De Nieuwe Taalgids. Jaargang 67
(1974)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maat en vergelijking II:
|
1. | Hij werkt het vaakst(e) | (van de jongens) |
2a. | Hij is het grootst(e) | ((van de jongens) (van de klas)) |
b. | Hij is de grootste | ((jongen) (van de jongens) (van de klas)) |
2a' | Hij is het meest onnozel | ... |
b' | Hij is de meest onnozele | ... |
3a. | Hij is het jongst(e) | (van de telgen uit een oud geslacht) |
b. | Hij is de jongste | ((telg) (van de telgen) (uit een oud geslacht)) |
?4a. | Hij is het knapst(e) | (onder de sollicitanten) |
b. | Hij is de knapste | ((sollicitant) (onder de sollicitanten)) |
5a. | Zij is het mooist(e) | (van de meisjes) |
!b. | Zij is het mooiste | ((meisje) (van de meisjes)) |
b' | Zij is de mooiste | (van de meisjes) |
6a. | Dat beest is het gemeenst(e) | (van de beesten) |
!b. | Dat beest is het gemeenste | ((beest) (van de beesten)) |
b' | Dat beest is de gemeenste | (van de beesten) |
Over deze zinnen wil ik de volgende inleidende opmerkingen maken, die daarna een verdere uitwerking krijgen.
a. | De haakjes geven aan, dat de zinnen zonder de daarin besloten delen kunnen voorkomen. |
b. | Het uitroepteken wijst op mijn twijfel, of de zin zonder het tussen haakjes geplaatste substantief de interpretatie heeft van een attributieve superlatief; het vraagteken, of de zin wel geheel grammaticaal is. |
c. | De groepering berust op de volgende verschillen.
(1) en (2) geven het adverbiale en predicatieve/attributieve gebruik: (a) het predicatieve, (b) het attributieve; (2') geeft de omschreven vorm; in alle andere zinnen komt de niet-omschreven vorm van de superlatief voor. (3) en (4) geven de verbinding van een superlatief met een ander voorzetsel dan van; in (3) ‘Hij is de jongste uit een oud geslacht’ betreft dit echter een schijnbare verbinding met uit, blijkens ‘Hij is de jongste van de telgen uit een oud geslacht’. In (4) komt geen verbinding voor met van; in plaats daarvan staat onder, dat wel door van is te vervangen. (5) en (6) geven het attributieve gebruik met het lidwood de in verbinding met een het-woord. |
d. | De superlatief kan verbonden zijn met een voorzetselconstructie ingeleid door van of onder. Deze voorzetselconstructie bevat een substantief dat de groep |
aangeeft binnen de begrenzing waarvan de bewering ‘Hij is het grootst’ enz. geldt. De persoon of zaak door het subject aangeduid is één van de groep. Dus, hij is het grootst, niet van alle mensen, maar van deze groep waartoe hij zelf behoort, dus zo nodig van alle mensen. Tussen die groep en het subject wordt een relatie vastgelegd: de superlatief is dan ook een relatieve term, dus een term die een relatie tot iets anders impliceert, zoals vader, broer of kleinerGa naar voetnoot1. |
2.1 Adverbiaal en predicatief gebruik
Wanneer de superlatief predicatief of adverbiaal is gebruikt, wordt ze vergezeld door het en kan een constructie met van volgen.
1. | Hij werkt het hardst van de jongens |
2. | Hij is het grootst van de jongens |
In plats van de vormen grootst en hardst komen ook de vormen grootste en hardste voor. Overdiep, blz. 274 en Rijpma-Schuringa, blz. 214 laten het verschijnen van de -e van het zinsritme afhangen. Volgens SchultinkGa naar voetnoot2 is er echter een verschil tussen de twee genoemde vormen: in de vormen met -e is ‘een persoonlijk waarderend moment dat in de eerstgenoemde ontbreekt’. Syntactisch noch semantisch kan ik uitmaken, of dit inderdaad het geval is.
2.2 Attributief en predicatief gebruik
In attributieve positie komt de superlatief niet voor zonder het bepaalde lidwoord de of het. (Dat hier sprake is van het bepaalde lidwoord, zal nog blijken; zie blz. 35). Zij behoudt dan haar kenmerk, dat een constructie met van kan volgen, ook al wordt volgens Overdiep, blz. 273, de attributieve superlatief meestal gebruikt zonder nadere aanduiding van de vergeleken eenheid of veelheid. Dat is echter een zaak voor de statistiek. Voorbeelden zijn:
2b. |
|
Tussen de predicatieve en attributieve superlatief is een zodanige verhouding, dat de structuur van de predicatieve superlatief ten grondslag ligt aan de structuur van de attributieve superlatiefGa naar voetnoot3. Althans, dat wil ik nu aantonen.
Voor de predicatieve superlatief kan ik onderscheid maken tussen (9) bepaald, (10) generaliserend, (11) categoriaal en (12) onbepaald subject:Ga naar voetnoot4
9a. | De jongen is het grootst |
10. | De jongen is het grootst (cf. De leeuw is het moedigst) |
11. | Een jongen is het grootst (cf. Een leeuw is het moedigst) |
+12. | Een jongen is het grootst. |
In predicatief-relatieve en attributieve positie komen slechts superlatieven voor waarvan het subject bepaald is:
9b. | De jongen die het grootst is (heeft het gedaan) |
c. | De grootste jongen (heeft het gedaan). |
Ik meen dus, dat zinnen als (9b) en (9c) niet geïnterpreteerd kunnen worden met een generaliserend subject; vervolgens dat de zinnen hieronder ongrammaticaal zijn, zowel categoriaal als onbepaald geïnterpreteerd:
+11/12. |
|
Op grond van deze observaties kan ik als regel geven, dat de omvorming van predicatieve naar predicatief-relatieve of attributieve positie slechts geoorloofd is, indien het subject bepaald is.
De volgende analyse van het attributief gebruikte adjectief geeft een bevestiging van de juistheid van deze regel.
Het attributieve adjectief kan beperkend of uitbreidend zijn gebruiktGa naar voetnoot5. In (13)
13. | De grote jongen heeft het gedaan (niet de kleine) |
is het adjectief onderscheidend gebruikt, geeft groot aan, welke jongen het heeft gedaan, is dus beperkend gebruikt. In (14) is het adjectief niet onderscheidend: wie de jongen is, wordt als bekend verondersteld, zodat het adjectief uitbreidend is gebruikt:
14. | De grote jongen liep naar de kast. Hij was alleen. |
Het verschil tussen (13) en (14) komt tot uiting, wanneer ik aanneem, dat het beperkend gebruik van groot correspondeert met het gebruik van het adjectief in ‘De jongen die groot is’, maar het uitbreidend gebruik met ‘De jongen is groot’Ga naar voetnoot5.
