Twee citaten: één auteur
Sulke neuswyze moet ick vraghen,
Door wat recht zy de vryen plaghen,
Met heur wetten dwaeslyk vercoren?
Dit zijn ‘vaerzen van eenen onzer oude Dichters’ - door Wellekens in zijn Verhandeling van het herderdicht geciteerd zonder de naam van de dichter te noemen. De editeur van dit vertoog in de reeks Utrechtse publikaties voor algemene literatuurwetenschap (Utrecht 1965), Warners, kent blijkens zijn noot op bladz. 102, de dichter niet. Het is Coornhert, die ze neerschreef in het inleidend gedicht tot zijn Homerus-vertaling. Juist naar (de herspelde editie van) die Dolinge van Ulysse verwijst Warners wèl op bladz. 107, waar Wellekens enkele regels aanhaalt uit de strofe die onmiddellijk op de gedeeltelijk geciteerde volgt. Beide plaatsen hebben, bij Coornhert, betrekking op de weerstand tegen het invoeren en voorschrijven van ‘reghels mate’. Bij het laatste citaat - gegeven in het kader van de behandeling ‘van den aert der Herdervaerzen’ - noemt Wellekens Coornherts naam wél. Dat hij deze bij het eerste citaat verzwijgt, zal wel hieraan liggen, dat hij Coornherts woorden daar een andere zin geeft. Bij de 16e-eeuwer waren ze onderdeel van een pleidooi voor ouderwetse versvormvrijheid - de 18e-eeuwer past ze in in een modern pleidooi voor vrijheid betreffende de inhoud van pastorale poëzie. Vermelding van de naam van de auteur had hier geen zin: de bron kon - desgewenst - toch niets verhelderen omtrent Coornherts visie op het behandelde probleem, eenvoudig omdat Coornhert over iets anders schreef. Gebruik zonder vermelding van het feit dat de passage uit de pen van een ander stamde, zou mogelijk tot misverstand omtrent de herkomst leiden. Vandaar de vermelding van het citaat als ‘van eenen onzer oude Dichters’, een Dichter, klaarblijkelijk (?) toen voldoende onbekend om niet (direct) herkend te worden.
Haren (Gr), Achterberghof 3.
p.e.l. verkuyl