De Nieuwe Taalgids. Jaargang 66
(1973)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Kanttekeningen bij een poësie-albumA. Willem Kloos en Henriëtte van Deventer-PerkI. In hun recente editie van de Okeanos-fragmentenGa naar voetnoot1 wordt door Verburg en Prick een gedicht van Willem Kloos opgenomen, dat wij hier in extenso laten volgen: Aan Henriëtte Perk.
Verkoren hoofd der keurige gemeente,
Die, klein en stil, en stiller door haar kleente,
Toch nu reeds, op zijn Dietsch of Duitsch? ‘verrukt’
Toekomst'ge kronen op het hoofd zich drukt,
En, jeugdig, stelt aan oud en jong de wetten,
Maar buigt voor de'eengen wil van Henriëtte -
Daar wij, in 't staren op uw heerlijkheid,
Niet weten of ge Venus zelve zijt,
Dan of haar beeld, zooals haar Titiaan maalde,
Genadiglijk ontwaakt tot de aarde daalde -
Met lokken, als het eerste zonlicht blond,
Dat 't eerste gele wolkje gouden rondt,
En oogen, diep als 't klaar azuur, maar blauwend
In rijker, glanzen, oogen, waarin dauwend
Het paarlemoer met al zijn tinten speelt,
Der zonnezuivre ziele zuiverst beeld.
Vergeef, dat ik, verloren in 't aanschouwen,
Iets liefs durf bieden aan de ‘Liefste Vrouwe’
19 Juni 1883 Willem Kloos.Ga naar voetnoot2
De filiatie van dit stroef lopend versje, dat zijn literair-historische betekenis ontleent aan een ‘citaat’ uit de OkeanosGa naar voetnoot3, vormt de inhoud van onze, hier volgende, beschouwingen.Ga naar voetnoot4
II. Cathérine Henriëtte (Jet) Perk, Jacques' tweede zusje, werd te Dordrecht geboren op 19 juni 1863. In de totnogtoe gepubliceerde documenten en studies komt zij nauwelijks voor. Als Jacques sterft is zij 18 jaar. | |
[pagina 298]
| |
Op 12 augustus 1886 huwde zij Meinhard Voûte, die haar na 15 jaar verliet. Uit hun huwelijk werd één zoon geboren, Edward John, die op 5 maart 1941, kort na de februari-staking, door Seyss Inquart werd benoemd tot burgemeester van Amsterdam om in de rebellerende hoofdstad de nieuwe orde te handhaven. Van dit twijfelachtige maatschappelijke succes is de moeder nog de bewonderende getuige geweest. Eerst op 2 september 1942 stierf Jet Perk te Alkmaar.Ga naar voetnoot5 Zij was toen reeds meer dan 10 jaar de weduwe van Dr. Charles Marius (genoemd Chap) van Deventer, met wie zij op 26 april 1912 te 's-Gravenhage in het huwelijk trad; bijna een jaar nadat haar echtscheiding te Amsterdam was ingeschreven (28-6-1911). En het is dit, haar tweede huwelijk, dat voor de Perk-studie consekwenties met zich zou brengen. Zulks met betrekking tot de gang van zaken rondom de geestelijke nalatenschap van Jacques Perk, die al spoedig aan Jets zorgen zou worden toevertrouwd. Een jaar na de dood van de moeder van de dichter (1900), hertrouwde de vader. Aangezien de dominee het laatste deel van zijn leven goeddeels in het buitenland doorbracht (in 1903 wordt hij uit Amsterdam uitgeschreven met bestemming Parijs), moest voor het archief elders onderdak worden gezocht. Hiervoor kwam alleen Jet in aanmerking, die zich in 1904 - als verlaten vrouw uit Oost-Indië teruggekeerd - in Arnhem vestigde. De andere zusters woonden allang in Frankrijk. Van enige controle was bij de nieuwe gastvrouw te minder sprake, omdat juist deze onfortuinlijke dochter andere zorgen aan haar hoofd had. Meegaand van aard (waardoor iedereen nagenoeg kon doen wat hij wilde) was zij bovendien gecoiffeerd door de aandacht die de poëzie van haar broeder Jacques in stijgende mate verwierf. Dit gaf nog enige fleur aan haar droef bestaan. Ze vindt het maar jammer als de dingen ‘dood’ bewaard blijven, ‘terwijl studenten - die mij al dikwijls allerlei kwamen vragen over Jacques en zijn handschriften - er zooveel nut uit hadden kunnen trekken.’Ga naar voetnoot6 Zo wordt het begrijpelijk hoe bijvoorbeeld de kopij van de Tijdspiegel in vreemde handen kon geraken. Alles was hier mogelijk. Waarbij we dan nog maar zwijgen van al die eerdere en latere verhuizingen. Van 1872 tot 1903 had dominee Perk 6 Amsterdamse adressen (Nieuwer Amstel inbegrepen). Jet zelf woonde in Arnhem, Den Haag, Utrecht en Amsterdam, terwijl zij na de dood van Chap nog diverse familiepensions als haar domicilie koos, zowel in de hoofdstad als daarbuiten; zij stierf in een ziekenhuis te Alkmaar.Ga naar voetnoot7 In de jaren rond 1905 organiseerde ten overmate tante Betsy Perk (die tussen 1903 en 1904 helemaal de vrije hand moet hebben gehad) mystiekerige avondjes, waarop een geheimzinnige Jacques-cultus werd bedreven en tot meerdere glorie van | |
[pagina 299]
| |
