De Nieuwe Taalgids. Jaargang 66
(1973)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kreatief vertelspel in de Karel ende ElegastInleidingEnige tijd geleden besteedde H. Vekeman aandacht aan verhaaltechnische biezonderheden in de Karel ende Elegast.Ga naar voetnoot1 Hij kende daarbij veel betekenis toe aan de volgende regels:
Ga naar margenoot+Hoert hier wonder ende waerhede,
Wat den coninc daer ghevel
Ga naar margenoot+- Dat weten noch die menighe wel -Ga naar voetnoot2
Aldus verschijnen deze eerste regels als een uitdaging aan het adres van de toehoorders: ik ga jullie een koningsverhaal vertellen, waarvan jullie de inhoud misschien reeds kennen. Mijn kracht is echter dat dit verhaal wonder en waarheid bevat. En daardoor heb ik een kans om jullie toch nog te boeien, om met jullie het spel van het vertellen te spelen.Ga naar voetnoot3 Als elementen van dit spel behandelt Vekeman de stille monoloog (‘de verteller laat ons weten wat Karel dénkt’), de kommentaartechniek (‘verteller en toehoorder weten méér dan Karel’), de techniek van de dubbele lens (eerst ligt het vertelperspektief bij de verteller, vervolgens zien we hetzelfde verhaalgebeuren door de ogen van een der personages), de techniek van de vertraagde opname (door retardering laat het spanningshoogtepunt langer op zich wachten) en de epische versnelling. ‘De kern van deze verhaaltechniek is de wisselwerking tussen de wereld van het verhaal en de wereld van de toehoorder.’Ga naar voetnoot4 In deze bijdrage wil ik een verdere verkenning uitvoeren op de door Vekeman aangeduide weg. Met name zal ik aandacht besteden aan een opmerkelijke herhalingstechniek in de aanvang van het werk, aan de voorbereiding op de komst van Elegast en de assimilatie van Karel in die richting, en tenslotte aan het maskeradespel dat, naar mijn mening, niet alleen Karel speelt maar ook Elegast. Vooral bij de laatste twee onderdelen zal het van belang zijn te bedenken dat vele toehoorders goed van het verhaal op de hoogte waren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Herhalingen in het inleidende gedeelteIn de Karel ende ElegastGa naar voetnoot5 komen talloze herhalingen voor: woorden, zinnen, zelfs groepen van zinnen. Ze zijn echter lang niet allemaal funktioneel voor het vertel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proces te noemen. Zo maakte A.M. Duinhoven duidelijk, dat er in sommige gevallen sprake kan zijn van kopiïstenfouten, veroorzaakt door het feit dat deze naschrijvers het verhaal uit hun hoofd kenden. Misschien schreven zij de tekst enige malen achtereen af, maar mogelijk ook zien we hier voordragers de tekst kopiëren van een verhaal, dat ze al dikwijls hadden verteld of gehoord. Het pocketformaat en de uitvoering van de codices BR, G en N zou er ook op kunnen wijzen, dat we met tekstboekjes van beroepsvertellers te doen hebben.Ga naar voetnoot6 Deze fouten van kopiïsten: herhalingen en anticipaties, zijn in zoverre voor mijn beschouwing van belang, dat ze duidelijk maken dat ook bij de toehoorders die het verhaal goed kenden, snel herkennings- en anticipatieprocessen konden optreden, die het suggestieve, kreatieve luisteren bevorderden. Over fúnktionele herhalingen schreef E. Rombauts in de inleiding op zijn tekstuitgave van de Karel ende Elegast. Hij noemt ‘de hervatting, die een aanvulling of een precisering beoogt van een pas vermelde biezonderheid:
Ga naar margenoot+Die daar die boodschap brochte,
d'Ingel die van Gode kwam,
Ga naar margenoot+Sprak ten konink als die was gram:’Ga naar voetnoot7
en de ‘stilistische herhaling’: de bijna woordelijke repetitie van een eerder beschreven beeld; een verschijnsel dat ons goed bekend is uit de chansons de geste, waar de laisses similaires echter door verschillende assonantie onderscheiden zijn. ‘Le jeu qui demande une certaine virtuosité consiste à dire les mêmes choses sur une autre assonance.’Ga naar voetnoot8 Al hebben de herhalingen in de aanvang van onze riddernovelle meer weg van de hervatting dan van de stilistische herhaling, ze vormen eigenlijk een derde type dat ik zou willen benoemen als exordiale herhaling.Ga naar voetnoot9 Ze krijgen namelijk hun specifieke funktie, doordat ze in het begin van de vertelling staan. Ik stel me de volgende situatie voor. De jongleur heeft een aantal mensen om zich heen verzameld na zijn oproep: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VrayeGa naar voetnoot10 historie ende al waer
Ga naar margenoot+Maghic u tellen. Hoerter naer!
