haubte mede
Zů sant dyonisien in die stat
595[regelnummer]
Des gab mir der paltenier
In ostagen sin kint ogyer
Ich enpfing es by sant JohanGa naar voetnoot597
In die wiege leite man es nochdan
Der castellan guimar
600[regelnummer]
Hat es sitther gehalten fúr war
Zů sant amand jn dem pallaß
Zů dem lesten fest das nů was
Sant ich aber zů dem mordenere
Gotfrieden wann ich horte mereGa naar voetnoot604
605[regelnummer]
Daz er zů louen were jn proband
Botten die nit warent knappen nach schoriand
Me súben ritter von prijse gut
Da das der felle man verstunt
Daz es mine botten waren vnd er sie sahe
610[regelnummer]
Mögent ir hören wes er pflag
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godefroot heeft aan de opdracht geen gehoor gegeven maar de boden verminkt en met dreigementen overladen teruggestuurd. Daarom moet de gijzelaar Ogier nu hangen. Als na de toespraak van Karel dit besluit zal worden uitgevoerd, nemen Ritchier en Gautier, twee neven van Ogier, zich voor hun verwant met geweld van de dood aan de galg te redden. Gautier is aan het woord: 81[regelnummer]
Dies laet moete riesen
Ritchier andworde tien tiden
Neue ic sal met v riden
Elkerlijc spranc vp sijn paert
85[regelnummer]
Gautier decte ter vaert
Sijn teekijn van sinen scilde
Hi saghe gherne ende wilde
Dat nie man wiste wie hi ware
Hi reet met groten gare
90[regelnummer]
Dor busche dor hage hine spaerde twint niet
Teerst dat hi die galge ziet
Sach hi dat mense noch wrochte
Hi reet daer waert dat hi mochte
Ende ritchier volgede met crachte
95[regelnummer]
Aldat tors ghelopen machte
Ende alsi ter galgen quamen
XII rudders si daer vernamen
Gautier sprac sonder bandoen
Wien salmen hier verdoen
100[regelnummer]
Vrient seiden die rudders mettien
Also moet ons goet gescien
Karel wille hier verdoen
Enen ionchere daer menich baroen
Omme es tonghemakeGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
Ogier hiet die knape
Namels es sijn oom
Wi hebben droufheit des neimt goom
Dat wi die galge moeten ghereden
13r 13v 686[regelnummer]
Vnd mynen neuen uß der not
Verliesen vf den dot kiesenGa naar voetnoot687
Laßent sehen wer dar an sal verliesen
Ritsier antworte in kurtzen zijten
690[regelnummer]
By gott ich wil mit rijden
Yglicher sprang vf sin pfert
Vnd iglicher bedeckte mit der vert
Das zeichen von sinem schilte
Er lobte geruwe vnd wilde
695[regelnummer]
Das nyeman wißte wer er were
Er reit fúrbaß mit großer gere
So lang sunder zů letzten zijt
Das er den galgen von verrem sah
Die man nach denn stunt in vorchten
700[regelnummer]
Gautir reit das beste das er mohte
Vnd rittsier volgete jme nach vngespert
Was er mohte den berg vffwerts
Da sie oben vf den berg kamen
Zwölff knaben sie da vernomen
705[regelnummer]
Die den galgen vffrihtent gereit
Gantier sprach das úch allen leit
Got gebe vnd perdoen
Wen sal man hieran verdůn
Einen júngeling seyten sie
710[regelnummer]
Ein mennlich helt von hertzen frij
Sere omme es zů gemach
Ogier hat hie ein ware sach
Die hertzog naymes es sin oem
Vnd ging her gein vns das nement goum
715[regelnummer]
Diesen galgen machen geen
Das wir nöde haben getan
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bv,a Onse meester geboot ons vp onse leuen
110[regelnummer]
Gautier andworde bi sint ian
Ghine mesdoeter niet an
Elc moet sinen here dien
Dat ors noopti mettien
Die orgelieuse gautier
115[regelnummer]
Hi sach dat gherijn die pautenier
Ogier gheleet brochte
Doe reet hi aldat hi mochte
Metten orse dat zere liep
Doe recht hi sinen spiet
120[regelnummer]
Hi riep lude pautenier
Trouwen dief ghi bliuets hier
Ogiere willic calengieren
Hi stackem vp den scilt van quartier[e]Ga naar voetnoot123
Tyser liep hem dor die herte
125[regelnummer]
Dat hi doot ter aerden sterte
Doe riep karel [.....]gen fierGa naar voetnoot126
Vanget [.................]tenier
[D]oe [......] achter [h]em [.]ae[.]