haar gestorven neef diens manuscripten van hand tot hand gingen.Ga naar voetnoot8 Ook de wijze waarop Betsy de kopij voor haar Perk-studie inleverde bij Van Looy en Reddingius was touchant. Zij stuurde zómaar alle oorspronkelijke stukken naar haar beide uitgevers, die een deel daarvan misschien wel naar de zetterij doorzonden. Eén blik op haar eigen schrijfsels en typsels doet ons inzien, dat deze originalia inderdaad beter leesbaar waren. Maar dat op deze wijze van tijd tot tijd ‘kleinigheden’ zoek raakten, was onvermijdelijk. Op een of andere dag is de Iris plotseling verdwenen, waarover terstond furieuze brieven met verdachtmakingen de wereld in worden gezonden. Iedereen beschuldigde iedereen en Betsy bij voorkeur Kloos.Ga naar voetnoot9 Op deze wijze werd het Reddingius mogelijk Kloos inzage te geven in alle manuscripten, die deze maar wenste. Even maar ging dit sprookjesland open; toen stak Betsy er een stokje voor. Nog in '31 heeft Willem spijt, dat hij niet nog gretiger heeft toegetast. Spijt vooral over de gemiste Iris-kans klinkt door in zijn latere brieven aan Jet. Waar in godesnaam was die toch gebleven?Ga naar voetnoot10
Dat de predikant intussen zelf ook als een Sinterklaas omsprong met de manuscripten van zijn zoon, bewijst het geval van de jonge P.H. Ritter Jr., die zómaar in een vlaag van enthousiasme poëtische originalia in de handen kreeg gedrukt, die hij natúúrlijk mocht behouden. Ze zijn nog altijd spoorloos.Ga naar voetnoot11
Als dan omstreeks 1912 Greebe met zijn dissertatie begint, krijgt ook hij van Jet een hele koffer materiaal mee naar huis, die hij - naar het oordeel van haar tweede echtgenoot - te lang onder zijn berusting hield.Ga naar voetnoot12 Want het beleid rondom het Perkarchief zou strenger worden na Jets tweede huwelijk. Maar Chaps zorgen inzake de schriftelijke nalatenschap van de grote sonnettendichter waren helaas slechts bezorgdheden van een uiterst persoonlijke signatuur. ‘Hij beweerde dat de nabestaanden onmogelijke dingen zouden gaan uitgeven die de auteurs schade zouden kunnen doen.’Ga naar voetnoot13 Zelf wilde hij registreren wat hem essentieel (c.q. ongevaarlijk) scheen om daarna alles te vernietigen, wat anderen op hun wijze zouden kunnen interpreteren. Met als uitzondering een brieffragment uit 1879, dat naar Leiden ging om voor altijd zijn naam te verbinden aan de Mathilde, zoals | |
[pagina 300]
| |
nadrukkelijk staat vermeld op de schenking aan de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde: ‘Jacques Perk. Een overdruk van het artikel is bijgevoegd.Ga naar voetnoot14
De datum van deze schenking ligt in de rede. De oude vader was december 1916 gestorven en nog eenmaal zouden de drie gezusters tezamen zijn. Onder deze omstandigheden zal over het archief zijn gesproken en over zijn bestemming. En in dat stadium wilde Chap blijkbaar ‘alles’ wat er nog was uit zijn lijfelijke omgeving wegduwen. De Van Deventers gingen so wie so 1 mei verhuizen naar Amsterdam. ‘Chap wilde alles naar Leiden zenden, doch de zusters in Frankrijk verzetten zich er tegen.’Ga naar voetnoot15 Het woord verzetten kan wijzen op een conflict-situatie, als gevolg van Chaps betrokkenheid die in ons artikel over hem zal worden aangetoond, speciaal in zijn relatie tot Kloos.
III. Willem Kloos was het ook, die omstreeks 1915 door de Van Deventers wordt benaderd als Greebe bij de bewerking van zijn proefschrift in het Perk-archief tevergeefs naar het Mathilde-manuscript zoekt, dat daar aanwezig moest zijn. Drie handschriften waren er geweest. Eén had Vosmaer ontvangen, één was aan Kloos geschonken, waar was het derde gebleven?Ga naar voetnoot16
Een onaangename, geprikkelde correspondentie is het gevolg. Op 6 december 1915 schrijft Mevrouw C.H. van Deventer-Perk aan Willem Kloos: | |
[6 December 1915]‘Hooggeachte Heer, ik kan alleen U mijn excuses aanbieden over mijn verzuim in de aanteekening; ik deed per ongeluk de brief aan U met anderen in de bus, met het u bekende gevolg. Het spijt me dat u de uw (!) toekomende vergoeding liever niet aannemen wilt; mag ik U, om toch iets te doen, een overdrukje aanbieden van Jacques' brieven door mijn man in de Gids geplaatst? | |
[pagina 301]
| |
Wat betreft uw aandeel in den roem van Jacques wil ik graag erkennen daarvoor gevoelig te zijn. Ik meende dat U welbekend was, hoe mijn vader en alle familieleden uw bemoeiingen voor de eerste uitgave zeer gewaardeerd hebben. Over de latere uitgave wil ik niet oordeelen, doch gaarne aannemen, dat U daarbij ook geleid is door uw beste gevoelens voor de nagedachtenis van mijn broeder. U spreekt ervan, dat men U met rust laten moet. Ik weet niet of mijn verzoek aangaande het handschrift door U ook als een rustverstoring aangemerkt werd, maar meende in deze zaak zonder de minste onbescheidenheid U te mogen aanspreken, daar mijn vader het bewuste handschrift niet vond in het pak, dat hij vele jaren geleden van U terug kreeg, en Dr. Greebe voor maar enkele jaren twee handschriften bij U zag, zooals hij in zijn boek over de Mathilde op blz: 120 ver (er stond: aan) haalt. Het lag voor de hand voor eén van de twee aan het mijn vader toekomende hs. te denken. Ik kan zelfs mijzelf niet onbescheiden achten, zoo ik een beroep doe op uw medewerking om het bedoelde handschrift op het spoor te komen. U denkt dat het onder de papieren van mijn vader moet zijn, maar ìk heb goede redenen om die mogelijkheid uit te sluiten. Na ontvangst van uw brief heb ik bovendien het gansche archief wederom degelijk nagekeken, en het handschrift er wederom niet ingevonden. Zoudt U zoo goed willen zijn ook onder uw papieren nog eens te kijken? En, zoo dit onderzoek niets oplevert, kunt U mij dan misschien zeggen, of het handschrift ook bij den Heer S.L. van Looy kan terecht gekomen zijn? De noot op blz: 121 van Dr. Greebe's boek doet mij die vraag stellen. In de hoop dat U mij dit dubbele verzoek ten goede zult willen houden, hoogachtend Uw dienstw. C.H. van Deventer-Perk’Ga naar voetnoot17