Terwijl de verteller van start is gegaan, blijven er mensen toelopen. Wil hij ook hen optimaal bereiken en ‘vasthouden’, dan zal hij reeds vertelde zaken nog eens moeten presenteren. We kunnen ons een analoge situatie voorstellen als een reporter bij een sportwedstrijd zijn begininformatie herhaalt, omdat sommige kijkers of luisteraars niet tijdig konden afstemmen. Bovendien vormt het begin van het verhaal de kiembodem voor de rest;Ga naar voetnoot11 door het herhalen van inhoudelijk belangrijke regels, bereikt de verteller dat de aandacht van de toehoorder gericht wordt op belangrijke motieven van het verhaal, die verderop hun uitwerking zullen krijgen. In zekere zin zou ik hier willen spreken van wat A.L. Sötemann cumulatie noemde: door middel van de herhalingen ontstaat een middelpuntzoekend effekt.Ga naar voetnoot12 Nu is het opmerkelijk dat de meeste repetities in het begin van de Karel ende Elegast een soort chiastische struktuur vertonen, waardoor de aanzet van het verhaal in een aantal ‘porties’ uiteenvalt, die ten opzichte van elkaar doorgaans duidelijk begrensd zijn. Alvorens deze chiastische, exordiale herhalingen te behandelen, dien ik eerst duidelijk te maken waar ik de eindgrens van het inleidende gedeelte wil leggen. Nadrukkelijk wijs ik erop dat ik hier geen proloog mee bedoel. (zie noot 9) Gaat men ervan uit dat het verbaal als een drieluik is gekomponeerd - Karel in het veilige kasteel, Karel in het onveilige buiten, Karel in het veilige kasteel - dan ligt het einde van de eerste fase dáár, waar Karel aanstalten maakt zich naar buiten te begeven: Metteser talen ghinc hem ghereiden
Ga naar margenoot+Die coninc Karel ende cleidenGa naar voetnoot13
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karel staat nu op en treft onmiddellijke voorbereidingen voor zijn tocht. Welke exordiale herhalingen met chiastische struktuur vinden we in de passage r. 1-r. 130?
Waarheidsgetrouw verhaal = a Hoert = b Struktuur: ab - ba
Slapen = a Tinghelem = b Struktuur: ab - ba
Haestelike = a Wapent = b Stelen = c Struktuur: abc - cba
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ay, hemelsche drochtijn,
Wat node soude mi sijn
Ga naar margenoot+Te stelene? Ic ben soe rike:
Ga naar margenoot+Wat node soude mi sijn dan
Te stelene, ellendich man,
Ga naar margenoot+Ende waeromme ontbiedet mi God?
Dat mi God den lachter onste
Ga naar margenoot+Dat ic stelen begonste.’
Vaert stelen ende wert dief,
Ga naar margenoot+Sidemeer dat Gode es lief.
Ga naar margenoot+Gods ghebot ende siene woerde
En willic niet laten achter;
Ga naar margenoot+Ic sal dief sijn, al eest lachter,
Ga naar margenoot+Varen stelen oft God verwerken.
Stelen = a God = b Struktuur: ab - ab - ba - ab - ba - ab - ba - ab
Het verdient even onze aandacht dat de vv. 21-22 en 45-47 ten opzichte van elkaar niet chiastisch maar ‘recht’ gebouwd zijn. De regels horen thuis in de eerste en tweede oproep van de engel, waarin een onveranderlijk gebod van God uitgesproken wordt. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de formuleringen vrijwel identiek zijn aan elkaar. In dit licht gezien horen daar ook de vv. 95-96 bij, deel uitmakend van de derde oproep door de engel; ook hier vinden we ten opzichte van de twee voorafgaande appèls de ‘rechte’ opeenvolging. De parallelliteit tussen de drie oproepen wordt nog vergroot doordat na de vermelding van de gebiedende God steeds de sanktie ter sprake komt: ‘Oft ghi verliest lijf ende ere.’ (v. 24), ‘Anders hebdi u lijf verloren’ (v. 48), ‘Het sal u aen u leven gaen.’ (v. 92). Een echo van de drie oproepen is duidelijk te vinden in Karel's woorden:
Ga naar margenoot+Gods ghebot ende sine woerde
En willic niet laten achter;
Ic sal dief sijn, al eest lachter,
Ga naar margenoot+Al soudic hanghen bider kele.
De parallellie funktioneert niet alleen in het tot uitdrukking brengen van de onveranderlijkheid van Gods besluit, maar ze geeft ook aan het inleidende gedeelte een hecht stilistisch geraamte; ze zorgt voor een dóórlopende samenhang. Bij de chiastische herhalingen overweegt meer wat ik zou willen noemen de afsluitende samenhang. Er ontstaan duidelijke vertelporties. Het valt echter direkt op dat de verschillende porties weer nadrukkelijk met elkaar verbonden worden, zodat er in feite ook hier een dóórlopende samenhang ontstaat. Zo lopen de eenheden A en B door elkaar heen: de vertellersproloog (vv. 1, 2, 8, 10) wordt doorregen met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kleine stukjes narratio. Dat is begrijpelijk: de voordrager trekt zijn toeschouwers door hen op te roepen en door hen op hetzelfde ogenblik al iets van het verhaal te laten horen. In de eenheden C én D komt ‘stelen’ aan de orde, waardoor ook hier een zekere kontinuïteit bereikt wordt. Het aantal regels dat door de herhalingen omsloten wordt neemt toe: A : 8 - B : 8 - C : 15 - D : 97. De ‘historie’ komt geleidelijk uit de startblokken, het bewustzijn van de toehoorders krijgt geleidelijk meer én steeds verder geïntensiveerde stof te verwerken: A: twee paren - B: twee paren - C: twee paren met drie elementen - D: acht paren. Het merg van de vertelling zien we voor ons als we de herhalende sleutelwoorden op een rijtje zetten: waar verhaal - hoort - slapen - Ingelheim - haastig - wapent - stelen - God - stelen. De grote nadruk die op het laatste paar valt is tekenend voor het grote dilemma waarin Karel verkeert: hoe kan hij het rijmen dat God een zo rijk vorst uit stelen stuurt? Moet hij nu gaan of niet? Zo bereikt de verteller door een bekwame kombinatie van dóórlopende en afsluitende samenhangen dat het geheugen van de toeschouwers levendig wordt gehouden en dat de kernproblematiek duidelijke kontouren krijgt. Hetzelfde effekt wordt bereikt door de ‘anticipation professionelle’Ga naar voetnoot15 waarvan we in hetzelfde inleidende gedeelte een interessant voorbeeld aantreffen. Karel ligt te slapen
Ga naar margenoot+Ende waende opten andren dach
Crone draghen ende houden hof
Ga naar margenoot+Omme te meerne sinen lof.