Gautier [.................] aldaer
130[regelnummer]
Doe [..] dat [...] op hem wilde
Hi dectem metten scilde
Ende slouch dat vor hem quam
Was het ors ofte man
Ritchier droyoens kint
135[regelnummer]
Ne spaerdem twint
Maer die orgheliuese gautier
Dedem meest ontsien
Hi vacht als een serpent
Karel riep met gh[en]ent
14r Metten sach gautier nydderwert
Vnd sahe geyn jme komen zů der vart
Doe noepte her mit sporen sin destier
720[regelnummer]
Vnd sprach půßen sůne jr blibent hie
Ogiere wil ich holen mit gieren
Biß das er dis sonder vieren
Also stach er einen vf sinen schilt
725[regelnummer]
Das der schafft mit gewalt
Dar dorch ging sonder wone
Auch moht er jme zů schaden stan
Gewapent in der vren
Nach werden stechezúg geduren
Diser rante yme in das hertz
730[regelnummer]
Das er dot zů der erden sturtzt
DO rieff karle der tegen fier
Fahent nů den pautenier
Die menige wat da wert
Nů rauffte uß gautier sin schwertGa naar voetnoot734
735[regelnummer]
Das alles das volk v´ber jne wolt
Er dackte sich mit sinem schilt
Vnd erschlůg was jme kam vor
Des hatt karle großen zorn
Auch dryants kint rietsier
740[regelnummer]
Fachte auch als ein ritter fier
Vnd erschlůg auch viel manigen man
Me gautier by sant Johann
Sie fachtent vil me denn ein serpent
Stoutelich mit genent
745[regelnummer]
Das sach karle vnd rieff vil sere
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
140[regelnummer]
Hoorstuut felle [p]autenier
Keer mi dinen destrier
Ic wille iegen di riden
Gautier sweech hi wilde sijns mid[e]Ga naar voetnoot143
Want hi was sijn petrijn
145[regelnummer]
Karel wart gram int herte sijn
Dat hi sijn volc sach verslaen
Ioyonse trecti zaen
Ende voer vp ritchiere droyoens ki[n]Ga naar voetnoot148
Ende clouedem met ghenint
150[regelnummer]
Den helm ende thouet mede
Dat hi sturte vten gerede
Als gautier sinen neue doot siet
Hine [vernamets] noch toe niet
Maer hi zwoer sonde[r] waen
155[regelnummer]
Dat tpetrins[ca]p ware ghedaen
Met sporen noopt[i ser]one
Hi quam verstormt ghe[lijc] enen lyoene
His slouch karel met[ter] vaert
Dat vor hem sturte man ende paertGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Ay god hoe menich man
Her ritter rústent uch destuer
Jch wil gegen úch rijden
Gautier wold sins vermijdin
Wann er was sin pfetterin
750[regelnummer]
Karle wart gram biß in das hertz sin
Da er sin volk sahe erschlagen
Sin gůt schwert gurtte er an
Und reit vf den guten rietsier
Das yme der helm entfiel schier
755[regelnummer]
Clouede vnd douete mede
Das er trůg vil ußen gereyde
ALso nů gautier rietsiern dot sieht
Dogede er das swert verdút
Vnd wer all sonder won
760[regelnummer]
Das zupet were getanGa naar voetnoot760
Dieß noepte er sin roß serroen
Er was stoltzer denn ein leoen
Vnd schlůg vf karlen zů der vart
Das vor jme sturtzte man vnd pfert
765[regelnummer]
Das verwonderte manig man
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De fragmenten C en DDiplomatisch afschrift van de Middelnederlandse Ogier-fragmenten C en D (Brussel, K.B., hs. 19581) in de linkerkolom; rechts de overeenkomstige passages uit hs.H (Heidelberg, U.B., hs. Pal. germ. 363).
