| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Literaire geografie
Iemand die over de moeren in de omgeving van Haworth de wandeling maakt van Wuthering Heights naar Thrushcross Grange, wordt evenmin voor een zonderling versleten als degeen die een pelgrimage maakt naar het graf van Yeats ‘under bare Ben Bulben's head’; het kasteel van Grignan trekt geregeld bewonderaars van Mme. de Sévigné, zogoed als het ‘cimetière marin’ in Sète die van Valéry; wie in Ravenna komt zal de lelijke sepolcro di Dante niet overslaan, en in het kleine Arquà Petrarca is een flink parkeerterrein aangelegd om alle bezoekers aan het huis waar de dichter zijn laatste levensjaren doorbracht, te kunnen opvangen. Maar hoeveel Nederlanders hebben Hofwijck bezocht of De verbrande pan in Bergen? Waarschijnlijk heeft dat toch wel te maken met de status van de literatuur in Nederland, of liever met de afwezigheid daarvan.
Zo laat zich waarschijnlijk ook verklaren dat het verschijnen van een Literaire gids van België, Nederland en Luxemburg door R. Bodart, M. Galle en G. Stuiveling (Paris, 1972. ‘Bibliothèque des Guides Bleus’. Prijs: f 53,70 resp. Bfr. 693) voornamelijk met enige ironie werd begroet, in tegenstelling tot de Guide littéraire de la France, die, in 1964 voor het eerst verschenen, al enige malen werd herdrukt. Niemand zal willen beweren dat de literaire geografie die hier aan de hand van een aantal tochten en tochtjes door het land, en van een reeks stadswandelingen, wordt geboden, in ieder opzicht even belangwekkend is. Het feit dat Multatuli in een of ander gebouw ooit een lezing heeft gehouden, is moeilijk schokkend te noemen, evenmin als de mededeling dat Oranjewoud de geboorteplaats is van Cissy van Marxveld. 766 dichtbedrukte, zij het smalle, bladzijden vol feiten en feitjes is wel wat veel van het goede, en men zou de samenstellers het verwijt kunnen maken dat ze heel weinig selectief te werk zijn gegaan. Bovendien is, in het bijzonder in het Nederlandse gedeelte, het literairhistorische aspect - waarvoor men toch niet naar een gids als deze grijpt - nogal zwaar aangezet ten koste van het anecdotische en locale. Zo zou men in Nijmegen Japi van de Waalbrug willen zien stappen, Bunings hart zien opspringen ‘tussen Katrijp en Hargen’ (i.p.v. de zakelijke verwijzing naar ‘Rijmen’ - die weinigen iets zal zeggen), Aafjes' duiven zien kantelen om de Westertoren, en Achterberg van de natuur genieten op Hoonte. M.a.w.: wat minder literatuurgeschiedenis en wat meer het land gezien door de ogen van de schrijvers, een zaak die in het Belgische gedeelte van de gids (mede) is nagestreefd, en meermalen met succes. Het gevolg is dat het ‘zuidelijke’ gedeelte boeiender lectuur vormt dan het ‘noordelijke’. Dit neemt evenwel niet weg dat de gids ertoe
kan bijdragen om de Nederlander wat meer vertrouwd te maken met de literaire geografie, al zal de prijs een beletsel zijn voor een enigszins ruime verspreiding.
A.L.S.
| |
Zestig jaar vertalingen uit het Duits
Tussen 1900 en 1960 zijn ongeveer 4000 boeken van ‘belletristisch’ karakter uit het Duits in het Nederlands vertaald (althans in Nederland uitgegeven - de in België uitgekomen Nederlandse vertalingen zijn niet in dit getal begrepen). In zijn boek Literarischer Erfolg in sechzig Jahren, eine Beschreibung der belletristischen Werke, die zwischen 1900 und 1960 aus dem Deutschen ins Holländische übersetzt wurden heeft H. Elema deze intense vertaalactiviteit aan een nadere beschouwing onderworpen.
| |
| |
(Assen, Van Gorcum, 1973. VIII, 346 blz. Prijs: f 64, -).