Duidelijk is ons de gemaakte vergissing. Chap had de brief aangetekend (‘aanteekening’) willen verzenden. Psychologisch interessant had Jet het schrijven met andere brieven (en dus niet extra gefrankeerd) in de bus gedaan, hetgeen Kloos verplichtte voor het bedoelde onaangename gebaar nog strafport te betalen, bovendien. De inzet v.d. brief geeft ruiterlijk toe, dat terzake van dit onschuldige detail het ongelijk aan de kant van de Van Deventers was, die hem op 9 september 1916 in een kennelijk eveneens door Chap gedicteerd schrijven van Jet doen weten: ‘Hooggeachte Heer, Het doet mij recht veel genoegen, dat het Gids-opstel U eenige voldoening geschonken heeft, en ik dank U wel voor uw inlichting, die mij althans leert, waar ik niet te zoeken heb. Intusschen is en blijft het handschrift weg. Dat mijn tante Betsy het verloren zou hebben, acht ik onaannemelijk, en ik weet eenvoudig niet wat ik van de zaak denken moet. Evenwel is het na uw verklaring volkomen overbodig, dat er iemand bij U de papieren komt nazien. Ik dank U overigens voor uw aanbod. Met vriendelijke groeten | |
[pagina 302]
| |
hoogachtend Uw dienstw C.H. van Deventer-Perk Poortstraat 14b Utrecht.’Ga naar voetnoot18
Maar voor het overige gingen de vermoedens van (Jet en) Chap wel degelijk in de juiste richting. Inderdaad bezat Kloos ook het derde Mathilde-manuscript. Ja, als het lot hem nog gunstiger was geweest, had hij alle drie bezeten. Want eerst op 8 januari 1884 merkte hij, dat hij dan nog het Vosmaer-handschrift onder zijn berusting had. Hij kon er niet van scheiden.Ga naar voetnoot19 En hij bleef dodelijk nieuwsgierig naar de andere schrifturen van Jacques, die voor hem onbereikbaar waren. Want de toon der correspondentie is koel en vervuld van afstand.
IV. Zonder op de achtergrond hiervan thans in te gaan vermelden wij, dat in de relatie van Chap van Deventer en Willem Kloos uiterst genuanceerde affecten een rol speelden, die ieder - zelfs oppervlakkig - contact ten enen male uitsloten. Slechts in uitzonderingsgevallen zou Willem een beroep doen op Chap en dan nog altijd op uiterst voorzichtige wijze. Zo'n exceptie vormde het Perk-nummer van De Nieuwe Gids, dat Kloos in de herfst van 1931 (50 jaar na de dood van zijn vriend) wilde uitbrengen.Ga naar voetnoot20 Als de voorbereidingen daarvoor in volle gang zijn is Chap reeds dodelijk ziek. Niet hij zal van augustus 1931 af met Willem Kloos corresponderen, maar zijn vrouw. Geven wij haar het woord:
‘25 Aug
Beste Willem Gisteren kwam uw brief hier aan en moest ik die helaas openen daar mijn arme Chap al sinds een maand in de Ziekenverpleging ligt...’Ga naar voetnoot21 Beste Willem! Het klinkt plotseling anders dan het Hooggeachte Heer uit 1915/6. En ook het slot, waar zij blijkbaar reagerend op vragen van Willem mededeelt: ‘Mijn beide zusters zijn nog in leven’ doet uitkomen, dat er contact groeiende is. De volgende dag reeds antwoordt Willem: ‘Beste Henriëtte, Hartelijk dank voor je vriendelijk schrijven al doet het natuurlijk mij treurig aan...’ En hij eindigt: ‘na vriendlijke wedergroeten en hartelijke wensche(n) van Jeanne’, ‘je genegene Willem.’Ga naar voetnoot22 | |
[pagina 303]
| |
Terstond na de dood schrijft Willem een codoléance-brief, waarvan het klad bewaard bleef: ‘Beste Henriëtte / Stil getroffen door 't voor mij natuurlijk nog geheel en al onverwacht gekomen weggaan van den braven sterken Charles, betuigen Jeanne en ik je onze diepe en innige deelneming...’ en hij eindigt: ‘Ik zal hem met genegene vriendschap altijd blijven gedenken / Twee getrouwe handen van Willem en Jeanne Kloos.’Ga naar voetnoot23
Het ijs is gebroken! Van 7 oktober 1931 dateert een schrijven dat inzet: ‘Hartelijke, lieve Jet, Laat ik mij met dezen aanhef maar even weer verplaatsen in den tijd van 50 jaar geleden, toen we familjaar-gezellig soms spraken met elkaêr, als ik met je altijd lief door mij herinnerde Ouders, je braven, verstandigen Vader, en je menschlijk-levendig-doende vroolijk-geestige Mama, soms aan de gezellige familie-bijeenkomsten deelnemen mocht...’Ga naar voetnoot24 Hij bedankt haar voor een ontvangen portret van Jacques, dat als hij er zelf niet meer zal zijn ‘testamentair het eigendom wordt der Koninklijke Bibliotheek’. Over Chap spreekt hij in hartelijke bewoordingen.