Deze ‘anticipation’, als type erg bekend in de proloogtechnieken, is hier meer dan zo maar een vooruitwijzing. Vekeman behandelt deze plaats als een verteltechnische onzekerheid; uitgaande van de polysemie van het werkwoord waenen, is v. 12 op drie manieren te verstaan: ‘De koning had zich vast voorgenomen - de koning lag met enige bezorgdheid te denken over - de koning koesterde de ijdele hoop.’Ga naar voetnoot16 Voor de toeschouwers die het verhaal al kenden kan er hier sprake zijn van ‘de dubbele lens’: voor de argeloze, niets wetende Karel had het ‘waenen’ echter een beperktere inhoud dan voor de wetende toehoorder. Er ontstaat een geheel andere situatie dan in de Reinaert, waar soortgelijke regels voorkomen:
Ga naar margenoot+Nobel die coninc hadde ghedaen
Sijn hof crayeren over al
Dat hi waende hadde hijs gheval
Ga naar margenoot+Houden ten wel groeten love
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kombinatie van waende en hadde hijs gheval ‘gewinnen die Kraft einer verborgenen, Unheil prophezeienden epischen Vorausdeutung und stellen den König und seine Herrschaft unter die Herrschaft der Fortuna.’Ga naar voetnoot17 Hier is ‘waende’ voor Nobel zélf dubbelzinnig; hij is bepaald niet gerust over de afloop van de hofdag. Laat ik nog eenmaal naar de herhalingen terugkeren. Hierboven is al gebleken dat de repetitio geen puur formele zaak is, maar funktioneel met de inhoud is verbonden. Dat blijkt nogmaals aan het einde van het inleidende gedeelte. In een stille monoloog van de wanhopige Karel geeft de verteller door een herhaalde oppositie van ruimtelijke beelden opnieuw gestalte aan Karels dilemma; de struktuur hiervan is niet chiastisch. De koning, die zich nog veilig voelt, hij is immers binnen de muren, beschermd bovendien door poort- en torenwachter, laat zijn gedachten naar het onveilige buiten dwalen. Deze antithese binnen-buiten, tevens de antithese tussen de bekende en de onbekende wereld, komt als volgt tot uiting:
Ga naar margenoot+Ic woudic ware buter saleGa naar margenoot+
Ende mi ware ghecost opten Rijn
Ga naar margenoot+Seven borghe ende stene fijn.Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Wat maghic segghen van oneren
Den ridderen ende den heren,
Ga naar margenoot+Die hier ligghen inder sale?Ga naar margenoot+
Moet varen in een lant,
Ga naar margenoot+Dat mi vremde es ende onbecant?Ga naar margenoot+
Verderop in het verhaal zal de oppositie binnen-buiten opnieuw een belangrijke rol spelen. Karel waagt zich in het voor hem vijandige buiten, maar blijft daarbij een buitenstaander in een centraal gebeuren van dit verhaal: het stelen. Wellicht dat er daardoor een symbolische trilling trekt door de regel:
Ga naar margenoot+Die coninc bleef buten, Elegast ghinc in.Ga naar voetnoot18
En tevens in het gesprek dat Elegast van de dieren beluistert: Ende seiden, dattie coninc stont
Ga naar margenoot+Buten hove, in haer Latijn.
Op het eind van de inbraakpartij komt Elegast naar buiten:
Ga naar margenoot+Ende maectem siere vaerde
Buten hove tsinen paerde,
Ga naar margenoot+Toten coninc, die sere verdochte.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karel is om twee redenen erg bang. Allereerst staat hij in zijn eentje buiten het kasteel van Eggheric in de stikdonkere nacht. Vervolgens is een koning die ‘buten hove’ staat, per definitie erg bang. We zijn hier niet alleen in een of ander nachtelijk landschap, maar veeleer ook in een ‘moralische Landschaft’.Ga naar voetnoot19 De koning is niet thuis op de kromme paden, in tegenstelling tot Elegast:
Ga naar margenoot+Swart was dors, daer hi op sat,
Ende quam enen sonderlinghen pat
Ga naar margenoot+Dwers ghereden dor den woude.
Karel is alleen insider in de hem bekende wereld; daarin ligt zijn sterkte en tevens zijn zwakte: juist de onbekende wereld heeft het op hem gemunt. Om daar achter te komen moet Karel die wereld binnentrekken, er volledig in dóórdringen kan hij niet, daarvoor heeft hij de insider Elegast nodig. Elegast is eigenlijk insider tegen wil en dank. Heel anders is het gesteld met Eggheric die met kasteel en al in de bedreigende wereld is geplaatst; zijn hof staat tegenover dat van Karel. Als Eggheric ‘buten hove’ komt en het hof van Karel binnentrekt, gaat hij ten onder. Voor Elegast betekent de tocht naar Karels hof ‘der Weg zurück’. De symbolische achtergrond zal ook in het volgende deel van deze bijdrage nog ter sprake komen, waarin ik hoop aan te tonen dat de insider-outsider Elegast zijn schaduw reeds ver voor zijn verschijnen door de verteller vooruit doet werpen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De voorbereiding op de komst van Elegast en de assimilatie van Karel in zijn richtingHierboven schreef ik dat er bij toehoorders die het verhaal goed kenden, snel herkennings- en anticipatieprocessen konden optreden. Zo zal hun kennis van de totaalhandeling en vooral van het optreden van Elegast ervoor zorgen dat ze, lang voor zijn verschijnen, al aan hem moeten denken. Wellicht dat we dit ook een toepassing van de techniek der vertraagde opname mogen noemen.Ga naar voetnoot20 Niet alleen de toehoorders groeien naar de komst van Elegast toe, maar ook Karel. Het is Gods wil dat hij zal ontdekken wie zijn vriend en wie zijn vijand is. Daartoe moet Karel tijdelijk het leven van een dief gaan leiden, waardoor hij noodzakelijkerwijze al in de richting van Elegast aan het assimileren is. Welk materiaal biedt de tekst voor deze voorbereiding en assimilatie?