De auteur heeft getracht de enorme massa boeken te groeperen door ze te onderscheiden a) naar genre, b) naar artistiek niveau, c) door jeugdboeken en stichtelijke lectuur in afzonderlijke groepen onder te brengen, d) door de auteurs in te delen naar ‘generaties’ van telkens tien jaar, gebaseerd op hun geboortejaren, en e) de vertalingen te ordenen naar het jaar van verschijnen. Hij hanteert daarbij de begrippen ‘Wirkungsbreite’ (= het totale aantal titels van een schrijver dat vertaald is, en het aantal verschenen herdrukken), ‘Wirkungsdauer’ (de tijd verlopen tussen de eerste vertaling van een schrijver en de laatstverschenen (her-)druk), ‘Wirkungsdichte’ (het aantal vertalingen, gerelateerd aan de periode waarin ze zijn verschenen) en ‘Wirkungskern’ (het meest vertaalde c.q. herdrukte boek van een auteur). Het woord ‘Wirkung’ lijkt niet bijzonder gelukkig gekozen, omdat men daaraan te gemakkelijk de notie ‘invloed’ verbindt, hetgeen in dit verband misplaatst zou zijn.
De begrenzing in de tijd is betrekkelijk willekeurig; de periode blijkt in feite nogal kort, mede door een complex van specifieke factoren (de opkomst van het nationaal-socialisme in de jaren dertig, de oorlogsjaren, en de na-oorlogse aversie tegen alles wat Duits was).
Men dient uiteraard te bedenken dat een overzicht als dit géén beeld kan en wil geven van de betekenis van de Duitse literatuur in ons land, omdat juist de artistiek waardevolle boeken dikwijls - waarschijnlijk zeer overwegend - in de oorspronkelijke taal worden gelezen. Elema's categorisering is onvermijdelijk grof: het is allesbehalve eenvoudig de ‘generaties’ als min of meer coherent te behandelen (zo wordt Thomas Mann bij de neoromantici ondergebracht, en Kafka met enige moeite bij de ‘links-revolutionaire’ groep van de generatie der expressionisten), en waar moet de grens getrokken worden tussen artistiek waardevolle geschriften en de ‘betere’ ontspanningsboeken? Desondanks komt er een reeks belangwekkende resultaten voor den dag. Het blijkt b.v. ten duidelijkste dat de wereld der vertalingen onvoorstelbaar conservatief is: tot omstreeks 1925 worden vrijwel geen schrijvers vertaald die met enig recht tot de twintigste-eeuwse letterkunde gerekend kunnen worden; tot datzelfde tijdstip worden op aanzienlijke schaal kluchten vertaald uit de eerste helft van de 19e eeuw. Ondanks de wisselende mode blijkt uit het overzicht van zestig jaar kitschromans-in-vertaling dat de kenmerken daarvan ternauwernood enige wijziging ondergaan.
Verder zijn er natuurlijk talrijke conclusies die niemand zullen verbazen: lyriek wordt vrijwel niet vertaald, toneel - afgezien van de eerder genoemde kluchten - verschijnt althans heel weinig in boekvorm, de belangrijke schrijvers komen weinig of niet aan bod, de ‘goede vertellers’ (Vicky Baum, Clara Viebig, Fallada, Kirst) hebben soms aanzienlijk succes, maar zij worden verre overschaduwd door de pure kitsch. Alleen van mevrouw Courths-Mahler en haar beide dochters Marg. Elzer en Friede Birkner zijn een tweehonderd romans in Nederlandse vertaling uitgekomen. Intussen moet daarbij wèl worden opgemerkt dat een soortgelijk overzicht van de boekproduktie van Nederlandse herkomst ook een geheel ander beeld zou tonen dan de professionele lezer van ‘literatuur’ zich voorstelt.