Niet lang daarna blijkt de verschijning van het November-nummer van De Nieuwe Gids aanleiding tot een intensieve correspondentie, waarvan het voornaamste bewaard bleef. Van Kloos' brief aan Jet Perk d.d. 8-11-1931 bestaan zelfs het net en het klad naast elkander. In het klad luidt de aanhef Lieve Henriëtte; in het net verinnigd tot: Lieve, beste Henriëtte. Uit de inhoud blijkt, dat er gecorrespondeerd is over het handschrift van de Iris, dat Willem sedert de jaren tachtig intrigeerde. ‘Je mededeeling over Jacques' Iris vond ik heel interessant, want ik wist niet, waar dat school. Ik bezit er alleen het klad van en een overdrukje uit den Tijdspiegel.’ In de concept-brief luidt het op deze plaats: ‘Maar ik bezit (gecursiveerde doorgestreept) Maar het is natuurlijk (doorgestreept) heel natuurlijk, dat Mevrouw Schippers het heet (verschrijving voor heeft; doorgestreept) bezit.’ Dan vervolgt de brief: ‘Het zal je vermoedelijk wel interesseeren, dat ik in een afgesloten kastje onder in mijn schrijfbureau het handschrift van de Mathilde bewaar, dat je goede papa mij spontaan cadeau gaf toen ik de uitgave ervan in 1882 had bezorgd. Ik heb het laten inbinden in een stijf-blauwen linnen omslag met in groote gouden letters er op Mathilde van Jacques Perk. Ook dat klad van Iris ligt in een bandje, dat ik er om liet maken. En verder liggen in dat kastje, behalve tal van brochure's etc over J, o.a. het boek van “Tante Betsy”, ook nog in een doos een aantal andere handschriften van Jacques, losse papieren etc. En aan de wand der studeerkamer van Jeanne en mij, hangt behalve een groot portret van J, een lijst met reproducties van wat de goede Charles mij ter reproductie zond, benevens een buste van Jacques in reliëf, die ik kreeg van een vriendin, Mevrouw Rosa Spanjaard, die dat kunstwerk van tante Betsy bij een ander had gevonden en gekregen had. En ook bezit ik een fotografie naar Johanna B. die Dr. Ritter eens voor mij meebracht, toen hij bij ons kwam. Maar nu wou ik je graag een verzoek doen. Kan je mij misschien een portret bezorgen van Mathilde?’Ga naar voetnoot25 | |
[pagina 304]
| |
Het antwoord van Jet Perk vormt het pièce de résistance van onze beschouwingen. | |
‘13 NovemberLieve Willem Vergeef me dat ik een paar dagen wachtte met je zoo hartelijke en lieven brief te beantwoorden. Je beseft wel dat ik ze als kostbaarheden bewaar en later gaan ze naar het oud Archief der Gemeente 's Gravenhage. Gemeente archivaris W. Moll. - Ik dacht wel dat je het interessant vinden zoudt te weten waar het manuscript was van de Iris. Wat bezit je nog een massa van Jacques en hoe jammer is 't dat we niet eerder aan het correspondeeren zijn gegaan. Maar... Chap zou 't niet goed gevonden hebben. Ik mocht nooit met “de Tachtigers” schrijven, zelfs niet met Frank v.d. Goes, wiens vriendschap ik nooit verloor en die op Chap's begrafenis is geweest en beloofde me te komen bezoeken. - Toen ik uit Indië terug kwam gaf vader mij een heel archief van Jacques's papieren ter bewaring. Hij leefde in Hôtels en was blijde 't goed bezorgd was. Voor ik hertrouwde kwam Dr. Greebe bij me en met vader's toestemming nam hij de koffer mede en t resultaat was “Jacques Perk's Mathilde-cyclus in den oorspronkelijken vorm hersteld.” 1915 - Heb je dat boek? Zoo niet, laat het me dan spoedig even weten, dan schenk ik je Chap's exemplaar. Ik kreeg er een voor mezelve. Helaas hoor ik nooit meer iets van Dr. Greebe. Hij behield de koffer een beetje te lang naar Chap's zin en die schreef toen minder vriendelijk uit mijn naam. 't Is zoo jammer want ik bedoelde het niet en Dr. Greebe, ordende alle papieren ieder in apart portefeuilletje, zoó als wij het nooit gekund hadden. - Chap wilde alles naar Leiden zenden, doch de zusters in Frankrijk verzetten zich ertegen. Zoodat alles nu “dood” bewaard blijft, terwijl studenten - die mij al dikwijls allerlei kwamen vragen over Jacques en zijn handschriften - er zooveel nut uit hadden kunnen trekken. - Ik heb alles wat ik van Jacques bezat aan 't Archief gegeven, ook de verzen die jij voor me dichtte toen ik van de kostschool kwam en later: “Sterfelijke sterren” en “Uitverkorene der Uitverkoor'n Gemeente” - Ze stonden in mijn poëzie album met een gedicht in 't fransch van Mathilde en er naast dat gedicht vrij vertaald door Jacques. Ook van Goes en anderen had ik “verzen of gezegden” er in. Dat album heeft me nooit verlaten ook niet in de 22 jaren dat ik zwerfde. - 10 jaren in Indië, in Arnhem - Den Haag, Utrecht: In den Haag wonend heb ik je wel eens op straat gezien met je vrouw, maar ik was menschenschuw door alle nare ondervindingen en had ook geen tijd bezoeken af te leggen daar ik met behulp van eén dienstbode 7 indische jongens groot bracht. 