A. Dlant was algader sijn:
Ga naar margenoot+Hi was keiser ende coninc mede.
De verteller tekent Karel direkt in zijn macht en rijkdom. Hij bereikt daardoor dat de opdracht van de engel om te gaan stelen (v. 21) sterker paradoxaal wordt en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tevens dat er een kontrast ontstaat met de Elegastfiguur, waarvan later gezegd zal worden:
Ga naar margenoot+Hi en heeft lant noch leen
Ik wijs erop dat ook God in zijn (feodale) macht getekend wordt:
Ga naar margenoot+Die in hemelrike es Here!Ga naar voetnoot21
De personages krijgen hun eerste schikking: Karel is afhankelijk van God, Elegast van Karel. Ik kom hier bij punt D op terug.
B. Het hierboven in een paar zinnen geschetste kontrast tussen rijkdom en stelen krijgt een grote uitbreiding in de vv. 57-76. Waarom zou iemand wiens land zo groot is dat ‘men vint niewer sijns ghenoet’ (v. 64), uit stelen moeten gaan? Voor Elegast ligt dat totaal anders:
Ga naar margenoot+Hi en heeft lant noch leen
Noch ander toeverlaat negheen
Ga naar margenoot+Dan hi met stelen can bejaghen.
C. Wat node soude mi sijn dan
Ga naar margenoot+Te stelene, ellendich man,
Tekstuitgevers die ‘ellendich man’ weergeven als ‘als een rampzalige, een ellendige’ (Moller, Bergsma, Rombauts) schieten m.i. tekort. Weliswaar geeft het Mnl. W. (deel II, 617-618) als derde betekenis ‘in een rampzaligen toestand’, maar zeker geldt in onze tekst ook betekenis I: ‘uitheemsch, buitenlandsch, vreemd’ en vooral betekenis 2: ‘verbannen’. Juist de banneling-notie werkt krachtig in het Elegastperspektief.
D. Na de derde oproep van de engel schikt Karel zich in zijn lot, al zegt hij liever te zien dat God hem alles af zou nemen
Ga naar margenoot+Dattic van Hem houde te lene,
Beide borch ende lant,
- Sonder mijn ridders ghewant! -
Ende ic mi moeste gheneren
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Metten schilde ende metten spere,
Alse een die niet en heeft
Ga naar margenoot+Ende optie aventure leeft.
De ‘ellendich man’ uit v. 78 krijgt hier in de vv. 111-112 een verwante omschrijving. Elegast zal later zeggen: Mine ghesellen sijn int wout
Ga naar margenoot+Ende ic voer uut op aventure,
De relatie Goddelijke leenheer - aardse leenman (Karel) tegenover de relatie aardse leenheer (Karel) - aardse leenman (Elegast) kan de toehoorder door de vv. 106-112 nadrukkelijk in gedachten komen. Karel is bang om zijn eer te verliezen, liever zou hij al zijn bezittingen kwijtraken. Zijn Goddelijke leenheer doet ze hem echter beide behouden! Dit in schrille tegenstelling tot de aardse leenheer Karel, die zijn leenman alles afgenomen heeft en hem heeft verstoten. Op last van zijn ‘exemplarische’ Leenheer dient Karel zijn gebrekkig leenheerschap, zowel ten opzichte van Elegast als van Eggheric, ten opzichte van goed en kwaad, van trouw en van ontrouw, te gaan verbeteren. Dat ook Eggheric in deze passage wordt ‘voorbereid’, valt te lezen uit de vv. 106-107, die later ook in verband met Eggheric aan de orde komen:
Ga naar margenoot+Nochtan houti van den coninc
Sijn herde scone dinc,
Ga naar margenoot+Beide borch ende leen.
Karel moet een zoektocht ondernemen om te ontdekken dat Elegast gedurende zijn hele leven ‘ghestade vrient’ (v. 625) is geweest en zal zijn, en te ervaren dat Eggheric Selve den coninc, sinen here,
Ga naar margenoot+Soudi nemen lijf ende ere,
Deze zoektocht, een soort bezinningstocht in het juiste leenheerschap, vertoont enigszins het klassieke patroon van reis, strijd en hernieuwd inzicht, zoals dat door Northrop Frye is beschreven.Ga naar voetnoot22 Karel reist naar Elegast en Eggheric, hij levert strijd met hen beiden (zij het tegen Eggheric indirekt) en ziet uiteindelijk, tot zijn grote vreugde, Elegast gerehabiliteerd en Eggheric gestraft. Ook de belevenissen van Elegast zijn zo te schematiseren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E. Karel vraagt zich af wat hij ‘den ridderen ende den heren’ in zijn kasteel zou moeten vertellen als ze hem in de gaten kregen. Moet hij ze zeggen:
Ga naar margenoot+Dat ic an deser deemster nacht
Allene, sonder anders cracht,
Moet varen in een lant,
Ga naar margenoot+Dat mi vremde es ende onbecant?