En om tot slot een hoopgevende aanvulling te verstrekken op het ‘wenig erfreuliche Bild’ dat Elema ontworpen heeft: in het jaar 1972 werden van Kafka in ons land uitgegeven: de 13e druk van Het proces, de zevende van Het slot, de zesde van
| |
| |
Amerika, de vierde van Een hongerkunstenaar en de derde van De Chinese muur. Alleen van de Slot-vertaling werden in dat jaar bijna 10.000 exemplaren verkocht. Maar Kafka is gestorven in 1924 zal men zeggen, en Arno Schmidt is nog niet vertaald...
A.L.S.
| |
Vijftig jaar Franse vertalingen van Nederlandse literatuur
In een boekwerk dat XXI + 547 bladzijden omvat, heeft Jean-Pierre Pepin een overzicht verstrekt van een halve eeuw vertaalactiviteit: Essai de bibliographie des traductions françaises des oeuvres de la littérature néerlandaise depuis 50 ans (1918-1968), uitgegeven door de Commission Belge de Bibliographie te Brussel (1972), als deel 115 van de reeks Bibliographie Belgica. Het boek is in eerste instantie bestemd voor Frans-sprekenden, die het de weg wil openen tot de voor hen bereikbare literatuur van Nederlandstalige herkomst. Gegeven deze loffelijke praktische doelstelling had het niet heel veel zin verder terug te gaan dan een halve eeuw, omdat eerder verschenen werk ook in bibliotheken vaak moeilijk achterhaalbaar zal zijn.
De samensteller heeft gebruik gemaakt van alle bestaande bibliografische bronnen en, voorzover mogelijk, de publikaties op grond van autopsie beschreven met vermelding van de vindplaats. Behalve de literatuur (waaronder ook ontspanningslectuur), heeft Pepin de jeugdboeken opgenomen. Op deze wijze komt hij tot een getal van 720, ofwel gemiddeld veertien per jaar. Wanneer men echter bedenkt dat alle herdrukken (12 drukken van Het achterhuis, 47 van in totaal 16 titels door Felix Timmermans en 20 drukken van 8 titels door Jan de Hartog) afzonderlijk zijn geteld, dan wordt het beeld al aanzienlijk minder rooskleurig. Bovendien zijn heel wat niet zelfstandig verschenen publikaties opgenomen (verhalen, fragmenten, groepjes gedichten in tijdschriften), en - nog belangrijker: ‘beaucoup de ces traductions ont paru en Belgique, et il est triste de devoir constater que cela revient quasiment à rester inédit’ (J. Weisgerber in de ‘Préface’). Men weet voorts: als een uitgever eigener beweging een vertaling op de markt brengt, is dat maar in een uitzonderingsgeval uit culturele overwegingen. Onder de ongedacht talrijke vertaalde auteurs is er per saldo dus maar een zeer klein aantal dat representatief mag heten voor de Nederlandse letterkunde en dat ook nog wèrkelijk onder de aandacht kan zijn gekomen van de Franse lezer. Men zou kunnen zeggen dat Ruusbroec, Streuvels, Walschap en Claus mèt Vestdijk haast de enigen zijn onder de serieuze schrijvers die op noemenswaardige schaal tot Parijs zijn doorgedrongen. Opmerkelijk is dat Jef Lasts Zuiderzee het (ongetwijfeld dank zij het voorwoord van André Gide) tot vijf drukken heeft gebracht.
Pepin heeft niets nagelaten om van zijn bibliografie een zo doeltreffend mogelijk propagandamiddel te maken: de auteursvermeldingen worden stuk voor stuk voorafgegaan door een - vaak vrij uitvoerige - notitie die beoogt de gebruiker van het boek te oriënteren omtrent aard en niveau van het werk. Daarvoor heeft de samensteller, ‘ne possédant pas [lui]-même de formation littéraire approfondie’, zich vooral verlaten op Philippe van Tieghems Dictionnaire des littératures. Helaas moet geconstateerd worden dat de bewuste biografisch-literairhistorische aantekeningen wel heel wat onjuistheden bevatten. Zo zal het Schierbeek ongetwijfeld verwonderen
| |
| |
te horen dat hij zich bediend heeft van het pseudoniem Nel Noordzij, Van het Reve dat hij ‘ignoré de nombreux critiques’ is, en Miep Diekmann dat ze de mannelijke sekse bezit, maar het zou onredelijk zijn daarop al te zeer te insisteren. Een reeks van zeven registers, een uitvoerige lijst van de ‘Sources de documentation’ en een opgave van literatuurgeschiedenissen (waarin Te Winkel en Kalff ontbreken!), maken het boek toegankelijk en zo bruikbaar mogelijk. Het is te hopen dat een aantal franstalige lezers nu ook gebruik zal maken van de geboden gelegenheid tot nadere kennismaking met de Nederlandse literatuur.