In de strijd tegen de Sarracenen, die Rome bezet houden, heeft de jeugdige gijzelaar Ogier zijn eerste heldendaden verricht en daarmee het leger der Franken van de ondergang gered. Uit dankbaarheid heeft Karel de Grote hem de vrijheid geschonken en hem tot ridder geslagen. De schone Gloriande, dochter van de Sarraceense opperbevelhebber, wil nu een tweegevecht tussen Ogier en haar verloofde Karaeu arrangeren waarvan zij zelf de inzet is. Zij vraagt haar neef, koning Sadony, naar het kamp der christenen te gaan om Ogier uit te dagen. 42r 2460[regelnummer]
Sie sprach edeler kúnig fier
Jr můßent mir ein bottschafft tůn
An ogiern den baroen
Grüßent jne harte sere
Vnd bittent jne das er dorch min ere
2465[regelnummer]
Einen kampff fechte gegen mynem amijs
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cr,a 161[regelnummer]
Ewelike vort an
Doet nu dit edel man
So dat vader no broeder weet
Ionfrouw ic ga gereet
165[regelnummer]
Seide die coninc onueruaert
Vwe bodscap doen ter vaert
Dus sciet die coninc dan
En gebrochtene wijf no man
Hi wapendem ende sat op sijn paertGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
Ende voer wech metter vaert
Hi voer heimelike vter poort
Ende noopte tors ende voer voort
So lange voer die paien
Dattene fransoise hebben versien
175[regelnummer]
Hi vraechde omden denois
Het wijsdene hem menich fransois
Men leedene vor karels pauwelioen
Daer in sat die baroen
Doe beete die payen
180[regelnummer]
Ende seide god dien die kerstine dien
Beware karel ende den denois ogier
Ic ben gesent al hier
[Denois stout ridder] ende vri
42v 43r Den edeln kúnig von persis
Vnd mag er jne v´berwinden
Sagent jme das ich jne sal mynnen
Ewiclichen vort an
2470[regelnummer]
Dise bottschafft tůnt nů edeler man
Also das es nieman wiße
Jumpfrauw ich sal es tůn gereyd
Sprach der kúnig vnuerwart
Vwer bottschafft wúrt nit gespart
2475[regelnummer]
Er fůr heymlich uß der port
So lang fůr er vast vort
Zů dem here wart die payen
Als jnen die cristen haben ersehen
Vnd zů erst biß er kam in das her
2480[regelnummer]
Fragde er mit großer gere
Nach ogier dem denoys
Man wiese jne manig frantzois
In des kúnigs karolus pauwelyon
Darjnn saß der hohe baroen
2485[regelnummer]
Da batt jnn der sarrazen
Vnd sprach machmett vnd appolin
Behůte den denois ogier
Ich bin zů jme gesant alhier
Denoys edeler ritter frij
2490[regelnummer]
Off ghij hier sijt sprect gegen mir
Ogier spielt schoch tier stont
Gegen dem hertzogen rijkemont
Vnd als er dise zale verstoet
Sprang er vf mitter spoet
2495[regelnummer]
Vnd sprach her ritter ich bin ogier
Sadom was stoltz vnd fierGa naar voetnoot2496
Vnd sprach mich hat zů úch gesint
Des ammirales kúnig sobels kint
Gloriand heißt die magt fier
2500[regelnummer]
Sie tůt úch grüßen her denoys ogier
Vnd bittet úch das ir mögent einen kampf
Vmb iren willen vechten sonder schamp
Gegen dem soldan von perthijs
Der ir liep ist vnd ir amijs
2505[regelnummer]
Vnd ist es das ir jne mögent v´berwinden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Dat ghi vor mi neemt bataelge]
185[regelnummer]
Sarraseen ic sal sond[e]r faelge
Selue comen iegen den soudaen
Sadony seide sonder waen
Ghi maect groot [...] bandoenGa naar voetnoot188
Die soudaen gaue om v niet I bottoen
190[regelnummer]
Ende om sulke viue als ghi sijt
Waerdi vor hem in een crijt
Mi wondert dat karel sinen ghersoen
Dus laet verspreken sinen baroen
Lietict niet dor den denois ogier
195[regelnummer]
Ic slougene onder sine lier
Als charloot dat vernam
Was hi tornech ende gram
Hi wranc die vust ende soude den paien
Hebben geslegen ne waer mettien
200[regelnummer]
Scoter tusschen die here morant
Ende arnout van beaulant
Entie edele graue reynier
Ay fel keitijf sprac karel die coninc fier