Moet hij, met andere woorden, dezelfde weg gaan als Elegast? Karel moet naar Elegast toegroeien om te beseffen in welke duisternis hij hem gestort heeft; hij moet zelf de dreigende duisternis doortrekken om het licht der oplossing te kunnen vinden. Zijn Goddelijke Heer eist dat en zal hem er ruimschoots voor belonen. De angst van Karel en de bescherming van God - borg voor een goede afloop - krijgen gestalte in de beschrijving van de weersgesteldheid via de techniek van de dubbele lens. Karel maakt in v. 127 melding van ‘deser deemster nacht’ en doet dat nogmaals in v. 189. De verteller echter geeft het volgende beeld:
Ga naar margenoot+Die mane scheen overclaer,
Die sterren lichten anden trone,
Ga naar margenoot+Dweder was claer ende scone.
Onmiddellijk hierna zet het louteringsproces bij Karel in:
Ga naar margenoot+Ic was ghewone vore alle dinc
Dieve te hatene, daer icse wiste,
[ . . . ]
Nemmermeer en ghevalt mi dat,
Dattic man dor cleinen scat
Ga naar margenoot+Sneven doe in al mijn leven.
Het bos komt Karel dreigend voor. Het is voor hem iets dat tot de ‘andere wereld’ behoort, symbool voor verborgen gevaar, ‘conceived as an ante-region to the inferno or an extension of hell.’Ga naar voetnoot23. Als er een geheimzinnige zwarte ridder dwars door dat bos aan komt rijden, maakt Karel dan ook direkt een kruisteken Ende waende, dat die duvel ware,
Ga naar margenoot+Omdat hi was soe swart al.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De toehoorder weet wel beter wie daar onder die mooi verlichte hemel nadert. In plaats van Karels ondergang komt daar zijn redding; de nachtridder zal hem uiteindelijk een schone dag bezorgen:
Ga naar margenoot+Doe was die wachter ghestaen
Ter hogher tinnen ende blies den dach,
Ga naar margenoot+Diemen scone verbaren sach.
De antithese tussen de nacht- en de dagridder, en de ermee verbonden symboliek, zal ook in het laatste deel van deze bijdrage ter sprake komen.
F. Wellicht heeft ook de volgende passage voor de luisteraar een Elegastperspektief gekregen. Als Karel het paleis uitsluipt, deelt de verteller mee: Daer en was gheen slot soe goet
Ga naar margenoot+No dore, diene wederstoet,
Later zal Elegast zeggen:
Ga naar margenoot+In vinde gheen so vaste kiste
Noch gheen slot so vast:,
Here, sprac Elegast,
Weticker enich goet in,
Ic brinct wel in mijn ghewin
Ga naar margenoot+Ende onder mine ghesellen.
En verderop:
Ga naar margenoot+Ende ontsloet dan altemale
Slote, die men met slotelen sloet,
Ga naar margenoot+Waren si cleine ofte groet;
Behalve de sleutelpassage is er nog een tweede parallellie aan te wijzen, met betrekking tot het doen inslapen:
Ga naar margenoot+Daer en was niemen, diene sach,
Want dat volc algader lach
Ga naar margenoot+In vasten slape, alst God woude.
Te vergelijken met:
Ga naar margenoot+Nochtan consti behendichede,
Daer hi alle dieghene mede
Ga naar margenoot+Slapen dede vanden sale;
Karel gaat onopgemerkt naar buiten, Elegast komt onopgemerkt binnen. Worden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo Karel en Elegast met elkaar in verband gebracht, er is nog een andere relatie. Wat God in het ene geval bewerkstelligt - het openen van sloten en het verwekken van slaap - bewerkstelligt Elegast in het andere geval. De beide ‘compagnons’ van Karel - God en Elegast - gaan in hun helpende funktie enigszins op elkaar lijken; zij beiden zullen Karel uitkomst bieden.
G. De overpeinzing van Karel bij het betreden van het woud, is de laatste voorbereiding op de komst van Elegast:
Ga naar margenoot+Die leven bider aventuren.
Si weten wel dat si verbueren
Lijf ende goet. Mach mense vaen,
Men doetse hanghen, ende thoeft af slaen,
Ga naar margenoot+Ofte sterven arger doet.
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat spoedig hierop de naam Elegast valt in een stille monoloog van Karel: Ic hebbe Elegast verdreven
Ga naar margenoot+Om cleine sake uut minen lande,
Het assimilatieproces wordt steeds explicieter:
Ga naar margenoot+Ic woudic nu in deser nacht
Sijn gheselle mochte wesen.
Ga naar margenoot+Ay Here God, helpt mi tot desen!
De Elegastfiguur moét nu wel spoedig komen opdagen. Kan daar bij de toehoorders geen twijfel meer over bestaan, Karel vraagt zich in angst en beven af wie die geheimzinnige zwarte ruiter kan zijn. Hij houdt het erop dat het de duivel in eigen persoon is! Zijn wapens zijn zwart, zijn helm en schild, en ook de wapenrok en het paard zijn zwart. Een zwartstaccato dat doet denken aan Gorters beroemde regels: In de zwarte nacht is een mensch aangetreden,
de zwarte nachtwolken vlogen,
de zwarte loofstammen bogen,
de wind ging zwaar in zwarte rouwkleeden.Ga naar voetnoot24
Groot is echter Karels vreugde als hij ontdekt dat niet de duivel, maar Elegast zijn pad heeft gekruist. Met hem gaat hij nu op weg, eigenlijk buten weghe, als kollegadief; een rol die hij niet gewend is te spelen, wat het gevaar met zich meebrengt dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn spel doorzien zal worden. Aan dit spanningsveld der maskerade zal ik nu aandacht besteden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Het maskerade-spel tussen Karel en ElegastIn het tweede deel van deze bijdrage trachtte ik aan te tonen hoe Karel steeds verder assimileerde in de richting van Elegast; dit resulteerde in de wens om als gezellen door de nacht te gaan. Na het bekend worden van Elegast's identiteit, maakt Karel van zijn verlangen een konkreet verzoek: Willewire omme doen onse macht
Ga naar margenoot+Ende ghesellen sijn te nacht?