A.L.S.
| |
Register op de gedichten van Pierre Kemp
Bibliografisch gesproken is Pierre Kemp een dichter om wanhopig bij te worden: zijn produktie is onafzienbaar groot, lang niet alles is gebundeld, en heel wat van de ongeveer dertig uitgaafjes zijn uiterst moeilijk in handen te krijgen. Een ‘volledige Pierre Kemp’ zal nog wel lang tot de pia vota blijven behoren.
Er is daarom alle reden dankbaar te zijn voor de enorme hoeveelheid werk die verzet is door W.A.M. de Vroomen, die in gestencilde vorm een Voorlopig register op de in druk verschenen gedichten van Pierre Kemp heeft vervaardigd ‘ten behoeve van mogelijke andere geïnteresseerden’. (Prijs: f 18, -; te bestellen bij Mart. Nijhoff, Den Haag). De Vroomen heeft 1565 gedichten achterhaald, alfabetisch gerangschikt op de titel, die wordt gevolgd door de eerste regel van het vers en het aantal regels. Daaronder volgen de plaatsen waar het gedicht is gepubliceerd in tijdschrift en/of bundel(s). Een tweede register geeft in alfabetische volgorde de beginregels met een verwijzing naar de titel, zodat men ook langs die weg de gegevens in het eerste register kan achterhalen.
De samensteller excuseert zich voor het in allerlei opzichten ‘voorlopige’ karakter van zijn Register. Men kan slechts hopen dat verscheidene Kemp-specialisten ertoe zullen bijdragen dat binnen afzienbare tijd het definitieve overzicht dat De Vroomen voor ogen staat, tot stand zal kunnen komen. Voorshands is deze lijst een zeer te waarderen werkinstrument.
A.L.S.
| |
Literaire tijdschriften sinds 1945
Als vierde deeltje in de reeks ‘Bibliograafwerk’, uitgegeven door Dokumentaal (W.A. Hendriks, Narcislaan 14, Wassenaar) is verschenen Literaire tijdschriften in Nederland sinds 1945 uitgegeven in eigen beheer of door kleinere uitgeverijen, een voorlopige lijst, samengesteld door R. Breugelmans. (Prijs: f 5.95, te bestellen door overschrijving op giro 2612579 t.n.v. Dokumentaal.)
Ondanks het feit dat de periodieken die men in Roemans-Van Assche en in Dirk de Jongs Het vrije boek in onvrije tijd vermeld vindt, niet zijn opgenomen, en dat de ‘grote’ tijdschriften als De gids, Raam, Tirade, Maatstaf ontbreken, komt Breugelmans tot een getal van ruim honderd. Daaronder bevinden zich dan wèl bladen als Barbarber, Kentering en Soma, gezien de min of meer ‘obscure’ oorsprongen van deze tijdschriften. Voorzover mogelijk zijn de gegevens volledig opge- | |
| |
nomen, en zijn ook de grotere openbare collecties aangegeven waar men de bewuste periodieken kan vinden. In een aantal gevallen is het evenwel voorshands niet mogelijk gebleken méér te achterhalen dan alleen de titel van het blad.