43v Vor alle manne sal sie úch mynnen
Vnd so mögent ir úch berümen des
Das sie hebt von hertzen kieß
Wann sie ist die schönste von cristenheide
2510[regelnummer]
Vnd von heydischen meede
Ogier antworde da dem boten
Jch sal kummen gern by gott
Vnd haben willen zů auentúren min leben
Wil mir anders der kúnig vrlop geben
2515[regelnummer]
Als charloet verstunt dise zale
Sprang er vf weiß das wale
Wann er was fell in sinen můt
Er sprach ogier war zů ist das gůt
Diese zale. holt vwern paes
2520[regelnummer]
Varent gen dennmarck verkauffent úch caesGa naar voetnoot2520
Vnd u smeer vnd u roetGa naar voetnoot2521
Vnd nymmer me sint so on vroet
Das ir vor mir nement batzaelge
Sarrazen jch sal sonder faelge
2525[regelnummer]
Selber komen gegen dem soldan
Sadoni antworte alsaen
Jr sint nů gros in vwerm toen
Der kúnig geb vmb úch nit ein bottoen
Noch vmb solche V als ir sijtGa naar voetnoot2529
2530[regelnummer]
Hette er sie vor yme in einem tritt
Also charloet dis vernam
Wart er ußermaßen gramm
Er zuckte die fust vnd wolt den payen
2535[regelnummer]
Haben geschlagen ie mitten
Lieffen darzúschent der hertzog morand
Vnd arnolt von beulant
Gerhart sin brůder von reijnier
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nemmer moetu goed gescien
205[regelnummer]
Hoe lettel slachti mien
[O]gier sprac toten payen
[........... goet mach gescien]
Die sijn [sone heuet bestaen]
Hi sliep vas[t]e sonder waen
210[regelnummer]
Des morghens metter dageraet
Clommen sarrasenen ten mure waertGa naar voetnoot211
Ende worden de[r] kerstine geware
Cleine [d]ochtem wesen die scare
44r Nyemerme müße úch gůt gescheen
Das ir schlaen wöllent den payen
2540[regelnummer]
Vf eynigen man die botschafft braht
Her de fel ist uwer gedoht
Ogier sprach zů dem payen
Das úch gůt müße gescheen
Grüßent mir sere vwer jumpfrauwe
2545[regelnummer]
Sagent ir by minen truwen
Jch were komen als sie mir enboet
Tete mins herren son charloet
Er wil selber prijß enpfaen
Er sal komen gegen dem soldaen
2550[regelnummer]
Sadom nam vrlob zů der vartGa naar voetnoot2550
Vnd saß widder vf sin pfert
Er widder in rome so mit listen
Das jne kein sarrazen enwißte
Sin bottschafft die er trůg
2555[regelnummer]
Als jne gloriande sah sie lůgd
Mere als sie die mere verstaet
Das ogier nit kommen en mohte
Wenn charloet yme das verboet
Vnd er mit vbermůt groet
2560[regelnummer]
Selber wolt komen sonder schamp
Gegen kakareuwen vechten kamp
Den soldan von persis
Wart ir hertz kelter denn ein ijß
Das sie ogiern nit mohte sehen
2565[regelnummer]
Vmb cherloet geb sie nit zwa schleen
NV laß ich von der jumpfrauwen die wort
Vnd sage úch die rede vort
Von cherloet dem tegen küne
Er wapente sich in sinem pauwelion
2570[regelnummer]
Und drijßig hundert siner mann
Al by naht fůren sie dan
Vnd ritten geyn rome wert
Karle der kúnig wißte nihts von der vert
Die sie sin son hatt bestaen
2575[regelnummer]
Er schlieff vast sonder waen
Die wechter die vf der muren lagen
Vnd kerloet kummen sahen
Hatten wonder was er sůchte dare
Vmb das so cleyn was sin schare
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Si lie[te]nt seggen ter stont
215[regelnummer]
Des [sarraseers] zone danimont
[Hi s]coot ten wapinen mettien
[Hi] was fel ende ontsien
Met Cm man es hi up gesetenGa naar voetnoot218
S[er]e heefti bem vermeten
220[regelnummer]
Dat hi sal wreken sinen moet
Men ondede die porte metter spoet
Danimont noepte tors met sporen
Charloot heeftene vercoren
[Si] onderstaken hem met groter ghere
225[regelnummer]
Mallic brac sijn spere
Dat volc vergaderde ouerhoop
Dat caplijts wert herde groot
Die coninc van ingelant
[Tracte] sinen brant
230[regelnummer]
Hi clouede toten tanden dore
[......magoens.............]Ga naar voetnoot230
44v 2580[regelnummer]
Auch tetten sie wißen in kurtzer stonde