't Was hard werken, maar ik heb zelve elke cent verdiend voor mijn onderhoud en mijn zoon die toen zijn vader vluchtte 14 jaar oud was geheel opgevoed. Hij is nu, na eerst zee-officier te zijn geweest een gezeten goed burger en gemeenteraadslid te Bergen N.H. Hij heeft drie zoons, geen dochters en heeft een uitstekende finantiëele betrekking. Al mijn jongens kwamen goed terecht en hebben goede betrekkingen en dito huisgezinnen. Maar ik dwaal af met mijn babbelen. Twee jaar geleden onderging ik een zware gevaarlijke buikoperatie. Chap was op sommige punten wat vreemd en zette me altoos aan om al mijn souveniers (papieren) te verbranden. Hij beweerde dat de nabestaanden onmogelijke dingen zouden gaan uitgeven die de auteurs schade zouden kunnen doen. Daarom bracht ik wat ik had naar 't Archief in den Haag, ook Jacques fez-muts en oud-tinnen tabaksdoos met zijn pijp. Niemand wilde dat indertijd hebben en eigende ik mij dat toe. Later uit Indië komend kreeg ik de oude schrijfcassette van mahonie- | |
[pagina 305]
| |
hout die Jacques altoos gebruikte van vader. Ik liet haar opknappen en ze staat in mijn zitkamer. Een portret van Mathilde bezit ik niet en ik geloof niet dat het in het archief van Jacques is. - Ik schaam me over mijn geknoei en slecht schrift maar je weet niet hoe dikwijls ik gestoord word. Vergeef het me. Mijn dienstmeisje is ziek en moet ik alles alleen doen. - Dolgraag zou ik je beiden bezoeken, maar ik ben niet heel sterk na de operatie en mag niet veel reizen d.w.z. in een trein zitten, zoodat ik erg hokvast ben. Doch men kan nooit weten. Als ik eens in Den Haag kom bij mijn schoonzuster van Deventer-Maas - dan laat ik vooraf even vragen of ik komen mag bij je beidjes. Ik schrijf hier achter't gedicht over dat Jacques in mijn poëzie album schreef. 't Origineel is in 't Gemeente Archief (literair museum) te 's Gravenhage. - Ik denk niet dat je het herinneren zult. En nu moet ik koken gaan en laat 't hierbij. 's Avonds als 't stil is geniet ik van de Nieuwe Gids Nov: nummer. Ik ben je er zoo dankbaar voor. Veel groeten ook aan je vrouw steeds je oude vriendin. Jet v. Deventer-Perk’Ga naar voetnoot26
V. Dit document humain openbaart op zijn minst iets van een uitzonderlijke problematiek in de verhouding van Chap en zijn vrouw. Dat deze toch in wezen primitieve vrouw erin is geslaagd een klein deel van haar blijkbaar wél gesloopte poëzie album veilig te stellen (en met name de daarin voorkomende verzen van Willem Kloos), bewijst hoezeer dit stukje jeugd haar ter harte ging. Niets liet zij bij deze gelegenheid over aan het toeval. Persoonlijk ging zij naar Den Haag. In tegenstelling tot haar brieven uit 1931 (na de dood van Chap) aan Moll, is haar kaart van 2-6-'26 uiterst beknopt: ‘Hooggeachte Heer Naar aanleiding van uw brieven over letterkundige bescheiden enz. die ik voor het “Oud Archief” zou kunnen afstaan, verzoek ik U beleefd mij te willen melden - liefst zoo spoedig mogelijk - of U mij zoudt kunnen ontvangen, Woensdag 9 Juni voor 12 uur, om over die zaak te spreken.’Ga naar voetnoot27 Ze heeft haast en geeft geen bijzonderheden prijs. Maar wel vermeldt een fiche uit de oude kartotheek: ‘Drie blaadjes met verschillende gedichten in handschrift.’ Corresponderende deze formulering met het drietal gedichten van Willem Kloos, waarvan haar brief spreekt. De betreffende zinsnede aldus geïnterpreteerd: 1. De verzen die jij voor me dichtte toen ik van de kostschool kwam. 2. Sterfelijke sterren. 3. Uitverkorene. Een interpretatie die niet alleen gebaseerd is op de toevoe- | |
[pagina 306]
| |
ging ‘en later:’, welke woorden naar onze mening uitsluitend betrekking kunnen hebben op de twee laatstgenoemde.Ga naar voetnoot28 Ook de inhoud der gedichten geeft daar alle aanleiding toe. Sterfelijke sterren bezingt de stemming na de dood van haar broeder. Uitverkorene is een verjaardagsgedicht. Met een terugkeer uit de kostsschool hebben beide tekstueel niets uitstaande. Tenslotte wijst de datum van Sterfelijke sterren in deze richting: 25 november 1881 n.l. Dan is Jet dus in Amsterdam. Zo wij weten verbleef zij daar ook eind oktober, want bij het sterven van Jacques waren alle zusjes aanwezig. Zou zij, die begin mei door Jacques uit Diekirch werd gehaald (zo zij al later in de zomermaanden daarheen was teruggekeerd) na de rouwdagen uit het geschokte gezin wederom daarheen zijn vertrokken? Om dan reeds in diezelfde novembermaand weer eens terug te keren? Gehaald en gebracht, wel te verstaan met alle bij die tijd behorende complicaties! N.b. in dat gezin, onder die omstandigheden! De familie had wel iets anders aan het hoofd. Is trouwens november wel de geëigende maand om van kostschool te komen? Drie gedichten van Kloos dus voor Jet. Het eerstgenoemde is (nog) niet gevonden; de Okeanos-fragmenten brachten Uitverkorene. Rest ons Sterfelijke sterren O, vrouwe! ik weet niet of de sterren weenen, -
Hun licht 't gezicht in zilvren tranen baadt,
Of liefde's lach is over 't klaar gelaat,
Van wie zichzelf alleen hun lust ontleenen, -
Want hel als tranen ruischt de lach daarhenen...