Wanneer voldaan wordt aan het verzoek van de samensteller hem opmerkingen en aanvullingen toe te zenden, mag men verwachten dat binnen afzienbare tijd een redelijk volledig overzicht van deze ‘niet-officiële’ literaire produktie is bijeengebracht, hetgeen een belangrijke aanwinst mag heten voor de bestudering van de contemporaine literatuur. In sommige van deze ‘kleine blaadjes’ treft men ongedachte voorstadia aan van de produktie der bekende auteurs van nu.
Als een kleine bijdrage tot vervollediging mag hier genoemd worden de activiteit van Opwenteling, dichtersamenwerking voor presentatie van poëzie (St. Lambertusstr. 10, Eindhoven), die onder zijn tot nu toe verschenen 68 uitgaafjes een ‘poëzie-periodiek’ Naar morgen telt, waarvan inmiddels 9 afleveringen zijn uitgekomen.
A.L.S.
| |
Deel II van de driedelige Den Hertog herdrukt
Bij Versluys te Amsterdam is inmiddels deel II van Den Hertogs Nederlandse spraakkunst verschenen. Dit boek, handelend over de samengestelde zin, biedt evenals het eerste deel weer een bewonderenswaardige descriptie van Nederlandse zinspatronen, gebaseerd op scherpe waarneming en dito analyse. Opvallend in deze leer van de samengestelde zin zijn de vele historische verklaringen en de ruime aandacht die aan stilistische verschijnselen besteed wordt. Heel evident wordt hier Den Hertogs voorkeur voor normatieve taalkunde, die hem het weglaten van het voegwoord dat aan het begin van een onderwerpszin of voorwerpszin als ‘een belachelijke nuffigheid’ en ‘kinderlijke kromtaal’ doen afkeuren (blz. 67), die hem doen verklaren dat in het Frans de interrogativa en relativa ‘jammerlijk (...) dooreengehaspeld’ zijn (blz. 60), en die hem in de pen geven dat uitdrukkingen als goedsmoeds en onverrichter zake ‘niet aan te bevelen’ zijn (blz. 71). Dit zijn dan wel de enige plaatsen die anno 1973 verouderd aandoen, de rest is weer verrassend up to date gebleven, zoals de uiteenzetting dat sommige bijvoeglijke bepalingen als ingelijfde tweede gezegden te beschouwen zijn (blz. 42), een visie die transformationalisten zullen onderschrijven. Zeer lezenswaardig is ook Den Hertogs diepgaande uiteenzetting over het gehele complex van causale bijzinnen (blz. 98-115).
De bewerker, H. Hulshof, heeft zich ook hier weer op prijzenswaardige wijze op de achtergrond gehouden. Zoals bekend bestaat de bewerking voornamelijk uit modernisering van de spelling, overzichtelijker presentatie dan in de oude druk het geval was, en een korte inleiding waarin Hulshof aandacht vraagt voor de belangrijke plaats die Den Hertogs werk nog steeds inneemt.
M.C.v.d.T.
| |
Chomsky over taal
In nr. 489 van de Aula-reeks (Spectrum, ing. f6,50) geven J.P.R. Allen en P. van Buren op grond van een keuze van teksten uit Chomsky's publikaties, een samenvatting van de hoofdlijnen van diens werk. Het eerste hoofdstuk: ‘Grondbeginse- | |
| |
len’ begint met een inleiding waarin uiteengezet wordt, dat er in de moderne taalwetenschap in hoofdzaak twee tradities kunnen worden onderscheiden: de universele of filosofische grammatica, die in de 17de en 18de eeuw gebloeid heeft, en de structurele of descriptieve grammatica, die een uitgroei van de vergelijkende Indoeuropese taalkunde is en omstreeks 1950 zijn hoogtepunt bereikte. Ch. acht een synthese van deze twee tradities mogelijk. Na een uiteenzetting van de taken van de linguïst en een karakterisering van de universele grammatica als informatiebron betreffende de aangeboren structuur van de geest, die op zijn beurt een verklaring moet verschaffen voor de verwerving van een bepaalde grammatica door het kind en voorts inzicht in de mentale processen, in de perceptie- en produktiemechanismen en in het kenningsverwervingsmechanisme, behandelt hij de doelstellingen van de linguïstische theorie. Daarbij komen de aard en inrichting (de componenten) van een generatieve grammatica aan de orde, en de evaluatie ervan. Het eerste hoofdstuk besluit met een beschouwing over de autonomie van de grammatica, die geconcludeerd wordt uit het feit dat de vraag wat grammaticaal is, niet op semantische of statistische gronden te beantwoorden is.
