Aug. P. van Groeningen in Van Deyssels De artistieke komedie
In de NTg 63 (1970) nr. 3 (mei) p. 209-217 analyseert Harry G.M. Prick het overzicht van de personen van Van Deyssels ‘Artistieke Komedie’, gepubliceerd in Karel Reijnders, Couperus bij Van Deyssel, p. 52. Bij elk van de negentien dramatis personae zet hij uiteen hoe Van Deyssel z.i. tot de gekozen omschrijving is gekomen. In dit stukje wil ik een aanvulling geven op één van deze verklaringen.
Het veertiende personage is ‘Aug. v. Groeningen, Een half-genie’. Prick zoekt de verklaring voor deze bespotting van de schrijver van Een nest menschen en Martha de Bruin in Van Groeningens plannen voor een tiendelige romancyclus. Van Deyssel zou de titel van die cyclus, Van alle tijden, belachelijk hebben gevonden in zijn pretentie; daarnaast was hij misschien een beetje jaloers omdat hij zijn eigen plannen voor een vijfdelige cyclus niet had kunnen uitvoeren.
Dat alles lijkt me op zichzelf best waarschijnlijk, maar bij de verklaring van Van Groeningens rol in De artistieke komedie is het toch ook nodig om te wijzen op de roman Martha de Bruin en vooral op het daarin optredende personage dat volgens de plannen van Van Groeningen zijn naam zou geven aan de tweede roman van de cyclus: Henri de Graaff. In zijn Anti-kritiek, zelf-kritiek en nog iets in De Amsterdammer van 11 maart 1890, helaas nogal slordig overgenomen in G.H. 's-Gravesande, Aug. P. van Groeningen en ‘De Nieuwe Gids’ (Libertinage 6 (1953) nr. 3 en 4 p. 205-232 en 274-290), een weerwoord op Kloos zijn niet erg gunstige bespreking van Martha de Bruin in De nieuwe gids 5 (1889-'90) nr. 3 (februari '90), zegt Van Groeningen:
‘Verder maakt het boek een begin met de ontwikkeling, verklaring, van 't wezen van het half-genie, (waarvoor ik nog twee of drie deelen noodig heb). Ter bestudeering van dit levensverschijnsel hoefde 'k niet ver van huis te gaan. Men vindt het in Bilderdijk, Multatuli, die eigenlijk niet verschillen, al lijkt dit een paradox. Het is: een-willen-maar-niet-kunnen-uiten-van-den-ermee-gelijktijdigen-tijd, een-willen-maar-niet-kunnen-vinden van een taak, door een gebrek in zijn organisatie of, metaphysisch: door een niet-rijp-zijn van zijn tijd. Daardoor onvruchtbaarheid, niet noodzakelijk in voortbrengselen, maar in gevolgen. Omdat dit een neven-vorm is, een vervollediging (alias: gevolg) van een egoïsme, dat zich niet boven zijn persoonlijkheid kan verheffen - heb ik Henri de Graaff gemaakt een hypochonder. (Zoo nog meer symboliek komt in den roman voor. Als men maar kon lezen). Daden ontstaan uit een lijden, dat zuivert. Bij het half-genie komt het lijden niet tot oplossing (door zie-hierboven), m.a.w. zijn hoogste uiting voert het tot haat en wrok.’
In de roman Martha de Bruin wordt Henri de Graaff ook expliciet met Multatuli vergeleken. Die vergelijking gaat niet helemaal op, want Henri ontwerpt weliswaar allerlei omvangrijke werken op velerlei gebied maar krijgt geen letter persklaar. Een kritische beschouwing van Van Groeningens kontrakritiek in relatie tot zijn roman lijkt me echter in het kader van Pricks artikel onnodig. Het gaat erom dat Van Deyssel, die het stuk in De Amsterdammer gelezen zal hebben, wist dat Henri de Graaff in Van Groeningens werk bedoeld was als vertegenwoordiger van het half-genie. Door de naamgeving ‘Aug. v. Groeningen, Een half-genie.’ identificeert hij nu de auteur Van Groeningen met zijn eigen, zeer kritisch getekende, personage. Men kan zich nog afvragen of hij hiermee Van Groeningen ernstig wilde verwijten dat die de aan