Iren herren danimonde
Da gingen hien wapenen die payen
Ir was fiel vnd sere ontsien
Mit hundert tusent mannen ist er vf geseßen
2585[regelnummer]
Vnd hatt yme diener vermeßen
Das er kulen solt sinen můt
Vnd reyt heruß mit der spoet
Vnd hiewe sin pfert mit sporn
Cherloet hett er verkoren
2590[regelnummer]
Sie ritten mit großer gere
Sie brachen vf ein ander ir spere
Das er vergaderde vber hoep
Dar hatt die menige quaden koep
Nů kam der kúnig von engellant
2595[regelnummer]
Vnd trac mit hasten sinen brantGa naar voetnoot2595
Vnd schlůg synagons swester sůn
Das von dem slag starp der koene
Als synagone sinen neuen dot sieht
Hatt er sin ein schwere verdrieht
2600[regelnummer]
In dier gebare von einem leon
Kam er geritten vf den berton
Groß schlege schlahend altzoes
Manigen mahte er libloß
Des zornte charloet sere
2605[regelnummer]
Vnd reyt an synagonen den herren
Vnd slůg jne oben vf den hůt
Daz das schwert in sine hirsene wůt
Der ammirale sturtzte dot
Die sarrazenen trůgent truren groet
2610[regelnummer]
Sie tadent jrem herren iamer kunt
Irem herren danimont
Sere verjrrete jm die payen
Vnd seyte ach jr herren nů lant syn
O ir sollent úch prüfen vf die cristen
2615[regelnummer]
Bi dem voget appoline
Ich sal synagonen rechen
Man sal ir ymmermere vf sprechen
Mitdem wort reyt er vortGa naar voetnoot2618
Vnder die cristen wercken mort
2620[regelnummer]
Cherloet was in engsten sere
Wenn er wart al uten kere
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cv,b Me[n] stac sijn ors onder hem doot
Hi spranker af met haesten groot
Ende ginc vechten te voet
235[regelnummer]
Nv merct oft hem onsiene stoet
I kerstin ontsloop uten hereGa naar voetnoot236
Ende voer tote karel met ghere
Die daerme lagen den baroen
Bouen vp dardsoen
240[regelnummer]
Als hi vor sconincx tente quam
Riep hi lude coninc edel man
Vaert charlote uwen zone te staden
Vor rome es hi sere verladen
Haest v dor gode die ons geboodGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
Daer es so menich kerstin doot
Die coninc riep ten wapinen ouer al
Daer wert groot gescal
Owi arme sprac die coninc fier
Vertroest mijn kint ogier
250[regelnummer]
Ogier seide ic sout node laten
Sine cousen bonden II knapen
Namels wapende[m] ende die fransoise
Entie van geneuen entie vianoise
Entie duuds[ce entie aueloyse]
45r 45v Man stach sin roß vnder jme zů tod
Er sprang vff mit haesten groed
Vnd vahte dappferlich zů noed
2625[regelnummer]
Merckent vfft yme vnsienen staet
Ein bertoen fůr uß dem her
Vnd reit zů karolo dem kúnige mit großem gere
Er rieff kúnig edeler herre
Nů haeste úch vf harte sere
2630[regelnummer]
Vnd komment charloeten zů staden
Wann vor Rome ist er vberladen
Vnd ist auch manig cristen dot
Kaer schoeß vf mit haesten groet
Vnd rieff zů den wöpenern v´ber al
2635[regelnummer]
Da wart ein großen geschal
Ach nů sprach der keyser fier
Kum zů húlff min edeler ogier
Vnd varent mynem kinde zů staden
Herre by der gottes gnaden
2640[regelnummer]
Sprach ogier ich sal es tůn
Sin cousen band jm ein gerson
Auch wapenten sich die frantzoysen
Die tútschen vnd die aueloysen
Die von flandern die von proband
2645[regelnummer]
Darzů auch manig ander wijgand
Geringe sie gewapent warent
Vnd saßent vf sunder sparen
Der kúnig karle gab schier
Die oliflamme dem gůten ogierGa naar voetnoot2649
2650[regelnummer]
Karle was verborgen sere
Yme volgete nach ein krefftig here
Sie leden dar codnen gewadeGa naar voetnoot2652
Vil nahe waren sie kommen zů spade
Wann charolet hatt kume hundert mann
2655[regelnummer]
Da die frantzoysen kamen an
Vnd ogier was yemer vorn
Er loeserde das roß mit sporn
Als er den strijt hatt ersehen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dr,a 255[regelnummer]
[..........................]