Volledige assimilatie is voor Karel echter onmogelijk: het nachtelijk bedrijf blijft voor hem theater, terwijl het voor Elegast een vertrouwde bezigheid is geworden. Eerste voorwaarde voor Karel is dan ook om het gedrag van Elegast zo nauwkeurig mogelijk te observeren en te imiteren. Slaagt hij daar niet in, dan zal hij door de mand vallen en zal zijn ware, angstvallig verborgen gehouden, identiteit openbaar worden. In zijn angst en ijver om een zo goed mogelijke ‘ghesel’ te zijn, forceert Karel zich:
Ga naar margenoot+Nu moetic lieghen dor den noot.
Hij tracht Elegast te doen voorkomen dat hij (Karel) in zijn optreden nog ‘verschrikkelijker’ is dan zijn maat; had deze immers verteld dat hij de armen spaarde, Karel zegt van zichzelf:
Ga naar margenoot+Ic stele alrehande saken
- In late niemen met ghemake -
Ga naar margenoot+Den riken ende den armen,
Hoe zal Elegast deze woorden beoordelen? Het is zaak om hier niet in cirkelredeneringen te vervallen en ik moet dus vanuit de tekst mijn argumenten zien te vergaren. Welnu, het kan haast niet anders of Elegast heeft de hoogdravende woorden van Karel argwanend beluisterd. Die argwaan bestond al vanaf het moment dat hij Karel ontmoette; hij zag hem voor een verspieder van de koning aan:
Ga naar margenoot+Wat soude hi el jaghen
Achter bosschen ende haghen,
Ga naar margenoot+Of hi mi niet en sochte?
De formule ‘achter bosschen ende haghen’ wijst weer op de vreemde wereld, op het ‘buten weghe’ zijn. Elegast herkent de ridder blijkbaar direkt als vreemdeling die de barrières naar de hem onbekende wereld genomen heeft, die doorgedrongen is in een hem wezensvreemd domein. Hoe verraadt Karel zich? Of beter: waaruit blijkt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat Karel de andere wereld vertegenwoordigt? Dat blijkt voor Elegast allereerst uit zijn kleding. Als de engel na de derde oproep verdwenen is, gaat Karel zich kleden:
Ga naar margenoot+Metteser talen ghinc hem gereiden
Die coninc Karel ende cleiden
Met sinen dieren ghewaden,
Ga naar margenoot+Als die te stelene was beraden.
Is dit al een eerste aanduiding van Karels onvermogen om zich te verplaatsen in de wereld buiten het hof? Iemand die te stelene was beraden zou toch nooit zijn kostbare kleren daartoe aantrekken? Die horen bij het dagleven van een groot vorst, niet bij het nachtleven van een listige insluiper. Het blijkt dat het gebied waar hij binnen moet trekken hem inderdaad vremde es ende onbecant. Uit eigen vrije wil zou hij dan ook nooit gegaan zijn, en wat dit betreft staat hij tegenover bv. Bruun uit de Reinaert. ‘Der Grenzübertritt wird Bruun teuer zu stehen kommen, aber das ist sein unausweichliches episches Schicksal, nachdem er sich so bereitwillig und übermütig auf den Weg gemacht hat.’Ga naar voetnoot25 Karels grensoverschrijding zal hem juist het leven redden; vol tegenzin en angst gaat hij op pad, echter onder de bescherming van God. De sympathie van de toehoorders vergezelt hem, al zullen ze meermalen hun lachspieren niet in bedwang hebben kunnen houden. Karel, min of meer verstardGa naar voetnoot26 in zijn eigen milieu, slaat immers enige malen de plank mis en staat in al zijn hoogwaardigheid herhaaldelijk te trillen van angst. Nous rions déjà de la distraction qu'on nous présente comme un simple fait. Plus risible sera la distraction que nous aurons vue naître et grandir sous nos yeux, dont nous connaîtrons l'origine et dont nous pourrons reconstituer l'histoire.Ga naar voetnoot27 Juist doordat de toehoorders echter de oprechte motivering achter Karels handelen kennen, zal hun lach mild zijn geweest, terwijl ze om Bruun vernietigend zullen hebben geschaterd. Elegast bekijkt de naderende ‘dagridder’ zeer argwanend:
Ga naar margenoot+Hi salre laten die wapen sine,
Die die beste sijn in schine,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die ic in seven jaren sach:
Sie verlichten alse den dach
Van stenen ende van goude.
Wanen quam hi inden woude?
En was noit arm man,
Die sulke wapen droech an
Ende sulc ors hadde bescreden,
Ga naar margenoot+So sterc ende van sconen leden.
Geen wonder dat Elegast iemand van het hof meent te herkennen, die het op hem gemunt heeft. Geen wonder dat de grootspraak van Karel over zijn brute roofakties weinig geloof vindt bij Elegast. Geen wonder dat Elegast zich aarzelend uitlaat als Karel hem tenslotte mee uit stelen noodt: Elegast sede: Ja ic, gherne.
Ga naar margenoot+In weet of ghijt segt in scherne.