Zoals nog moet blijken (blz. 127) is de superlatief onderscheidend, identificeert de superlatief er één uit een groep. De attributieve superlatief is daarom gelijk te stellen met het beperkend gebruik van het attributieve adjectief in het algemeen. Dit gebruik correspondeert met een relatieve zin als ‘De jongen die groot is’. De regel die ik hierboven voorstelde voor de omvorming van de predicatieve superlatief naar de attributieve superlatief is op deze correspondentie gebaseerd. Dus (9b) ‘De jongen die het grootst is’ wordt omgevormd tot (9c) ‘De grootste jongen’. Op blz. 127 zal vervolgens blijken, dat het voorkomen van het bepaalde lidwoord in verbinding met de attributieve superlatief samenhangt met de beperkende betekenis van de attributieve superlatief.
2.2. Attributief gebruik
De attributieve superlatief vertoont enige bijzonderheden die ik zal behandelen onder de punten (i) t/m (iii).
(i) Bij attributief gebruik kan het substantief worden weggelaten. Twee voorbeelden bij Den Hertog, Beknopte theorie, blz. 71 luiden: ‘Deze rivier is de breedste’ en ‘Dat kind is het liefste’, resp. met een de- en een het-woord. Ik vraag me echter af, of zijn tweede voorbeeld inderdaad een voorbeeld is van attributief gebruik. Mijn twijfel betreft niet alleen dit voorbeeld, maar alle gevallen waar het subject een het-woord is, dus ook b.v. ‘Dat kind is het dikste’. In het verband van de superlatief vertonen het-woorden namelijk een bijzonderheid ten opzichte van de-woorden. Zie zin (2) enerzijds en de zinnen (5), (6) en (15) anderzijds, waarvan de laatste een nieuw voorbeeld is.
2a. | Hij is het grootste van de jongens |
b. | Hij is de grootste (jongen) |
5. | Zij is het mooiste |
a. | Zij is het mooist(e) van de meisjes |
b. | Zij is het mooiste (meisje) van de meisjes |
b' | Zij is de mooiste van de meisjes |
6. | Dat beest is het gemeenste |
a. | Dat beest is het gemeenst(e) van de beesten |
b. | Dat beest is het gemeenste (beest) van de beesten |
b' | Die is de gemeenste van de beesten |
15. | Dat meisje is het knapste |
a. | Dat meisje is het knapst(e) van de leerlingen |
b' | Dat meisje is de knapste (leerling) van de leerlingen. |
Dus: m.i. komt in het geval van een het-woord ook een zin als (5b'), (6b') of (15b') voor; bovendien meen ik, dat de b-zin van (5) en (6) predicatief wordt geïnterpreteerd, zodra het substantief wordt gedeleerd, weggelaten. Wat kan ik aanvoeren voor deze mening?
In de zinnen van (16) is niet geheel duidelijk, welk substantief is weggelaten.
16. Hij is de gemeenste van | {de jongens en meisjes | } |
16. Hij is de gemeenste van | {de groep (jongens en meisjes) | } |
16. Hij is de gemeenste van | {deze jongelui | } |
De eerste twee voorbeelden van (16) kan ik nog geven als ‘Hij is de gemeenste jongen van de jongens van de groep jongens en meisjes’; voor het derde voorbeeld is dat niet het geval. Ik kan zeggen, dat de (gemeenste) in pseudo-attributief gebruik met het subject correspondeert. Máár (a) is er sprake van pseudo-attributief gebruik en wat is de inhoud van dit begrip híer? (b) Kan ik verantwoorden, hoe deze correspondentie met het subject tot stand komt? Of is er sprake van pseudo-predicatief gebruik en wat bedoel ik dan?
Ik merk op, dat met (5b'), (6b'), (15b') en (16) geen sprake is van bijzondere
gevallen: élk gesubstantiveerd adjectief laat hetzelfde zien, zoals (17) toont.
17. | Ik wil die grote hebben. |
Ik kan (17) aanvullen tot ‘Ik wil die grote jongen hebben’, maar niet tot ‘Ik wil die grote meisje hebben’. Maar zin (17) kan wel als antwoord dienen op de zin ‘Maak je keuze uit die tien meisjes’ of ‘Maak je keuze uit die tien beesten’. Ongrammaticaal zou als antwoord zijn:
+18. | Ik wil dat grote hebben. |
Ik meen dus, dat (18) ongrammaticaal is, ook al is bedoeld: ‘Ik wil dat grote meisje’. In zo'n geval moet het nomen vermeld worden. In (17) wordt geabstraheerd van het feit, dat in het voorgaande sprake was van een beest of een meisje, dat is: van een het-woord. Een verantwoording van deze observatie zie ik in de afspraak, dat in de beregeling een deletie-regel voorafgaat aan de specificatie van het lidwoord tot de of het. Deze afspraak houdt in, dat eerst de keuze gemaakt dient te worden, of gedeleerd wordt of niet: (a) Zij is Lidw(oord) Sup(erlatief), resp. (b) Zij is Lidw Sup Nomen. Indien deletie heeft plaats gehad zoals in (a), dan kan voor Lidw alleen de gekozen worden. Wanneer geen deletie heeft plaats gehad zoals in (b), dan verschijnt de of het, afhankelijk van het volgend nomen. In geval (a) is dan sprake van pseudo-predicatief gebruik: aangezien het nomen gedeleerd is, hebben we te maken met (gesubstantiveerd) attributief gebruik.
Deze regel verantwoordt zowel het verschil tussen (5b)/(5b') en (2b) als tussen deze laatste zin en (19) hieronder:
5b. | Zij is het mooiste meisje van de meisjes |
b' | Zij is de mooiste van de meisjes |
2b. | Hij is de grootste (jongen) van de jongens |
19. | Hij is de grootste van die jongelui. |
Wanneer niet gedeleerd is, kan alleen een zin als (2b) - met jongen - of (5b) verschijnen; indien wel gedeleerd is (5b'), (19) of (2b) maar nu zonder jongen.
