De Nieuwe Taalgids. Jaargang 66
(1973)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 374]
| |
De staertstar boven LeeuwendaelIn het eerste bedrijf van LeeuwendalersGa naar voetnoot1 vertelt Kommeryn aan Wouter dat zij het land in twist verliet ten tijde dat ‘de staertstar ons quam dreigen, Gelijck een roode roede’ (112b-113a). Thans keert ze weer, ‘Nu oproer my verbiet by vreemde oock stil te leven’ (115). Tussen vertrek en terugkeer blijken tenminste twintig jaar verlopen. Immers, ‘Het Leeuwendaelsch krackeel was reede hoogh geloopen,’ (51) toen Velleede had aangeraden elk jaar een jongeman te offeren; en sindsdien hadden de Leeuwendalers ‘twintighmael den bloessem aan den boom’ (57) gezien. Na zoveel jaren kan Kommeryn blijkbaar nog spreken over de staartster, zonder dat Wouter haar vraagt over welk verschijnsel zij het heeft; in beider herinnering leeft slechts één komeet. Uit de Rey na Bedrijf I blijkt genoegzaam welke echte komeet voor de staartster boven Leeuwendael model heeft gestaan. In de annotatie van de WB-editie wordt erop gewezen dat Vondel in de beschrijving van de komeet en van de aangespoelde walvis - in de verzen 421-436 - Hooft's verhaal over de gebeurtenissen in 1577, zoals dat in Bk.XII van de Nederlandse Historien staat, heeft gevolgd. Uit het citaat in de noot bij vers 431, schrijf ik over: het verschynen eener yslyke komeete oft staartstarre, die, geplant in den vijftienden graadt des Steenboks, haare roede uit het Weste naa 't Ooste streckte Van Duinkerken breidt, in zijn jubileumeditie van Vondel's Lantspel,Ga naar voetnoot2 deze informatie uit door de vermelding van de datum van aanspoelen van de walvis: 11 November 1577, in werkelijkheid de dag waarop de komeet zichtbaar werd.Ga naar voetnoot3 Die komeet van 1577 is tot op de dag van vandaag beroemd gebleven, althans in de wereld der astronomen met historische belangstelling, en der wetenschapshistorici. De afstandsbepaling ervan door Tycho Brahe heeft deze gebracht tot de verstrekkende conclusie, neergelegd in zijn De cometa anni 1577 waarin hij schrijft: ‘Deshalb kann die Aristotelische Philosophie hierin nicht richtig sein, die lehrt, dass am Himmel nichts Neues könnte entstehen und dass alle Kometen im oberen Teil der Luft sich befänden’.Ga naar voetnoot4 Dat is niets meer of minder dan de eerste echte barst in het oude fysische wereldbeeld, aangebracht op grond van berekeningen die nog wel gecorrigeerd, maar niet weerlegd konden worden.Ga naar voetnoot5 Hooft's beschrijving van deze ‘Epoche-machende’ komeet blijkt zeer zorgvuldig. Het meest opvallende aan een komeet is zijn lichtende staart. Deze nu wordt slechts ontwikkeld als de komeet zelf - een brok ijs met een kern van keitjes, gruis, | |
[pagina 375]
| |
stofjesGa naar voetnoot6 - dicht in de buurt van de zon komt. Opvallende kometen zijn dan ook slechts overdag en in de ochtend- en avondschemering te zien, nooit in het holst van de nacht, als de kant van de aarde waar men zich bevindt, juist van de zon is afgewend. Hun staart - bestaande uit wegstromend gas en stofdeeltjes, vrijgekomen door verdamping van een deel van de kern van ijsGa naar voetnoot7 - blijkt altijd van de zon afgekeerd te zijn. In november nu staat de Steenbok, het sterrebeeld en ook het deel van de dierenriem ernaar vernoemd, vlak bij de zon: ten tijde van de zonsondergang juist boven de zuidwestelijke horizon; enkele uren later zijn beeld en teken onder de horizon verdwenen. Enkele weken later komt de zon, op haar jaarlijkse tocht doorde tekens van de dierenriem, in de Steenbok te staan, wordt het sterrebeeld zelf dus onzichtbaar. Een komeet in de vijftiende graad van dat teken, dat is juist in het midden ervan, zal dus korte tijd vóór dat de zon dat teken bereikt, haar staart van de zon af, dus vanuit het zuidwestelijke deel van de hemel via het zuiden naar het oostelijk deel van de hemel uitstrekken, of - om met Hooft te spreken -: ‘uit het Weste naa 't Ooste’. Merkwaardig nu is wat we in de Rey van Leeuwendalers lezen. Daar staat: Wy zagenze, als een roode roede,
Ten Westen staen
Van 't Oosten; als een zwaert, dat bloedde,
En halve maen,
Dit lantschap dreigen, (...)