Karel zelf vermoedt niet dat Elegast hem zou kunnen verdenken. ‘Un personnage comique est généralement comique dans l'exacte mesure où il s'ignore lui-même. Le comique est inconscient.’Ga naar voetnoot28 Hij heeft zelfs reden om over zichzelf tevreden te zijn, als hij op listige manier de trouw van Elegast op de proef heeft gesteld: het voorstel om bij de koning te gaan inbreken. (v. 612-615). In de situatie waarin hij zich bevindt, probeert Karel het zo goed mogelijk te doen, daarbij geleid door zijn verstandelijke begaafdheid.Ga naar voetnoot29 Die blijkt bv. uit de stille monoloog waarin Karel snel overdenkt of hij akkoord kan gaan met Elegast's voorstel om bij Eggheric in te gaan breken: Al hadden sijn suster ghevanghen,
Ga naar margenoot+Si souden node laten hanghen.
Deze verstandelijke begaafdheid alleen kan echter Karel niet redden; zijn daadwerkelijk optreden moet de doorslag geven. Vandaar dat hij nauwgezet toeziet op wat er gebeurt:
Ga naar margenoot+Die coninc hem niet en vergat.
Uit de onmogelijkheid van Karel om zich volledig in de voor hem vreemde wereld | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in te leven, volgt dat dit vers ook een ironiserende bijklank krijgt. Wat missen we hier de mimiek en de intonatie van de voordrager!Ga naar voetnoot30 Uiteraard rijdt Elegast door het woud voorop. Ook hier komt de Reinaert weer in de herinnering, als Reinaert tot Bruun zegt: Volghet mi ic sal voeren gaen
Ga naar margenoot+Wi houden desen crommen pat
Door deze positie kan Karel zich onopgemerkt meester maken van het kouter; hij sjouwt het omhoog
Ga naar margenoot+Ende volghede Elegaste
Metten sporen vaste,
Ga naar margenoot+Die een luttel was voren.
Blijkbaar merkt Elegast, wiens ‘list es menichfout’, niets van deze aktie. (Of wel? Ik kan me voorstellen dat deze mogelijkheid opkomt bij iemand die het verhaal erg goed kent). Toch klinken zijn woorden voor het kasteel van Eggheric in het licht van wat voorafging, m.i. onmiskenbaar ironisch:
Ga naar margenoot+Wat dunct u gedaen dat best?
Ic wille werken bi uwen rade.
Het ware mi leet, ghesciede u scade,
Dat men mochte segghen dan:
Ga naar margenoot+Het quam al bi desen man.
Ook Elegast beschikt over verstandelijke begaafdheid! Karel tracht te riposteren met hetzelfde wapen:
Ga naar margenoot+‘In quam noit binnen der salen
Noch in den hove, dat ic weet.
Het soude mi wesen onghereet,
Soudicker nu binnen gaen.
Ga naar margenoot+An u selven moetet staen.’
Dan maakt Elegast voor het eerst zijn wantrouwen tegenover Karel openbaar: Sidi nu een behendich dief,
Ga naar margenoot+Dat salic cortelike verstaen.
Hij lacht hem openlijk uit als hij hem met het kouter ziet manipuleren. Karel poogt zijn ‘meesterschap’ te handhaven door een omstandige verklaring af te geven van het verlies van zijn ‘iser’, vergetend dat juist in de beperking zich de meester toont. Elegast doorziet dit opgeblazen verhaal dan ook: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
So sere ontsachi hem der onvrame.
Ga naar margenoot+Hi en dochtem gheen behendich dief.
De klimax nadert. Elegast weet dat hij geen ervaren dief voor zich heeft; dat had hij ook niet verwacht toen hij hem aan had zien komen rijden. Wie is die vreemde ridder dan wél die met zijn kostbare spullen midden in de nacht door het bos rijdt? Die zo angstvallig zijn schild bedekt houdt? Wiens gedrag zo volkomen in strijd is met zijn woorden?Ga naar voetnoot31 Op dit moment van grote verwarring klinken daar de woorden van de haan en de hond:
Ga naar margenoot+Doe verstont hi ter wilen
An enen hane, an enen hont,
Ende seiden, dattie coninc stont
Ga naar margenoot+Buten hove, in haer latijn.
Ten onrechte hebben de onderzoekers, mijns inziens, te weinig waarde gehecht aan het moment dat deze woorden worden gesproken. Ze vormen het kulminatiepunt van een proces dat al lang op gang is gebracht. Als antwoord op de grootste twijfel komt de grootste zekerheid. Dit aspekt van zekerheid krijgt naar mijn gevoel in de dierenpassage nog een extra versterking. Waarom staat er ‘in haer latijn’? Dit is meer dan een aanduiding voor dierentaal die de mensen vreemd in de oren klinkt. Ik ben ervan overtuigd dat het ‘latijn’ uit deze belangrijke passage ook funktioneert vanuit de waarheidsopvattingen die toen golden. Hoe vaak geven middeleeuwse auteurs aan hun werken niet een geur van autoriteit door te verwijzen naar een latijnse bron! Het verhaal van de haan en de hond krijgt - binnen de verhaalfiktie uiteraard - grote waarheidskracht. Dit wordt nog versterkt door de regels: Diet in haer latijn vonden,
Ga naar margenoot+Dat die coninc ware daer.
