Kanttekeningen bij kanttekeningen
Uitgangspunt van de door Dr. J. Meijer aan De Nieuwe Taalgids, no. 4, blz. 297-312, bijgedragen Kanttekeningen bij een poëzie-album is een door Drs. A.P. Verburg en ondergetekende, in de editie van Willem Kloos, Okeanos-fragmenten, als Bijlage II op blz. 130, openbaar gemaakt gedicht van Willem Kloos, getiteld ‘Aan Henriëtte Perk’ en gedagtekend 19 Juni 1883, datum van Henriëttes twintigste verjaardag. Volgens Meijer zou het handschrift van dit gedicht, dat berust in het Letterkundig Museum, een vervalsing zijn, tussen 1926 en een niet nader genoemd jaar, door Kloos vervaardigd in zijn woning aan de Regentesselaan 176 te Den Haag. Kloos zou aan het gedicht een andere titel hebben meegegeven, hij zou ‘zeker in de eerste, maar misschien ook in de zesde regel’ hebben geknoeid en vervolgens zou bij het gedicht hebben gepostdateerd door 19 Juni 1881 te wijzigen in 19 Juni 1883, zulks om het alsnog ‘buiten de sfeer te houden van die heilige vriendschap’, bedoeld wordt: de vriendschap die Kloos met Jacques Perk verbonden heeft. Voor de door Kloos gepleegde vervalsing zou dan Dr. W. Moll, de toenmalige Haagse gemeente-archivaris, mede verantwoordelijk zijn geweest nu hij Kloos in de gelegenheid zou hebben gesteld om handschriften, die deel uitmaakten van de Letterkundige Verzameling van het Gemeentearchief (thans in het Nederlands Letterkundig Museum) in Kloos' eigen omgeving te bestuderen.
Wij hebben hier dus te doen met twee beschuldigingen, waarvan die aan het adres van Dr. Moll wat verhulder ligt opgesloten in Meijers antwoord op de vraag: ‘Hoe was zulk een vervalsing van een stuk uit een gemeente-archief mogelijk?’ Wie dergelijke beschuldigingen uitspreekt, dient uiteraard met een bewijsvoering te komen die in overeenstemming is met de ernst van het ten laste gelegde. Of dit van Meijers bewijsvoering kan worden gezegd, gaan wij thans na, waarbij we eerst stilstaan bij Molls betrokken-zijn in deze aangelegenheid.
Meijer begint met het afdrukken van een briefje van Kloos, d.d. 25 mei 1931, dat aan Dr. Moll het voornemen kenbaar maakt om op korte termijn ‘U de zoo vriendelijk geleende Zola-brieven’ te komen terugbrengen. Hieruit concludeert Meijer: ‘Willem Kloos blijkt Zola-originelen thuis te hebben bestudeerd.’
Deze conclusie nu is in hoge mate aanvechtbaar. Om dit in te zien dient de lezer te weten dat in De Nieuwe Gids, Jrg. 1931, I, zonder ook maar enig toelichtend commentaar, de publikatie plaatsvond van de Brieven van Emile Zola aan J. van Santen Kolff, en wel in de afleveringen van februari, maart, april en mei 1931. Deze publikatie was gebaseerd op de zeer onvolkomen eerste openbaarmaking, door Van Santen Kolff zelf, in een aantal afleveringen van Le livre moderne, jrg. 1891 en in de eerste aflevering van L'Art et l'idée, jrg. 1892, een gegeven dat men niet kan aantreffen in die Nieuwe Gids-afleveringen, maar wel in Emile Zola's letters to J. van Santen Kolff, edited by Robert Judson Niess, Washington University Studies, New Series, Language and Literature, no. 10, St. Louis, 1940. Vergelijking van de editie-Niess met De Nieuwe Gids-publikatie, maakt duidelijk dat de anonieme tekstbezorger in elk geval een aantal tekortkomingen die Van Santen Kolffs publikatie in de negentiger jaren aankleefden, heeft gecorrigeerd terwijl ook de collectie in haar geheel werd uitgebreid. Aan de editie-Niess ontlenen wij ook het gegeven dat in 1931 die correcties en aanvullingen alleen mogelijk waren voor wie beschikte over Leblond's uitgave van Zola's Oeuvres complètes, Paris 1927-1929, waarvan deel XLIX geheel gewijd was aan Zola's correspondentie.