De regel verantwoordt bovendien de observatie die het uitgangspunt voor deze hele beschouwing vormde, namelijk dat (5a) predicatief wordt geïnterpreteerd en niet attributief met gedeleerd nomen, dus ook (5b) predicatief wordt genomen, zodra het nomen meisje wordt gedeleerd. Want in het geval van deletie verschijnt volgens de gegeven regel de als lidwoord en niet het:
5a. | Zij is het mooiste van de meisjes |
b. | Zij is het mooiste (meisje) van de meisjes. |
b' | Zij is de mooiste van de meisjes |
Merk op, dat de selectie van het substantief waarbij de attributieve superlatief behoort, in overeenstemming dient te zijn met de selectie van het substantief in de voorzetselconstructie, INDIEN men een zin als (19)' wil voorkomen:
? 19'. |
|
In de in elk geval goede grammaticale zinnen (20) is het gebrek aan overeenstemming in selectie slechts schijnbaar. Ik interpreteer de zinnen namelijk als (21).
20. |
|
||
21. |
|
(ii) In plaats van het vorzetsel van lijken ook uit en onder als voorzetsels met een superlatief verbonden te kunnen worden. Cf. (22) en (23).
22. |
|
|||
23. | Hij is de knapste onder de sollicitanten (5) |
De zinnen onder (22) interpreteer ik als (22a), maar een dergelijke interpretatie, waarin de van-constructie verschijnt, leidt in het geval van (23) tot een ongrammaticaal resultaat.
22a. |
|
|||
+23a. | Hij is de knapste van de sollicitanten onder de sollicitanten. |
Een ander verschil is, dat met (22) een predicatieve superlatief correspondeert, terwijl een dergelijke corresponderende zin voor (23) ongrammaticaal of minstens twijfelachtig is:
22b. |
|
|||
? 23b. | Hij is het knapste onder de sollicitanten. |
Verantwoording van het voorkomen van onder in verband met een áttributieve superlatief kan geschieden met de volgende regel: het voorzetsel luidt van bij predicatief, van of onder bij attributief gebruik. Wel is dan nog een conditie nodig die het voorkomen van onder bepaalt. Cf.
24. |
|
Dat is: ik meen, dat onder alleen gebruikt wordt bij bepaalde substantieven in het meervoud, niet bij pronomina en niet bij verzamelnamen.
De hierboven voorgestelde verantwoording van onder bij een attributieve superlatief heeft twee gebreken. Het is namelijk niet duidelijk, waarom in het geval van predicatief gebruik uitsluitend van voorkomt, in geval van attributief gebruik van en onder. Daar komt bij, dat onder buiten de superlatiefstructuur om wél voorkomt in verbinding met een verzamelnaam:
24'. | Onder de burgerbevolking van Chili vallen veel slachtoffers |
Ik kan stellen: onder komt voor in verbinding met nomina in het meervoud of verzamelnamen, maar niet zodra sprake is van een superlatief. Maar in dat geval is opnieuw niet duidelijk, waarom eigenlijk niet. Daarom geef ik boven de voorgestelde verantwoording de voorkeur aan de volgende, die de beide gebreken niet vertoont.
Verantwoording van het gebruik van onder in (24') kan plaats hebben met verwijzing naar de vaste verbinding in ‘zich bevinden onder’ of ‘zijn onder’, Ik analyseer de zin tenminste als volgt:
24'a. | Er vallen slachtoffers. Veel van de slachtoffers bevinden zich onder de burgerbevolking van Chili. |
Deze analyse is relevant voor de structuur van de zinnen onder behandeling: (23) en (24). De (on)grammaticaliteit van de voorbeelden onder (23) en (24) verantwoord ik namelijk, wanneer ik als onderliggende structuur van b.v. (23) ‘Hij is de knapste onder de sollicitanten’ de structuur neem die ten grondslag ligt aan (23'):
23'. |
|
De verbinding van de hieraan ten grondslag liggende structuren levert de gevraagde structuur van (23) op. Daarvoor is de voorwaarde nodig, dat in de superlatiefstructuur de van-constructie eerst verwijderd is, zodat we krijgen:
23". |
|
In dat geval heb ik verantwoord, dat onder in een predicatieve superlatief niet voorkomt, in een attributieve superlatief wel. Eveneens heb ik verklaard, waarom zinnen als (24.1) ‘Hij is de knapste onder ons’ of (24.3) ‘Hij is de knapste onder de burgerbevolking’ ongrammaticaal zijn. Zinnen als (24") komen me namelijk eveneens ongrammaticaal voor:
+24". |
|
Welnu, als (24") niet voorkomt, dan kunnen we geen superlatief vormen naar het voorbeeld van (23') of (23"), dus evenmin (24.1) of (24.3) verkrijgen.
Dezelfde verantwoording doet zich voor in het geval van de rangtelwoorden. Bij
een zin als ‘Hij is de tweede onder de sollicitanten’ ligt m.i. verwijzing naar ‘Hij is de tweede’ en ‘Hij is een sollicitant (die zich) onder de sollicitanten (bevindt)’ voor de hand. De juistheid van deze mening kan alleen blijken bij een nadere analyse van de rangtelwoorden. Maar daar is hier de plaats niet voor.
(iii) De zinnen (2b) ‘Hij is de grootste (jongen) van de jongens’ en (5b) ‘Hij is de knapste (sollicitant) onder de sollicitanten’ beschouw ik als duidelijke voorbeelden van de attributieve superlatief. De geraadpleegde grammatica's (noot 1) melden daarvan afwijkende contexten.
a. In plaats van een voorzetsel-constructie kan een betrekkelijke bijzin volgen, meent Overdiep, die als voorbeeld geeft: ‘De beste rozijnen die er ... zijn’ (blz. 274). Als eigen voorbeeld geef ik:
25. | Hij is de aardigste (man) die ik ken. |
Ik meen, dat dit een bijzonder geval is, dat (25) gelezen moet worden als
25a. | Hij is de aardigste (man) van de mannen die ik ken. |
Merk op, dat (26a) ongrammaticaal is, dus binnen mijn opvatting ook (26). De ongrammaticaliteit van (26) heeft daarmee een duidelijke verklaring: er moet congruentie zijn tussen subject (die) en pv (kent).