Al moet ik toegeven dat het strikte bewijs ontbreekt, toch meen ik, meeluisterend met de toenmalige toehoorders, die als gevolg van hun bekendheid met de tekst konden spelen met nuances, dat zowel door de plaats van dit fragment als door de gebruikte formuleringen, de identiteit van Karel op deze plaats ook voor Elegast duidelijk wordt. Ik kan ook nog wijzen op de talrijke sprookjes - en met Elegast zitten we toch gedeeltelijk in deze sfeer - waarin de dieren aan de held van het verhaal onmisbare informatie verschaffen. Juist omdat het dieren zijn, zijn ze voor Elegast zo betrouwbaar! Tenslotte zou ik nog als argument aan kunnen voeren dat er in het verloop van het verhaal verder nergens meer over deze ‘koningspassage’ wordt gesproken; de mededeling heeft haar funktie verricht, Elegast weet waar hij aan toe is.Ga naar voetnoot32 Hij spreekt dan ook duidelijke taal: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ic wille mijn kele windewaeit,
Ga naar margenoot+En es die coninc niet hier bi.
Elegast is echter gedoemd het spel voort te spelen, ook nu hij er zo'n belangrijke dimensie achter gevonden heeft. Hij kan het niet laten om Karel in zijn dievenhemd te zetten door hem het kruid uit de mond te stelen en hem toe te voegen:
Ga naar margenoot+Ghi en weet van stelen niet een haer!
Hij beseft dat alleen Karel hem zijn vrijheid terug kan geven en dat hij dus dicht in zijn buurt moet blijven. Als Elegast de beddespraak beluistert tussen Eggheric en zijn vrouw, is hij om twee redenen verstoord: allereerst, en het is goed om dat nog eens te benadrukken, draagt hij zijn wettige vorst een loyaal hart toe; maar vervolgens beseft hij ook dat na de dood van Karel voor hem weinig kansen meer overblijven:
Ga naar margenoot+Ic hebbe minen here verloren.
Ic hadde toeverlaet te voren
Te comene te minen goede
Ente verwinnen mine armoede,
Ga naar margenoot+Ende was oec in goeden wane.
In het licht van het bovenstaande zal die ‘goeden wane’ begrijpelijk zijn! Of, om de zaak om te draaien, als Elegast niet zou weten dat de man aan zijn zijde Karel was, zou hij dan wel enige reden voor die hoop hebben kunnen hebben? Als Karel hierna Elegast nogmaals op de proef stelt: Sterft die coninc, soe es hi doet.
Ga naar margenoot+Wat talen souder of wesen?
reageert die zeer fel, wellicht des te feller nu hij weet voor de koning zelf te staan, voor zijn rechter. Hij is zeer rolvast, dit in tegenstelling tot Karel; deze is zo bewogen door de aanhankelijkheid van Elegast en zo geëmotioneerd door de geplande ‘ondaet’ van Eggheric, dat hij bijna als Karel de Grote tot Elegast gaat spreken. Hij raadt Elegast aan het verhaal zelf aan de koning te gaan vertellen en voorspelt dan - maar deze voorspelling is veeleer ingekleed als een persoonlijke belofte! -:
Ga naar margenoot+U loen en sal niet wesen smal:
Ghi moghet riden bi siere siden
Alle u daghe sonder beniden,
Ghelijc of ghi sijn broeder waert,
Ga naar margenoot+Soe langhe alse u God ghespaert.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elegast zegt dit niet te durven en belijdt nog eens - vóór zijn rechter - zijn schuld ten opzichte van die rechter. Tenslotte belooft Karel zelf naar de koning te gaan en merkt daarbij op, in al of niet bewust humoriserende toneelwoorden:
Ga naar margenoot+Sloech men doet, het ware mi leet.
Karel verlaat het podium, zonder met zijn laatste woorden zijn rol gered te hebben. De volgende dag heeft Elegast weinig uitleg nodig, als men hem komt oproepen. Hier werkt niet alleen het streven naar brevitas i.v.m. het aflopende verhaal, maar ook het ‘à bon entendeur peu de paroles’. Opnieuw ontmoet hij zijn nachtelijke gezel, de mislukte nachtridder in de praal van zijn dagelijkse glorie. Op wat vroeger tussen beide personages, die nu opnieuw als vorst en vazal tegenover elkaar staan, gebeurd is, gaat de dichter niet in. Evenmin laat hij Elegast zijn gezel van de vorige nacht in Karel herkennen, zegt RombautsGa naar voetnoot33. De zaken liggen in zijn uitleg echter anders. Wij weten nu, met de toehoorders, tot welke toneelprestaties Karel én Elegast in staat zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitHet belang van de relatie tekst-verteller-publiek is in de drie onderdelen van deze bijdrage op verschillende wijze naar voren gekomen. In het eerste deel bleek dat de herhalingen de toehoorders die aan het toelopen waren gelegenheid gaven om de verhaaldraad op te nemen en hen tevens ‘portie-gewijs’ in aanraking brachten met essentiële verhaalelementen. In het tweede deel beschreef ik hoe juist de toehoorders die het verhaal al kenden, Elegast steeds dichterbij voelden komen en Karel zich letterlijk en figuurlijk in zijn richting zagen bewegen. Tenslotte probeerde ik te demonstreren hoe eerst Karel alleen en daarna Karel en Elegast beiden een rollenspel speelden, waarbij Elegast de toneelschoenen beter pasten dan Karel. Ervan uitgaande dat in de dierenscene Karels identiteit voor Elegast inderdaad duidelijk werd, poogde ik het slot van het verhaal in dat perspektief te belichten. ‘Aldus verschijnt Karel ende Elegast als een opdracht aan de toehoorders tot eigen creatie op een conventioneel thema. Misschien schuilt daarin de bekoorlijk- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid van dit oude verhaal.’Ga naar voetnoot34 Ook de twintigste-eeuwse onderzoeker dient zich in de rijen van die toehoorders te scharen, en ook hij heeft die kreatieve opdracht.Ga naar voetnoot35
Kwartelstraat 12, Oosterhout. alfred g.h. kerckhoffs 23 juli 1972.Ga naar voetnoot* |
|