[S]i ghingen slaen metten swerden
[M]enich sarraseen viel daer ter erden
[D]ies worden die van binnen geware
[S]i quamen vut met groten scaren
260[regelnummer]
[V]II coninge die drougen crone
[E]nde al tfolc vte rome
[E]ntie soudaen van persijs
[D]ies maect ons distorie wijs
[A]l tfolc slouch ouer hoop
265[regelnummer]
[Daer] cochte menich dieren coop
[A]lubni die coninc van tubele
[S]tac namelse van morele
[E]nde gaeft sinen neue pinchierGa naar voetnoot268
[D]ie goede here van baiuier
270[regelnummer]
[G]inc vechten te voet metten swerde
[D]ie rouwe quetstem ende deerde
[D]at hi morele had verloren
[H]i gemoete ogiere ende hads toren
[D]at hi sinen oem sach te voetGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
[H]i beette selue metter spoet
[E]nde gaf namelse sijn paert
[D]iere vp sat ter vaert
[Ogier sach ............. te hant]
46r Schlůg er zů der vart vnder die payen
2660[regelnummer]
Als nů cherloet vahte zů fůß
Er nam das schwert mit der spoet
Vnd ging schlahen in die hoep
Sine cochten nie so tieren coep
Er mahte plaetsen in elke sideGa naar voetnoot2664
2665[regelnummer]
Cherloet wart sere moede
Wann ogier gewann yme ein pfert
Das maniger marck was wert
Das er schier wart beschrieden
Das cristen here kam zů gerieden
2670[regelnummer]
Vnd gingen slahen mit den schwerten
Vnd valten manigen von den pferden
Auch kamen ußer rome bander sijdin
Súben kúnige zů dem strijde
Also wart des volks ein groet hoep
2675[regelnummer]
Der cochte manigen dieren coep
Alubri der kúnig von tudeleGa naar voetnoot2676
Stach dunamelsen von marele
Vnd gap sinem nefen Sansier
Der gůt hertzog von bayuier
2680[regelnummer]
Vahte da zů voß mit dem swertGa naar voetnoot2680
Het wach jme sere vnder die erd
Das er morele hatt verlorn
Das sahe ogier vnd tett jme zorn
Das sin öheim was zů foet
2685[regelnummer]
Des biet er selber mit der spoet
Vnd gab synem öhen sin pfert
Der hertzog saß daruf zů der vart
Vnd ogier sah wider ein persant
Vor jme kam alzů hant
2690[regelnummer]
Werp hin uten gereyde
Vnd saß vf das roß sonder beyden
Mit dem schwert ging er hauwen
Man mocht der schönen batzaelge schauwen
Karle vahte als ein leon
2695[regelnummer]
So ted naymels vnd wydeloen
Vnd die barone al gemeyn
Da ein gerúste groß nach cleyn
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dr,b Karel die degen coene
280[regelnummer]
Dede keren sine baroene
Charlote uersprac hi sere
Ende seide glottoen god geuedi onnere
Dat ghi voert sonder minen raet
V herte es fel ende quaet
285[regelnummer]
Hort vanden sarrasenen meer
Si hadden rouwe ende seer
Dat si dus tonder waren gedaen
Kabaheu die soudaen
Hinc om hem enen mantel diere
290[regelnummer]
Wel gewroch: in der maniere
Ne sach noit man sonder dien
Vp I muul sat hi mettien
Ende voer buten rome allene
Sonder geselscap groot of clene
295[regelnummer]
Die douerne leet die degen coene
Ende quam vor karels pauwelioeneGa naar voetnoot296
46v Ogier kam an den jenen gerieden
Der morele hatt beschrieden
2700[regelnummer]
Er slůg jne oben vf den hůt
Daz das schwert dar nidder wůt
Do nam ogier den destrier
Vnd gab jne sinem öheim dem bayuier
Er saß daruff gar tröstlich
2705[regelnummer]
Vnd sprach Neue got von hymelrich
Beschirme úch vor v´beler doet
Ogier enleite clein nach grötGa naar voetnoot2707
Me er slůg alles das fúr jne kam
Danimont was hart gram
2710[regelnummer]
Ein horn nam er aldan
Er bliese dar jn sonder woen