+26a. | Hij is de aardigste man van de mannen die mij kent |
+26. | Hij is de aardigste man die mij kent. |
Het voornaamwoord die heeft niet als antecedent man, maar het (in 26 verzwegen) antecedent mannen, zodat de relatieve zin moet luiden ‘die mij kennen’.
b. De superlatief kan voorafgegaan worden door een bezittelijk voornaamwoord, zodat geen voorzetselconstructie kan volgen. Overdiep, blz. 273 geeft als voorbeeld: ‘Het was z'n jongste zoon’. Ook dit is echter een bijzonder geval: (27) interpreteer ik als (27a) of liever als (27b):
27. | Huib is zijn beste leerling |
a. | Huib is de beste leerling van zijn leerlingen |
b. | Huib is de beste leerling van de leerlingen van hem. |
Ik lees dus ‘zijn’ als ‘de ... van hem’. Bij Rijpma-Schuringa blz. 122 lees ik namelijk: ‘Men kan de bezittelijke voornaamwoorden steeds omschrijven met een persoonlijk: hieruit blijkt hun verbondenheid: mijn jas = de jas van mij.’ Ook Paardekooper, blz. 36 wijst hierop, wanneer hij vermeldt, dat bijvoeglijk aanwijzende voornaamwoorden als kenmerk hebben, dat ze een lidwoord kunnen vervangen. Ik kan dan ook stellen, dat mijn, jouw enz. bijvoeglijk zijn, omdat ze een lidwoord vervangen en bezittelijk omdat ze van mij, van jou enz. vervangen. Zoals het lidwoord is het bezittelijk voornaamwoord dan ook bepaald of onbepaald. Vergelijk de volgende zinnen:
28. |
|
29. |
|
||
30. | Dat is mijn grote zoon | ||
a. | Dat is een grote zoon van mij | ||
b. | Dat is de grote zoon van mij. |
Anders dan (28) en (29) staat (30) twee interpretaties toe, naargelang het adjectief beperkend of uitbreidend wordt genomen. Met (30b) is er sprake van één grote zoon: het adjectief is beperkend gebruikt zoals de superlatief in (27) ‘Huib is mijn beste leerling’ of ‘Huib is de beste leerling van mij’. Het gevolg is, dat het bepaalde lidwoord verschijnt. In (30a) is het adjectief uitbreidend, met als gevolg dat het onbepaalde lidwoord verschijnt, zoals in (28) ‘Dat is een zoon van mij’.
c. In boekjes over stijlGa naar voetnoot6 tenslotte lezen we, dat het betrekkelijk voornaamwoord wat niet alleen volgt na bijvoorbeeld (1) datgene of (2) alles, maar ook (3) na een superlatief:
31. | Dat is het beste wat ik heb. |
Dit is echter een bijzonder geval van (1) of (2). We kunnen (31) namelijk lezen als (31a) of (31b):
31a. | Dat is het beste van alles wat ik heb |
b. | Dat is het beste van (datgene) wat ik heb. |
Ook een grammatica als die van Rijpma-Schuringa geeft - hoewel impliciet - de superlatief als een apart geval: ‘Wat gebruikt men: 1. in verbinding met al wat, alles wat, veel wat; 2. als het antecedent een hele zin is; 3. als het antecedent in het voornaamwoord ligt opgesloten (...). Bovendien wordt wat in plaats van dat meer en meer gebruikt, wanneer het antecedent iets onbepaald noemt: Het beste wat ik je kan toewensen. Het uiterste wat ik kan toestaan.’ (blz. 125). M.i. kan echter het laatste geval gerangschikt worden onder (1) of (3).
3. Overeenkomst en verschil met verwante structuren
In deze paragraaf vergelijk ik de superlatief met (a) het rangtelwoord (b) het met nadruk gebruikte lidwoord, (c) het adjectief enig en tenslotte (d) met de woorden alleen, kiezen en synoniemen daarvan. Voor een deel resulteert deze vergelijking in een verduidelijking van het voorgaande, voor een ander deel doen zich nieuwe feiten voor.
a. Zoals de rangtelwoorden wijst de superlatief één individu aan en de plaats van die ene in de rij, i.c. de hoogste. Zie zin (32) waarin het rangtelwoord door een attributieve superlatief vervangen kan worden, met als resultaat (33).
32. | Van/onder de jongens is hij de eerste, dertigste, laatste (jongen) |
33. | Van/onder de jongens is hij de grootste. |
De rangtelwoorden en de superlatieven lijken syntactisch hierin te verschillen, dat
de eerste niet predicatief voorkomen. Met (33) correspondeert (33a); zo'n correspondentie is er tenminste oppervlakkig niet voor (32): (32a) is ongrammaticaal.
+32a. | Hij is het eerste, dertigste, laatste van de jongens |
33a. | Hij is het grootst(e) van de jongens. |
Wel is grammaticaal:
34. |
|
Hierin zijn het eerst en het laatst superlatieven van resp. vroeg en laat. Het voorkomen van (34) naast (32) verklaart, waarom Terwey op blz. 86 bij de behandeling van de superlatieven laatste als een superlatief geeft, zoals Overdiep-Van Es, blz. 95, maar op blz. 56 bij de behandeling van de telwoorden als een onbepaald rangtelwoord, zoals b.v. Rijpma-Schuringa, blz. 139 en Tinbergen-Lulofs, blz. 121. Het rangetlwoord luidt echter: eerste, laatste, de superlatief: het eerst(e), het laatst(e).
Ik stelde hierboven, dat superlatief en rangtelwoord schijnbaar hierin verschillen, dat er tenminste oppervlakkig geen correspondentie is van een attributief rangtelwoord met een predicatief rangtelwoord. Het is namelijk zo, dat een predicatief rangtelwoord wel voorkomt in substandaard, inz. bij kinderen: ‘Ik ben twee(d)st en hij is derdst’. (Maar merk op, dat het wegblijft.) Bovendien is niet onmiddellijk duidelijk, of tweede in ‘Hij is tweede bij de jongens’ predicatief of attributief is gebruikt; vervolgens wat het verband is tussen tweede - met de betekenis van rang - en tweede - met de betekenis van volgorde - in ‘Hij is (de) tweede bij de jongens’. Voordat deze vragen tot een oplossing zijn gebracht, kan ik slechts spreken van een in ieder geval schijnbaar verschil.