Maar - sterrennacht rijst, waar Gij stralend staat,
En diep in 't hart den gloed dier oogen slaat,
Die traan en lach en leed en lust vereenen.
En 'k peins - wanneer Uw lange blikken stroomen,
Waarheen der mijmring beeldenstoet hen trekt,
Die, beurtlings blijde en bleek, al vliedend komen:
Tot iedre blik in mij de bede wekt:
‘Ach! mochten ze eeuwig dus, onwetend, droomen,
Of 't waas des lachs, of 't floers der smart hen dekt.’Ga naar voetnoot29
| |
[pagina 307]
| |
VI. November '31 was Kloos op de hoogte van de plaats van deze gedichten. Hij was verzot op zijn eigen verleden, zoals wij weten uit het geval Adriaan Lind.Ga naar voetnoot30 Maar daar ging het om schoolherinneringen. Hier was sprake van gedichten die hem - speciaal in het nu gepubliceerde - terugbrachten naar de beslissende fase van heel zijn bewogen poëtenleven. Nu ook begrijpen wij de verzen, die hij in het oktobernummer van D.N.G. van 1931 wijdde aan Chap: Verzonkene maar op eens nu herrezene levenserrinneringen aan Dr. Charles van Deventer uit de jaren 1880-'84 en later.Ga naar voetnoot31 Op eens / nu! Wat kan dit anders betekenen dan onder de indruk van de hernieuwde relatie met Jet Perk, die in de bewogen conflictsmaanden der dioscouren (geheel onbewust) een rol had gespeeld. ‘Bevreemd ontmoette ik 't eerst U bij uw radden Jeugdvriend Jacques
Die vlug en luchtig doend steeds rees op eens toen, om te reiken
Met dansende gebaren een sigaar u: zèlf te kijken
Zat 'k vriendlijk, tragisch-bleek als twintigjaarge schrale Staak’Ga naar voetnoot32
En daar kwam ‘op eens’ die gevoelsexplosie van Jet, die hij had genoemd ‘Uitverkorene der Uitverkoor'n Gemeente’. Want dat de aanhef zó moest luiden staat wel vast. Nog afgezien van het feit, dat deze vrouw haar schaarse dierbare herinneringen tegenover deze dichter nauwkeurig zal hebben geverifieerd, is de zin van de door Verburg en Prick gepubliceerde tekst onbegrijpelijk. Zeker in de eerste, maar ook misschien in de zesde regel is geknoeid. Het gedichtje zal trouwens deze titel hebben gedragen (parallel met Sterfelijke sterren). Het stijve Aan Henriëtte Perk zou in een poëzie album hebben misstaan.Ga naar voetnoot33 De vervalsing blijkt trouwens zonneklaar uit de staat: een dubbel gevouwen blaadje postpapier. Het origineel was als Sterfelijke sterren geschreven op een blad uit haar poëzie album. Dit is onloochenbaar. ‘Ze stonden (alle drie dus) in mijn poëzie album’. Het blaadje met Sterfelijke sterren vertoont op de ommezijde onder een Duits versje een engeltje in bloemetjes. Het is typerend dat de bewerkers van | |
[pagina 308]
| |
de Okeanos-fragmenten, kennelijk afgaande op de woorden ‘Iets liefs durf bieden’, met een verjaardagscadeautje op de proppen komen.Ga naar voetnoot34
En ook de datum moet vervalst zijn. Zou de uit het lood geslagen Kloos die in 1883 bezig was ‘ziel en lichaam te ruïneeren’ idyllische versjes schrijven in het poëzie album van Jet Perk? Voor het vinden van de juiste datering liggen de argumenten trouwens voor het grijpen. Allereerst ‘de verzen die jij voor me dichtte toen ik van de kostschool kwam’. Dat was begin mei 1881, toen Jacques zijn zusje Jet uit Diekirch haalde in verband met de bruiloft van Dora.Ga naar voetnoot35 Sterfelijke sterren draagt als datum 25 november van datzelfde jaar. Jacques was 1 november gestorven en reeds op 19 november verscheen in de Spectator van Vosmaer Kloos' In Memoriam. Vosmaer is enthousiast en schrijft 24-11-1881 in geestdriftige bewoordingen.Ga naar voetnoot36 De dag daarna is Willem, ondanks alle verdriet over de dood van zijn vriend, volstrekt ‘high’. ‘... mijn God, wat word ik jolig! Ik heb een gevoel, alsof ik op zijn graf dans.’Ga naar voetnoot37 Hij, die destijds regelmatig bij de familie aan huis kwam,Ga naar voetnoot38 schreef in die stemming en op die dag (de 25e) in het album van Henriëtte zijn Sterfelijke sterren, dat van dezelfde gemêleerde stemming getuigt. Een gedicht, dat met de anderen toch wel illustreert, hoe soepel Willem zich bewoog in de kring van de kinderen Perk en hoezeer totnogtoe op dit punt werd gefabeld.Ga naar voetnoot39 Wat ligt er nu meer voor de hand dan 1881 ook als jaartal te stellen voor Uitverkorene: 19 juni 1881 dus. Dan ligt het drietal temporeel ook in één fase, van mei tot november 1881. De tijdslimiet waartussen de fragmenten van het poëzie album zich dan bewegen (1877-1881) maakt onze veronderstellingen waarschijnlijker. Dat in de brief van 7 oktober 1931 wordt geformuleerd, dat Kloos in den tijd van 50 jaar geleden (= 1881) soms deelnemen mocht aan de gezellige familie-bijeenkomsten kan zeer wel slaan op een verjaardagspartijtje uit dat jaar. Reminiscenties, die bij Jet alles van vroeger levend maakten en die dan Kloos weer herinnerden aan dat versje van weleer. “In den tijd van 50 jaar geleden” moet letterlijk worden genomen; het Perk-nummer staat op het punt van verschijnen! Kloos leeft helemaal weer in die grote maanden. Zou er trouwens na 1881 in dat geschikte gezin nog plaats zijn geweest voor vrolijke avondjes, een obligate achtergrond voor poëzie albums, die cultuurmonumenten van burgerlijke gezelligheid, waarvan Kloos' brief na een halve eeuw nog getuigt. En tenslotte, die 18 regels van het vers behoeven niet toevallig te | |