Die sarrazen kinder wel sin doen
Mit maht sie alle flůhen
So sie aller bast mohten zů rome jnne
2715[regelnummer]
Vnd schlußen ir portten mit synnen
Mit starcken hameyden vaste
Vor die cristen geste
Da karte karolus mit sinen baronen
Widder zů sinen pauwelione
2720[regelnummer]
Er besprach charloeten sere
Vnd seyte got geb úch gönnere
Das ir fúrbaß vechten mit mynem rate
Vwer hertz ist vol von allem quate
Nů hörent von den sarrazene
2725[regelnummer]
Die mit jamer lebeten vnd mit pynen
Das sie tolder warent gedaen
Karahyn der edel soldaen
Hing vmb jne einen mantel dier
So gewirckt von der manier
2730[regelnummer]
Vnd sahe nye man geben sonder den
Vf ein maul saß der payen
Vnd reyt uß rome alleyne
Der wilden geselleschafft engeyne
Dorch die tyber reyt der tegen koene
2735[regelnummer]
Vnd kam vor karolus pauwelioneGa naar voetnoot2735
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dv,a Karaeu sprac fier tale
Coninc hore mi so doestu wale
Ic wille camp vechten iegen ogiere
300[regelnummer]
Vp sulke mani[er]e
Mach hi mi verwinnen
[...........................]
[Ende mach] hi v nemen tlenen
So moet hem v vader geuen
305[regelnummer]
Die crone uan vrankerike
Charloot antwerde haestelike
Sarraseen ic wilt also
Of god wille ic sals wesen vro
Karel antwerde te desen
310[regelnummer]
Sone dat ne mach niet wezen
47r Er sprach karole nů hörent min zale
Die ich werd sagen daran tůnt ir wol
Jch begere kampffs gegen ogiern
Vf sollich Conuent in solcher manier
2740[regelnummer]
Vnd ist es das mir ogier mag angewynnenGa naar voetnoot2740
So sal dammirale das lant rumen mit mynnen
Darzů sal es alles vwer syn
Das ie gewann der keyser Constantyn
Vnd mag ich ogiern erschlaen
2745[regelnummer]
So sal karle sunder waen
Rumen alle romanij
Auch alle die land von lumbardij
Bi gott lob ichs sprach ogier
Dis horte charloet der felle gier
2750[regelnummer]
Er sprang vf schnelliclich
Vnd seyte bi gott von hymelrich
Ogier das dúhte mich gůt
Das ir wurdent so vnvroet
Das ir kampff nement vor mir
2755[regelnummer]
Payen nym war Jch sagen dir
Den kampff wil ich selber tůn
Karolus sprach helffent mahoen
Cherloet ir sint küne von libe
Me ich in ontsage nit selke niue
2760[regelnummer]
Also ir eins sint in einen kampf
Ob das nů mamet hette von ramp
Me wöllent ir ymmer haben batzalge
Jch sal úch senden sonder faelge
Dem kúnige Sadoni einem edeln payen
2765[regelnummer]
Ob solchen conuent vnd in den
Mögent ir jme nemen das leben
Die kron sal er úch geben
Vnd alles das jme ist vndertan
Sollent ir haben sonder wan
2770[regelnummer]
Vnd mag er úch nemen den lib
So sal vwer vatter sonder blib
Geben die crone von franckenrich
Karloet andertwerb behendiclich
Sarrazen ich lobt also
2775[regelnummer]
Wils got ich sal werden fro
Da sprach karolus zů diesem
Sůn das en sal nit wesen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sulken camp latic v niet bestaen
Ay here wat wildi aneuaen
Wildi dus nedren minen prijs
Biden here uan paradijs
315[regelnummer]
Ic waer dan [c]le[n]e ontsien
Dorstic niet comen iegen I paien
Het nontriede mi nieman coninc vri
Ic salne doden of hi mi
Ia sprac karel esset emmer so
320[regelnummer]
Bi miere wet ic maecti onuro
Van vrank[er]ike moetic leuen
Du hads der ouerdaet bet gege[ue]n
Charloot ne liet dor fransois
No d[or] duutsch no dor geneuois
325[regelnummer]
In sal den camp anuaen
[...........................]