Het ontbreken van een predicatief rangtelwoord in de betekenis van volgorde in standaard Nederlands heeft ook de aandacht van Paardekooper getrokken. Naar aanleiding van de vormen laatste en eerste bespreekt hij op blz. 116-7 het verschil tussen rangtelwoorden en superlatieven. Als verschil geeft hij, dat rangtelwoorden geen voorzetselconstructie toelaten: ‘De overtreffende trap kent het patroontje het mooiste van allemaal waarin de voorbepaling weglaatbaar is, maar het rangtelwoord kent ook dat eigenlijk niet:
hij heeft het langste van allemaal gerust |
hij heeft het derde van allemaal gerust (uitgesloten).’ |
Máár de ongrammaticaliteit van de laatste zin wordt niet veroorzaakt door de aanwezigheid van een voorzetselconstructie, maar omdat er staat: het derde, wat noch een superlatief noch een rangtelwoord is: cf. (32a). Zoals (32) laat zien, kent het (attributieve) rangtelwoord wel een verbinding met van. Wel is één bijzonder geval uitgesloten, namelijk de combinatie van allemaal of van allen, die Paardekooper als algemeen voorbeeld geeft. In een volgend artikel hoop ik hierop terug te komen.
b. De superlatief komt overeen met het met nadruk gebruikte lidwood, dat dient
‘om eene zelfstandigheid als eenig te doen utikomen’ (Den Hertog, De Nederlandse taal, blz. 86). Voorbeelden van dit gebruik van het lidwoord zijn:
35. | Hij is dé man van het ministerie |
36. | Zij is dé fee onder de feeën. |
Overdiep-Van Es, I, blz. 44 geeft het lidwoord in een zin als (35) de betekenis van ‘bij uitstek, de voornaamste, voortreffelijkste’. Een van zijn voorbeelden is (37):
37. | ‘Dat is voor je onderzoek hèt boek’. |
Overdiep-Van Es suggereert overeenkomst met de superlatief. Als ik deze suggestie volg, dan zijn voor (35) t/m (37) de volgende correspondenties aan te wijzen:
35a. | Hij is de | { beste | } man van het ministerie | |
35a. | Hij is de | { belangrijkste | } man van het ministerie | |
36a. | Zij is de | { beste | } fee onder de feeën | |
36a. | Zij is de | { meest uitstekende | } fee onder de feeën | |
37a. | Dat is voor je onderzoek het | { beste | } boek. | |
37a. | Dat is voor je onderzoek het | { voornaamste | } boek. |
Voor de beschrijving van de gegeven zinnen doen zich twee oplossingen voor: (i) dit gebruik van het lidwoord wordt verantwoord met verwijzing naar de superlatief; (ii) de superlatief wordt verantwoord met verwijzing naar het met nadruk gebruikte lidwoord. Ik kies voor de eerste oplossing, omdat het gebruik van de superlatief algemener is: de superlatief komt ook predicatief voor. Bovendien is binnen het gegeven alternatief de eerste oplossing eenvoudiger: de onderliggende structuur van een zin als (35) wordt afgeleid van de onderliggende structuur van (35a). De regel die hiervoor zorg draagt, moet inhouden, dat de superlatief wordt gereduceerd en dat het lidwoord nadruk krijgt.
c. De superlatief komt overeen met het woord enig = waarvan geen tweede is, dat een uitzonderende betekenis heeft. Vergelijk:
38. | Hij is de enige (jongen) van ons |
39. | Hij is de grootste (jongen) van ons. |
De grammatici vermelden het ‘ongeoorloofd’ gebruik van de vorm enigstGa naar voetnoot7. Zij wijzen er niet op, dat enigst geen superlatief vormt.
(i) Een zin als ‘Hij is enig(st) kind’ kent geen vervolg met van dat gebonden is aan de -st vorm. Naast ‘Hij is enig(st) kind van oude ouders’ komt voor ‘Hij is een kind van oude ouders’. Het gebruik van enigst in deze zin is gelijk te stellen met een versteende superlatief (zie par. 6).
(ii) In de zin ‘Hij is de grootste jongen van deze klas jongens’ kan grootste niet door enig(st)e vervangen worden: in dat geval treedt contradictie op. Om
dezelfde reden kan grootst de vorm enigst niet vervangen in ‘Hij is de enig(st)e jongen in deze klas van (verder) alleen maar meisjes’. De superlatief in het algemeen vraagt om identiteit van het nomen (blz. 123 hiervóór), enig(st) juist niet.
(iii) Met attributief enig(st) correspondeert geen predicatief het enigst. In de zin ‘Hij is (het) enig(st)’ heeft enig de betekenis van ‘grappig’, ‘bijzonder’, niet van ‘waarvan geen tweede is’.
Vanwege deze verschillen reken ik de vorm enigst niet tot de superlatief.
d. Een superlatief vertoont overeenkomst met vormen die de betekenis van enig in zich hebben.
(i) In het volgend drietal zinnen kan het woord alleen voor de interpretatie niet gemist worden:
40. | Van de jongens werkt hij alleen hard |
41. | Van die mensen moet jij alleen apart doen |
42. | Van ons is hij alleen snel. |
Het woord alleen heeft hier de betekenis van enig = waarvan geen tweede is en kan in deze zinnen vervangen worden door ‘als enige’. Zoals een superlatief is alleen verbonden met een voorzetselconstructie: van ... Dat is niet het geval in de andere interpretatie die b.v. (41) toelaat en waarvoor het woord alleen irrelevant is, namelijk interpretatie (41'):
41'. |
|
Het is mogelijk, twee maal een groep met het voorzetsel van in dezelfde zin op te nemen, zodat beide interpretaties tegelijk aanwezig zijn:
43. |
|
Het voorkomen van een zin als deze wijst op de verbondenheid van alleen, enig of een superlatief met een voorzetselconstructie, hier: van die mensen. Een soortgelijk voorbeeld bieden (44) en (45):
44. | Hij is de mooiste onder de sterren |
45. | Onder de sterren is hij de mooiste van mijn minnaars. |
In (44) kan onder geïnterpreteerd worden als voorzetsel van plaats zoals in (45) of als voorzetsel verbonden met de superlatiefvorm, zoals van in (45).
(ii) Wanneer een werkwoord als kiezen in de zin wordt opgenomen, is de aanwezigheid van alleen niet vereist:
46. |
|
Ook in deze zinnen kan alleen vervangen worden door als enige:
46a. | Uit deze kies ik (als enige) die. |
Ik vraag me af, of dit gebruik van alleen verantwoord kan worden met verwijzing naar het gebruik van enig m.b.v. de gelijkstelling: alleen = als enige. Of dit mogelijk is, en hoe, zijn vragen waarop ik het antwoord schuldig moet blijven.