(421-425)
Bij vers 422 tekent de annotator aan ‘Ten Westen: naar het Westen gericht.’ Voor de betekenis van Ten verwijst hij naar vs. 450. Ook Van Duinkerken moet Ten als ‘gekeerd naar’ interpreteren: vs. 450 (in zijn editie vers 582) laat daarover geen twijfel bestaan.Ga naar voetnoot8 Maar dan zegt Vondel, moet men concluderen, hier over de staart precies het tegenovergestelde van wat zijn bron over de ‘model-komeet’ beweert. Boven Leeuwendael strekt de komeet zijn staart dus van het Oosten naar het Westen. Voor die staart gebruikt Vondel eerst de aanduiding die hij ook in zijn bron aantrof: roode roede. Vervolgens releveert hij nogmaals de vorm en de kleur ervan: die roede was als een zwaard dat bloedde, een zwaard met een roode schijn, en als een halve maan, een kromme maan dus. Vallen er, zo vraagt men zich af, redenen te vinden waarom Vondel hier deze wijziging in richting aanbrengt? Ik zie hier drie mogelijkheden. Men kan allereerst het volgende opmerken: Over het jaargetijde waarin zich destijds de staartster aan de inwoners van Leeuwendael vertoonde, wordt in het spel geen informatie verschaft. Als de staart zich toen van oost naar west uitstrekte vanuit de Steenbok, moet dat - niet in de herfst, als in het geval van de komeet van 1577, máár - in het voorjaar | |
[pagina 376]
| |
in de ochtendschemering geweest zijn. Het valt niet goed aan te nemen dat Vondel op deze wijze het verschijnen van de komeet ‘gedateerd’ heeft; immers, waartoe zou dit in het spel dienstig zijn geweest? En bovendien: van wie van zijn toeschouwers/lezers mocht hij verwachten dat hij of zij deze ‘datering’ kon interpreteren? De tweede mogelijkheid ligt meer op het terrein van de dichter, dunkt mij. Roepen en riepen een ‘bloedend als een halve maan gekromd zwaard’ of ook een ‘bloedend krom zwaard en halve maan’ vanuit het oosten naar het westen wijzend geen herinneringen wakker aan de Turken in Zuidoost-Europa, aan de Halve Maan uit het Oosten, die het Westen bedreigden, en bedreigd hadden? Merkwaardig is in elk geval dat een andere komeet, die van 1456, ‘kort na de verovering van Konstantinopel (...) door haar gedaante van een kromme sabel als een bedreiging van Europa door het Turkengevaar (was) aangezien’.Ga naar voetnoot9 Het lijkt me geenszins ondenkbaar dat een herinnering aan een beschrijving van die komeet Vondel door het hoofd speelde, toen hij de komeet van 1577 volgens de beschrijving van Hooft als voorbeeld nam voor zijn staartster boven Leeuwendael. Dan is verklaarbaar dat de richting van de ‘roode roede’ tegengesteld werd aan die van de komeet uit 1577. De derde mogelijkvoor zijn staartster boven Leeuwendal. Dan is verklaarbaar dat de richting van de roode roede tegengesteld werd aan die van de komeet uit 1577. De derde mogelijkheid voor de oplossing van het probleempje levert geen reden op, maar is hoogst eenvoudig: er kan sprake zijn van een simpele verwisseling van Westen en Oosten in de tekst, hetzij door de schrijvende Vondel, hetzij door de hand van de zetter; een verwisseling die bij correctie van de drukproef niet meer als zodanig werd opgemerkt. Het komt mij voor dat deze simpele oplossing toch niet de meest waarschijnlijke oplossing is. Bij een man die zich zo bewust was van het Turkengevaar, en zo geïnteresseerd geweest is in de geschiedenis van het rijk en de stad van Constantijn, lijkt mij een gang van zaken als bij de tweede mogelijkheid verondersteld, aannemelijker. Dat er voor Leeuwendael geen gevaar van ‘turkse’ zijde te duchten, en dus geen daarop duidend teken te verwachten was, lijkt hier van ondergeschikt belang: onbewust werden in Vondel's geest de kometen van 1456 en 1577 gecontamineerd, werd de richting van de staart gewijzigd, was er een teken van dreiging uit het Oosten ontstaan. Voor Vondel noch voor de lezer/toeschouwer van toen en nu was of is wat er over de staart van de ster in de verzen 422-423 van Leeuwendalers geschreven staat een probleem. Voor de hedendaagse vorser werpt een nauwkeurige beschouwing ervan een zwak zijlicht op Vondel's geest ‘in arrebeyt’.
Haren (Gron.), Achterberghof 3 P.E.L. VERKUYL |
|