47v 48r Ich enlaß úch nit bestaen
Herre was wöllen ir an goen
2780[regelnummer]
Wöllent ir nů nyddern minen prijß
Bi dem herren von paradijßGa naar voetnoot2781
Jch salde clein sin ontsien
Dorst ich nit komen gegen einem payen
Jch sal jne töden sonder sij
2785[regelnummer]
Ob er sal gewynnen an mir
Ia sprach karole ist also
Bi miner zielen ich sal dich vnfro
Franckrichs machen sal ich leben
KArahen nam al offenbar
2790[regelnummer]
Von charloet sicherung da
Das er jne herließ vngefall
Zů sinem kampff kommen sal
Auch nam er aldar zů der sted
Ogiers sicherheit mede
2795[regelnummer]
Vnd als er ir sicherung hat enpfaen
So sprach er zů den herren saen
Nů hörent ir herren min zale
Jch gelob es úch als dem heyden noyale
Das úch von nyeman sal mißgescheen
2800[regelnummer]
Sonder nemlich von mien
Vnd von Sadomi mynem nefen
Dem mamet viel eren gebe
Vnd des glichen wil ich das ir
Her widder gelobent mir
2805[regelnummer]
Die herren gelobten yme daer
Her ogier nů hörent noch meer
Bi mamett mynem herren
Jch sal auch bringen zů strijd mit mirGa naar voetnoot2808
Ein maget von hertzen frij
2810[regelnummer]
Die aller schönste sicherlich
Die nů lebt in ertrich
Vnd ist es das ir mich mögent v´bewinden
Vnd úch die Jumpfrauw wil mynnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dv,b [.....................] perse]
Hi nam orlof ter vre
Ende keerde weder binnen mure
330[regelnummer]
Vor tpalas beette karaeu die vri[e]
Met hem die van persie
Dammirael ontfincne wale
Ende gloriande die smale
Here seide karaeu ic come
335[regelnummer]
Vanden kerstinen ende heb genomen
Enen camp iegen den denois
Die den helm wan vp butram den sarra[g]Ga naar voetnoot337
Hi heuet ons vele scaden gedaen
Ic hope wi sullens bate ontfaen
340[regelnummer]
Nu hort hoe icne heb geno[men]
Mogic sijns te bouen comen
Ende icne dode inden crite
Karel geuet ons quite
Ende vri romenie
345[regelnummer]
Ende daer toe lombardie
Ende mach mi ogier die degen
Matten ende nemen tleuen
Rome mo[eti] up geuen
Also verre salt karels wezen
350[regelnummer]
[Alst noit hilt constantijn]
48v So múgent ir úch wol berümen zuuoran
2815[regelnummer]
Das ir zů gůter zijt werent geborn
Da antworte jme ogier
Vnd sprach her soldan von hertzen fier
Ir prijsent vwern lip hart sere
Jch wúnsche vns nů sant marie
2820[regelnummer]
Do lachte karahen von perthie
Er nam vrlab da zů der vre
Vnd kerte widder gein rome an die mure
Die ammirael enpfing jne wol
Vnd sin tohter die schöne schmale
2825[regelnummer]
Karahen sprach jr herren ich bin kummen
Vß dem cristen here vnd han vernomen
Gegen dem denoys ogier
Der vns großen schaden hier
Vor diser stat hat getan
2830[regelnummer]
Jch hoffe wir sollents viroke entfaen
Nů hörent wie ich jne heb genomen
Mag ich jne v´berkomen
So das ich jne erschlahe jm strijd
Karle der kúnig git vns quijt
2835[regelnummer]
Alles das lant von romanij
Vnd auch alles das lant von lombardij
Jst es aber das ich von ogier dem tegen
Im strijd blibe erschlagen
So můß ich vff lombardyen
2840[regelnummer]
Vnd vff das lant von Rome verzijhen
Darzů vf alles das da hatt constantin
Do lachte cursabel der Sarrazen
Der sprach jch wil es auch also
Sine wapen sollen nit doegen ein stro
2845[regelnummer]
Gegen cortemen dem guten brand
Instituut De Vooys Emmalaan 29, Utrecht augustus 1973 h. van dijk |
|