e. Een superlatief vertoont naar betekenis overeenkomst met een comparatief waarin van uitzondering sprake is. Comparatief- en superlatiefzinnen geven namelijk dezelfde informatie, zodra al het overige wordt uitgesloten:
47. |
|
f. De superlatief is verbonden met een voorzetselconstructie. De zinnen (48) en (49) hebben voor het oog dezelfde structuur; zin (48) interpreteer ik echter als een van de zinnen (48a), zin (49) als een van de zinnen (49a):
48. | De grote jongen van groep 1 moet je hebben | |||
49. | De grootste jongen van groep 1 moet je hebben | |||
48a. |
|
|||
49a. |
|
De voorzetselconstructie in (49) is dus afhankelijk van de superlatief en niet van bijvoorbeeld jongen zoals het geval is in (48) blijkens de omschrijving (48a). Hierboven, blz. 130, zagen we, dat deze verbinding met een voorzetselconstructie van algemenere aard is: ze geldt voor meer vormen die hun betekenis met de superlatief gemeen hebben. Vergelijking met andere van-constructies wijst op het eigenaardige van deze verbinding:
50. | Verdriet is de oorzaak van tranen |
51. | Hij is de vader van deze jongens. |
In (50) is van tranen onmisbaar voor de grammaticaliteit van de zin; er is sprake van een ‘genetivus objectivus’: verdriet veroorzaakt tranen. In (51) is vader een relatieve termGa naar voetnoot8 en de constructie met van kan achterwege blijven, evenals bij een superlatief. De relatie die de vorm vader stelt, is, anders dan bij de superlatief, aan te duiden als ‘genetivus possessivus’: wiens vader is hij? Vervolgens kan een woord als vader gederelativizeerd voorkomen zonder aanwezigheid van het lidwoord: ‘hij is vader’. Een zin als ‘Hij is grootste’ komt echter niet voor, althans niet in het Nederlands van nu.
4. De structuur
In mijn proefschrift, blz. 216 e.v., redeneerde ik als volgt:
In (52 en (53) neem ik het -st(e) van de jongens, resp. het meest - van de jongens als bepaling van maat bij vervelend.
52. | Hij is het vervelendst(e) van de jongens |
53. | Hij is het meest vervelend van de jongens. |
De argumenten zijn:
a. Een adjectief als vervelend is een relatief adjectief met de eigenschappen die ik hiervóór vermeldde, in deel I.
b. In (54) is meer verlegen de comparatief, maar in (55) heviger; m.m. is in (56) het meest verlegen de superlatief, maar in (57) het hevigst(e).
54. | Hij is meer verlegen dan zij |
55. | Hij is heviger verlegen dan zij |
56. | Hij is het meest verlegen van ons |
57. | Hij is het hevigst(e) verlegen van ons. |
Voor de comparatief (54) geldt dat er sprake is van een verschil tussen de mate van zijn en haar verlegenheid, maar in de comparatief (55) tussen de mate van hevigheid van zijn en haar verlegenheid; aan dit verschil beantwoordt een vormelijk onderscheid: de onderliggende structuren van (54) en (55) luiden resp.
i a. | Hij is MAAT verlegen | b. | Zij is MAAT verlegen |
ii a. | Hij is MAAT hevig verlegen | b. | Zij is MAAT hevig verlegen |
Omdat er sprake is van een verschil, is er sprake van twee onderliggende structuren. Voor de superlatief is er geen sprake van verschil (of overeenkomst), dus geen reden twee onderliggende structuren aan te nemen: het onderscheid tussen (56) en (57) komt voldoende tot uiting, wanneer ik als onderliggende structuur resp. (i a) en (ii a) neem. Eenzelfde onderscheid in structuur verklaart het verschil tussen (58) en (59):
58. | Dat is het minst blauw |
59. | Dat is het mooiste blauw. |
In (59) is blauw als substantief gebruikt en heeft overeenkomstig de attributieve superlatiefvorm verplicht het suffix -e; in (58) is blauw een adjectief en minst blauw de overtreffende trap van minderheid. Dit verschil wordt verantwoord door resp.
i a. | Dat is MAAT blauw |
ii a. | Dat is MAAT mooi blauw. |
c. Bij Overdiep, blz. 274 lees ik. ‘De superlatief wordt versterkt door het voorvegsel aller- in: een allerdwaaste redenering, het bijwoord verreweg ...’ Maar wat versterken deze vormen precies? Wat versterkt aller- in ‘Hij redeneert het allerdwaast’ en verreweg in ‘Hij is verreweg het dwaast’? De vorm dwaast en
het dwaast resp.? De vorm van de superlatief luidt: het meest - van ..., zodat deze vorm versterkt wordt. Er is echter geen sprake van de versterking van een verschil, zoals in het geval van de comparatief; wel kan ik spreken van de mate (aller-, verreweg) van een maat (het meest - van ...).
Dit was de redenering die - hoewel niet in evenzoveel woorden - in mijn proefschrift, blz. 216 e.v., is terug te vinden. Volgens deze redenering kan ik in dit artikel de structuur van de superlatief voorstellen als
Hij is (MATE) ± MAAT ± Ad.
Valt de maat gunstig voor iemand uit, dan wordt + hetzij - gekozen, zowel van MAAT als van Ad, zodat we b.v. verkrijgen: het meest groot of het minst klein. Valt de mate ongunstig voor iemand uit, dan wordt van MAAT - gekozen en van Ad + of omgekeerd: het minst groot, resp. het meest klein.
Met deze beschrijving wijkt de structuur van de superlatief nogal wat af van de structuur van de positief en comparatief (vgl. deel I). Op zich is daar niets tegen. Wel wordt het aantal regels t.a.v. Ad en MAAT verdubbeld: bij de comparatief en positief wordt MAAT niet vergezeld door een teken en is de keuze van het teken bij Ad niet afhankelijk van de keuze van een teken bij MAAT. Bovendien doet zich het feit voor, dat een superlatief beschreven kan worden als een vergelijking tussen twee maten, zoals uit de volgende paragraaf zal blijken.
5. Bijzondere superlatieven of superlatiefvormen (1)
Op de allereerste plaats vraag ik in deze paragraaf aandacht voor het gebruik van superlatieven in zinnen als (60), die ik in grammatica's niet aantrof.