[pagina 309]
| |
corresponderen met de 18e verjaardag. Gevoeligheid voor getallen-symboliek kan noch aan Perk, en evenmin aan Kloos worden ontzegd.Ga naar voetnoot40 De door ons aldus geargumenteerde emendatie 1881 maakt dan tevens de achtergrond van dat vers duidelijk. En het citaat uit / subs. naar de Okeanos, dat in zijn lyrische bevlogenheid toch helemaal niet in dat versje past. Er was gedurende de fatale zomer van 1881 terzijde sprake van een niets om het lijf hebbende flirt tussen Willem Kloos en Jet Perk. Dat hij haar de allerbeste der Perks noemt (‘uitverkorene der uitverkoor'n gemeente’) was dan ook zeer waarschijnlijk bedoeld om dit gedichtje aan haar te kunnen gebruiken voor een levensteken aan haar broeder, met wie hij in onmin leefde. Welk laatste feit uiteraard niet uitsloot, dat hij van tijd tot tijd opdook in het gastvrije milieu, waarvan hij (zoals Dora Perk het begreep en overleverde) de hartelijkheid zozeer behoefde.Ga naar voetnoot41 Een jonge dichter, die (zoals wij van Kloos zelf weten) ook in ‘het werkvertrek’ van de oude Heer geen vreemde was.Ga naar voetnoot42 In dit albumvers zou dus sprake kunnen zijn van een ‘stille boodschap’ aan de vriend die hij zo lang al niet gesproken had. Een dichterlijk sein, ontleend aan poëzie, die alleen de dioscouren bekend was.Ga naar voetnoot43 Dit zou dan kunnen verklaren, waarom Kloos het versje postdateerde, n.l. om het buiten de sfeer te houden van die heilige vriendschap.Ga naar voetnoot44 Het ligt echter voorlopig niet in onze bedoeling aan dit alles verdergaande con- | |
[pagina 310]
| |
clusies te verbinden, ook niet met betrekking tot de datering der Okeanos. Het leek ons slechts terzake aan deze filiatie te demonstreren hoe riskant het is letterkundig materiaal in de discussie te brengen, waarvan de herkomst niet terdege naar wetenschappelijke maatstaven wordt onderzocht. | |
B. Willem Kloos en Willem MollHoe was zulk een vervalsing van een stuk uit een gemeentearchief mogelijk?
In de jaren 1923/24 had MollGa naar voetnoot1 ook de weg gezocht en gevonden naar de grote dichter, van wie officieel bekend was, dat zijn unieke nalatenschap eenmaal naar het Rijk zou gaan. Bij voorkomende gelegenheden trok hij de relatie aan, zoals in het geval-Lind, toen Moll (gemeentearchivaris sedert 1 januari 1923) Willem Kloos van de nieuwe aanwinst in kennis stelde en hem op diens verzoek afschriften zond van wat de dichter noemt juvenilia.Ga naar voetnoot2 Dat Willem liever originelen in handen had, kan men hem moeilijk euvel duiden en daarover handelt een veel later schrijven van 25 mei 1931. De verstandhouding tussen Kloos en de voorname, celibataire professorenzoon was in de loop der jaren blijkbaar vertrouwelijker geworden. Van de ‘ietwat verlegen en teruggetrokken figuur’Ga naar voetnoot3, is niet veel te bespeuren in de attitude van een ambtenaar die van mening schijnt, dat voor een vorst in het rijk der letteren archiefwetten niet gelden. | |
[25 Mei 1931]‘Zeer geachte Heer, Zou het U schikken, als mijn vrouw en ik U a.s. Donderdagmiddag ± 3 uur U de zoo vriendelijk geleende Zola-brieven kwamen terugbrengen? En ik heb dan nog een groot verzoek aan U.N.l., of wij dan de u door Mr A. Lind geschonken manuscripten van mij (interessante formulering J.M.), die U zoo goed waart voor mij te doen overtypen, eens in natura zouden mogen zien. In de hoop op een gunstig antwoord met vriendl. groet hoogachtend Uwdw Willem Kloos.’Ga naar voetnoot4
Willem Kloos blijkt Zola-originelen thuis te hebben bestudeerd. Afschriften daarvan behoefde hij niet terug te brengen.Ga naar voetnoot5 Het was dan ook niet de bedoeling van Kloos die | |
[pagina 311]
| |
Lind-curiosa even op het archief in te zien. Zoals de huidige gemeentearchivaris mij schriftelijk mededeelde, komt ‘de naam van Willem Kloos niet voor in de bezoekersregisters van het Gemeentearchief, incl. Letterkundige Verzameling, over de jaren 1931-1937.’Ga naar voetnoot6 Kloos is erop uit stukken die hem boeien, in zijn eigen omgeving te bekijken. En dat hem dat in een overeenkomstig geval is gelukt, bewijst een ongedateerd visitekaartje voorzien van zijn naam met de volgende tekst: ‘In hartelijken dank voor de vriendlijke inzage van het hier weer bijgaand manuscript van Winkler Prins.’Ga naar voetnoot7 En waarom zou hij zulk een manuscript van Winkler Prins niet thuis mogen bestuderen. A fortiori geredeneerd: als je al kostbaarheden als brieven van Zola naar je privé-woning mocht meenemen. En wat viel er dan nog te zeggen - aldus doorgeredeneerd - over volstrekt secundair materiaal als waardeloze jeugdversjes, gewisseld met Adriaan Lind? Of (om tot ons geval te komen) over de resten van het poëzie album van Mevrouw van Deventer-Perk, waarover zijn jeugdvriendin hem nota bene hoogst persoonlijk had geïnformeerd.