In hoofdstuk II ‘Syntaxis: I’ wordt een samenvatting gegeven van de hoofdzaken van ‘Syntactic structures’ (1957). In de inleiding wordt uiteengezet waarom een ‘finite state grammar’ niet bruikbaar is en vervolgens worden het model van de zinsdeelgrammatica, de beperkingen daarop en de onontbeerlijkheid en de werking van transformationele regels uitgelegd. Bijzonder nuttig is het, dat er op blz. 57 op gewezen wordt, dat transformationeel-generatieve grammatica's mechanismen zijn die neutraal zijn ten opzichte van spreker en hoorder en ten opzichte van de synthese en analyse van zinnen. ‘Een grammatica vertelt ons niet hoe we een bepaalde uiting kunnen maken, noch hoe we een gegeven uiting kunnen ontleden. In feite zijn deze twee taken, die spreker en hoorder moeten uitvoeren, wezenlijk hetzelfde [sic] en liggen ze buiten het bereik van grammatica's van de [beschreven] vorm.’
Hoofdstuk III ‘Syntaxis: II’ geeft een samenvatting van de belangrijkste wijzigingen in de theorie. Dit gebeurt met behulp van fragmenten uit ‘Aspects of the theory of syntax’ (1965). Na een korte inleiding komen conventies t.a.v. de notatiesymbolen voor categorieën en relaties aan de orde en vervolgens de syntactische kenmerken en contextgevoelige regels. Het hoofdstuk besluit met een bespreking van de status van grammatische transformaties ten opzichte van de dieptestructuren. Nogmaals wordt betoogd, dat een generatieve grammatica niet moet worden beschouwd als een taalgedragsmodel. Hoofdstuk 4 behandelt de hoofdzaken van de generatieve fonologie. In hoofdstuk 5 wordt het probleem van de relatie tussen syntaxis en semantiek aan de orde gesteld, waarbij Ch.'s latere opvatting dat de semantische component niet alleen werkt op de uitvoer (output) van de syntactische basiscomponent, maar ook op die van de transformationele component, uiteengezet wordt. Ook komt Ch.'s afwijzing van een basiscomponent met.een semantisch in plaats van syntactisch karakter (J. McCawley en C.F. Fillmore) ter sprake. Voorts komen ‘de grenzen tussen syntaxis en semantiek’ aan de orde en ‘graden van grammaticaliteit’. Het blijkt ‘dat de onderlinge relatie tussen semantische en syntactische regels geenszins een uitgemaakte zaak is’ en dat er nog heel veel zal moeten worden onderzocht. Boeiende, maar nog tot heel weinig concreets leidende lectuur is hoofdstuk 6, dat over taalverwerving handelt. In het slothoofdstuk ‘Taalonder- | |
| |
wijs’ blijkt Ch. zeer sceptisch te staan tegenover de mogelijkheid, dat de thans in taalwetenschap en psychologie bereikte inzichten op enigerlei wijze direct zouden kunnen worden toegepast in het taalonderwijs. De inleiders tot dit hoofdstuk zoeken een uitweg in het opstellen van gebruiksgrammatica's, die bestaan uit een selectie van gegevens uit een
overeenkomstige formele grammatica en die een onmiddellijke weergave geven van de ‘oppervlaktestructuur’.
De theoretische linguïst zal zich na de lezing van dit boek door het vele wat nog onderzocht moet worden, niet uit het veld laten slaan, maar de taalleraar zal zich door het gebrek aan toepasbaarheid van het gebodene gemakkelijk teleurgesteld kunnen voelen.
B.v.d.B.
|
|