60. |
|
Voorzover ik zie, komen deze vormen enkel voor in verbinding met een werkwoordelijk gezegde. Van Dale 1970, blz. 1299 geeft onder het lemma om: ‘om de grap, voor de aardigheid; als om strijd, in wedijver met elkaar; om het hardst, om het zeerst, als om strijd, de een nog harder of meer dan de ander’. Ik interpreteer (60) als:
60a. | Ze | { liegen } | zo | { goed } | mogelijk (als) om te zien, wie het | { beste liegt } |
60a. | Ze | { fietsen } | zo | { snel } | mogelijk (als) om te zien, wie het | { snelste fietst } |
Dat is: m.i. kunnen de zinnen (60) gebruikt worden, zowel in een situatie dat er sprake is van een wedstrijd, als in een situatie die de suggestie van een wedstrijd oproept. Mijn indruk is verder, dat deze constructie geëigend is als de handeling logisch een meervoudig subject heeft: zij fietsen om het hardst of Jan fietst om het hardst met Piet. Een zin als (60') gezegd van b.v. Jan die er snel vandoor gaat, interpreteer ik als (60a'), dat is mét (verplicht) als(of):
60'. | Hij fietst om het hardst |
60a' | Hij fietst zo snel mogelijk als om te laten zien, dat hij het snelst (van iedereen) fietst. |
Op de tweede plaats wijs ik op een aantal vormen die alle gramaticiGa naar voetnoot9 wel vermelden. Ik verdeel ze in twee groepen.
61. |
|
|||||
62. |
|
De groepen (61) en (62) komen hierin overeen, dat anders dan bij de ‘gewone’ superlatief een voorzetselconstructie ontbreekt, eveneens een corresponderend attributief gebruik. Een duidelijk verschil is, dat de superlatiefvormen van (61) niet door positieven vervangen kunnen worden, afgezien mogelijk van de vorm hoogtens, indien ik als bijbehorende positief hooguit neem, maar hooguit is geen relatief bijwoord en kan dan moeilijk als onderliggend aan een superlatief beschouwd worden. Ik neem dan ook, dat geen van de vormen van (61) analyseerbaar is.
In (62) kan ik de superlatieven vervangen door relatieve adjectieven; een ander onderscheid met de zinnen van (61) is het voorkomen van dubbelvormen: op z'n alterneert bijna steeds met het. Tenslotte, al ontbreekt een voorzetselconstructie, steeds wordt een eigenschap van een object vergeleken met dezelfde eigenschap van hetzelfde object, maar op een andere plaats of tijd of in andere omstandigheden (Den Hertog, De Nederlandsche Taal, blz. 163).
Het bijzondere van de gegeven vormen is, dat de bepalingen van plaats, tijd en omstandigheid nodig zijn voor de gegeven interpretatie, ingeval de het-vorm is gekozen; en node voor de grammaticaliteit gemist wordt, indien de op-vorm voorkomt. Wat het laatste geval betreft: een zin als ‘Hij werkt op zijn hardst’ interpreteer ik ook steeds met een bepaling van tijd: daarvoor werkte hij minder hard; harder dan nú kan hij niet.
62. |
|
||
? |
|
Vervolgens merk ik op, dat een voorzetselconstructie gegeven kan worden, zodanig dat de betekenis van de zinnen van (62) helder naar voren komt:
62a. |
|
|
Als enkelvoudige zinnen onderscheid ik in (62a):
62a' |
|
Deze analyse werpt een nieuw licht op de ‘gewone’ superlatieven; ook in die gevallen kan ik twee zinnen onderscheiden; voor (63) en (64) b.v. (a) en (b).
63. | Holland is het smalst van de Europese landen |
a. | Holland is MAAT smal |
b. | De Europese landen zijn alle MAAT smal |
64. | Wim is het grootst van hen |
a. | Wim is MAAT groot |
b. | Zij zijn allen MAAT groot. |
Wanneer ik met behulp van (64a) en (64b) wil aangeven, wat Wims lengte is in vergelijking met de lengte van alle jongens van de groep waartoe hij behoort, dan zie ik als mogelijke zinnen de volgende, waarvan er twee ongrammaticaal zijn.
65 |
|
Uit (65) blijkt, dat grammaticale comparatieven van overeenkomst, resp. verschil uitsluiten, dat het subject deel uitmaakt van de groep gevormd door allen: (ii), resp. (v). Maakt het subject wel deel uit van de groep gevormd door allen, dan is er sprake van een ongrammaticale zin in geval van een comparatief van verschil (i), resp. van overeenkomst (iv), maar niet in het geval van een superlatief: (iii). Ik kan daarom zeggen: de vergelijking neemt de vorm aan van een superlatief indien het subject zelf lid is van de groep zaken die vergeleken worden.
Gezien (64) komt het me voor, dat de superlatief gekozen wordt, zodra de vergelijking gegeven wordt tussen een x en allen (waarvan x - ook logisch - deel uitmaakt!). Dat is: het lijkt me (1) dat de superlatief en compararief hun structuur gemeen hebben: zie fig. 2 uit deel I, die hieronder herhaald is; (2) dat de superlatief gekozen wordt met uitsluiting van de comparatief zodra sprake is van alle(n), welke vorm als restrictieve omgeving fungeert; (3) dat op deze wijze (ten dele) in de structuur zelf verantwoord wordt, dat het subject een lid is van de groep die door de voorzetselconstructie wordt aangeduid. Immers, alleen in het geval dat het subject deel uitmaakt van de bedoelde groep verschijnt in plaats
van een ongrammaticale comparatief de superlatiefvorm van de vergelijking. Deze opvatting verantwoordt tevens, waarom een vorm als verreweg een bijwoord van graad genoemd kan worden: ze versterkt een verschil tussen twee maten.
Ik meen dus, dat zowel de positief als de superlatief afgeleid moet worden van de comparatiefstructuur:
De superlatiefvorm in plaats van de comparatiefvorm van de vergelijking wordt gekozen, indien het subject van de meest rechtse Z de categorie ALLE bevat. Op de vraag, op welke preciese wijze deze afleiding geschiedt, blijf ik in dit artikel het antwoord schuldig.
6. Bijzondere superlatieven (2)
De vormen achterste, binnenste, bovenste, onderste, buitenste, naaste, middelste en voorste beschouw ik als superlatieven, zoals Paardekooper blz. 181. Ze vertonen wel een bijzonderheid, namelijk dat de van-constructie waarmee een superlatief verbonden is, in deze gevallen niet aan de oppervlakte verschijnt. Het blijkt namelijk, dat de van-constructie die in de gegeven zin verschijnt, géén deel vormt van de superlatiefstructuur, maar dezelfde is als die verschijnt in het geval van een rangtelwoord. Zie hiervoor de zinnen (65) en (65a) met de superlatiefvorm middelste; vervolgens de zinnen (66) en (66a) met het rangtelwoord.