Hij heeft ze inderdaad in handen gehad. Dat Willem het gedichtje Brieven van Edy Samson èn de achterzijde daarvan (enkele dichtregels van Beets, gevolgd door ‘Lieve Henriëtte! Dit is de oprechte wensch van Je hartelijk liefh. Marie Champury.’ Gedateerd dit alles 16 Mei 1878. Amsterdam) heeft besproken met de archivaris, is onloochenbaar. In potlood schreef de laatste onder het gedichtje van Edy Samson eigenhandig: ‘Eduard Samson woonde bij Perk in huis. Jong gestorven. Medeminnaar van Marie Champury. (Meded. van Kloos)!? z.o.z.’Ga naar voetnoot8 En dit blad met zijn bloemetje behoorde tot het poëzie album van Jet. Het uitroepteken, door een eerder bedoeld vraagteken heen, laat (mèt het vraagteken) zien, dat Moll verrast was door een curieuze informatie. En dat het Kloos (slechts) om dit albumblad zou gaan, gelooft niemand. Vertrouwelijke gesprekken over die tijd moeten Moll hebben geboeid, wiens relatie tot de dichter nog persoonlijk bepaald was bovendien. Want het was zijn grootvader en naamgever Willem Moll geweest (de hoogleraar in de Kerkgeschiedenis te Amsterdam)Ga naar voetnoot9, die als dominee op 29 mei 1859 Willem Kloos had gedoopt, prekende op die zondag n.a.v. Richteren 13 : 12, ‘Wat zal des knechtkens wijze en zijn werk zijn.’Ga naar voetnoot10 Ongemerkt werd de archivaris ingepalmd en stilzwijgend als gelijkwaardig erkend in de artistiekerige sfeer van de Regentesselaan, waar bij tijd en wijle ‘Tachtig’ werd opgevoerd. Een fijnzinnig kunstkenner en minnaar van literatuur als Moll, die toch al in het verleden leefde en die niet zó maar op het denkbeeld was gekomen van het aanleggen ener letterkundige verzameling, kon dat appreciëren. Werd hij eindelijk niet zelf, door zichzelf, ingelijfd in zijn eigen collectie? | |
[pagina 312]
| |
‘Op 28 December 1934 woonde ik een “gezellig kerstmaaltijdje” bij in den Huize Kloos, daartoe uitgenoodigd door Willem Kloos met een briefje, dat in de Letterkundige Verzameling berust.’Ga naar voetnoot11 En hij vervolgt: ‘Om half zes gevraagd kwam ik 10 minuten later en vond rond een ronde tafel in de boven-voorkamer de drie gastlieden en Joannes Reddingius met zijn vrouw “de dichteres” Fanny Reddingius-Salomonson. Er werden cocktails, port en sherry en vele zoute koekjes enz. gepresenteerd. Achtereenvolgens traden nu Van Deyssel (met gejuich begroet), Fenna de Meyier en Hans Kroon binnen. Jacqueline sierde Van Deyssels revers met een tros chocolade druiven met zilveren blaadjes en riep hem tot tafelpraeses uit. Daarna toog men naar beneden waar een keurig maar overladen gedekte tafel wachtte. Het menu was overdadig, het berust in de Letterkundige Verzameling met de handteekeningen der dischgenooten in de volgorde der tafelschikking. Van Deyssel toastte op Jeanne Kloos, niet zoo overdreven als de vorige keer en gaf weer telkens een der gasten het woord. Eerst Fenna de Meyier, die op de Kloosen dronk, toen aan Hans Kroon, die ontzettend vervelend toastte op Kloos en Van Deyssel, daarna ik, die mededeeling deed van mijn plan voor een Nieuwe Gids-tentoonstelling, toen Joannes Reddingius en tenslotte Jacqueline Reyneke van Stuwe op de vrienden. Voor het opheffen van de tafel sprak nog Van Deyssel, die de heeren met goden, de dames met nymfen en elven vergeleek, waarop Hans Kroon oprees en betoogde dat er twee oppergoden bij waren nl. Kloos en Van Deyssel. Waarop we allemaal lang zullen ze leven zongen.’Ga naar voetnoot12
Heemstede, H. Heijermanslaan 25 J. MEIJER |
|