65. | Hij is de middelste jongen van de jongens die daar staan |
65a. | Hij is de jongen - van de jongens die daar staan - die het meest naar het midden toe staat van degenen die naar het midden toe staan. |
Ik meen dat de onderliggende structuur van (65a) ten grondslag ligt aan (65). Immers, de jongens van wie sprake is in (65), staan niet allemaal naar het midden toe, wel een selectie daaruit, van wie er één (precies) in het midden staat; welnu, dat staat in (65a). Met de onderliggende structuur hiervan vertoont de structuur van (66) overeenkomst:
66. | Hij is van de gevangenen de tweede jongen die ontsnapte |
66a. | Hij is de tweede jongen - van de gevangenen die ontsnapten - die ontsnapte. |
Zowel in (65a) als (66a) vermeldt de van-constructie tussen de streepjes de groep waarvoor de bewering geldt, máár deze groep vormt niet één van de leden van een vergelijking. In (65a) zijn de tweede leden van de vergelijking: hij en degenen die naar het midden toe staan; in (66a) is helemaal geen sprake van een vergelijking.
Nadere beargumentering van de voorgestelde structuur van (65) kan plaats hebben bij de behandeling van de rangtelwoorden, aangezien deel van de argumentatie zal zijn, of de structuur van (66a) een juiste verantwoording geeft van de onderliggende structuur van (66).
7. Versteende vormen of schijnbare superlatieven
Ook voor Paardekooper, blz. 161 is het kenmerk van een echte superlatief, dat er sprake is van een vergelijkingselement. ‘De onechte overtr. trap mist het vergelijkingselement; de betekenis is, “in hoge mate”;...’ Hij beschouwt ze dus naar de vorm als superlatieven. Ik kan twee groepen onderscheiden.
(1) De z.g. volstrekte, elatieve of absolute superlatieven, die zijn te omschrijven met zeer, in hoge mate, uiterst of buitengewoon. Er is dan sprake van een vocatief (beste vriend, mijn liefste); van het onbepaalde lidwoord (een beste jongen); van een voornaamwoord - met uitzondering van het bezittelijk voornaamwoord, zie hiervóór blz. 127 - (dit allerzonderlingste geval); bijzondere gevallen als opperbest, liefst (‘Liefst ga ik helemaal niet’) en enigst (‘Hij is enigst kind’); tenslotte bijwoorden van graad als hoogst en ulterst.
(2) Bijwoorden en bijwoordelijke uitdrukkingen als ten hoogste, op z'n hoogst, tenminste, op z'n minst, ten spoedigste, ten zeerste, in het minst (cf. blz. 134).
mei 1972
Amstelveen, Schepenenlaan 13
wim van calcar
Literatuurlijst
Van Calcar, Wim: Over comparatief- en vergelijkingszinnen. Assen 1971. Diss. Amsterdam. |
Van Calcar, Wim: (Naar) een grammatica voor het onderwijs in het Nederlands en de moedertaal. Amsterdam 1973. Uitgave van het Instituut voor de opleiding van leraren D'Witte Leli te Amsterdam. |
Damsteegt, B.C.: In de doolhof van het Nederlands, 1963 |
Dezaire, P.: Ons Nederlands. Een taal- en stijlboek, 1964. Prisma. |
Dik, S.C.: Relatieve termen. Amsterdam 1969. |
Givón, Talmy; Notes on the semantic structure of the english adjectives. In: Language 46 (1970), blz. 816-837. |
Gruber, J.S.: Look and see. In: Language 43 (1967), blz. 937-947. |
Den Hertog, C.H.: Voortgezet taalonderwijs, 1899. |
Den Hertog, C.H.: De Nederlandsche taal, 1915-1919. |
Klooster, W.G.: The structure underlying measure phrase sentences. Amsterdam 1971. Diss. Utrecht. |
Kraak, A.: Negatieve zinnen. Hilversum 1966. Diss. Amsterdam. |
Kraak, A. en Klooster, W.G.: Syntaxis, Culemborg-Keulen (1968). |
Overdiep, G.S.: Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch. Zwolle 1937. |
Overdiep, G.S. en Van Es, G.A.: Beknopte stilistische grammatica van het Nederlands voor gymnasia enz.; dl. I-II, 1963; dl. III, 1953. |
Paardekooper, P.C.: Beknopte ABN-syntaksis, 2e druk. Den Bosch, 1966. |
Rijpma, E. en Schuringa, F.C.: Nederlandse spraakkunst, 17e druk, bewerkt door J. Naarding. Groningen 1959. |
Schultink, H.: De morfologische valentie van het ongelede adjectief in modern Nederlands. Den Haag, z.j. |
D.C. Tinbergen's Nederlandse spraakkunst, 1, opnieuw bew. door F. Lulofs en W.W.F. Voskuilen, Zwolle 1963. |
Terwey, T.: Nederlandsche spraakkunst, 16e druk, nagezien door M. Mieras, Groningen 1915. |
De Vooys, C.G.N.: Nederlandse spraakkunst, 5e druk, Groningen 1960. |
Van Wijk, N.: De Nederlandsche taal, 3e druk, Zwolle 1913. |
- voetnoot1
- Cf. Van Calcar 1971, blz. 44 e.v.
Zie dezelfde voor een uitgebreidere beschouwing van de traditionele grammatici. In de tekst van het artikel verwijs ik naar ze als: Rijpma-Schuringa, Overdiep, Terwey, zonder verdere aanduiding van de betreffende grammatica; zie daarvoor de bibliografie.
- voetnoot2
- Schultink, blz. 106.
- voetnoot3
- Zie voor de verhouding tussen het predicatief en attributief gebruik van het adjectief in het algemeen: Kraak & Klooster 1968, blz. 149 e.v., blz. 225 e.v.; Van Calcar 1973, hoofdstuk 2, par. 2, blz. 45 e.v. Zie ook blz. 121 hierná.
- voetnoot4
- Kraak & Klooster, blz. 109 e.v.; Van Calcar 1973, hoofdstuk 2, par. 3, blz. 27 e.v. - Het teken ‘+’ geeft aan, dat de zin m.i. ongrammaticaal is.
- voetnoot5
- Van Calcar 1971, blz. 212; Van Calcar 1973, hoofdstuk 4, par. 1, blz. 2 e.v.
- voetnoot5
- Van Calcar 1971, blz. 212; Van Calcar 1973, hoofdstuk 4, par. 1, blz. 2 e.v.
- voetnoot6
- Damsteegt 1963, blz. 115.
- voetnoot7
- Vermeld in Kraak 1966, blz. 9.
- voetnoot8
- Dik 1969, blz. 5 e.v.
- voetnoot9
- Terwey, blz. 85; Van Wijk, blz. 149; Overdiep, blz. 273; Rijpma-Schuringa, blz. 214.