De Nieuwe Taalgids. Jaargang 66
(1973)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 284]
| |
Drie kopiistenfouten in de Renout van MontalbaenIn een vorige aflevering van dit tijdschrift is gewezen op een ruim aantal corrupties die voorkomen in De Haagse fragmenten van de Renout van MontalbaenGa naar voetnoot1. De Berlijnse fragmenten van de Renout zijn niet minder bedorven. Het zou verbazing wekken, wanneer het anders was, want Haagse en Berlijnse fragmenten vertegenwoordigen één redactie, ze maakten deel uit van dezelfde codex. Matthes heeft in De taal- en letterbode 4 (1873) p. 265-282, en in zijn editieGa naar voetnoot2 een aantal corrupties besproken, en met behulp van de Duitse vertaling verbeterd. Verdam heeft op 33 plaatsen kritisch commentaar geleverd (vgl. MnlW 10, dl. 1, p. 60). Onopgemerkt zijn tot nu toe gebleven twee kopiistenfouten die reeds in het Mnl. voorbeeld van de ReinoltGa naar voetnoot3 voorkwamen. Ze beïnvloeden de loop van het verhaal en verstoren de logische volgorde der gebeurtenissen. Dat de fouten niet door latere kopiisten zijn hersteld, bewijst dat afschrijvers de grote lijn in het verhaal niet altijd volgen, en er vooral op bedacht zijn opvallende breuken in de tekst te helen, het rijmschema te herstellen en taalfouten weg te werken. Hun doel is dan ook niet de oorspronkelijke lezing te achterhalen; ze willen alleen een leesbare tekst produceren.
Om zijn zwager Aymijn, met wie hij al jaren lang een vete heeft, voor de kroning van Lodewijk uit te nodigen, zendt Karel vier hoge edelen naar Pierlepont: Roelant, Willem van Oringen, Bertram en Bernaert.Ga naar voetnoot4 De vier boden betreden de zaal waarin Aymijn te midden van 800 gewapenden is gezeten ‘of hem ware onder daen Dat kerstinede heift beuaen’ (v. 53-54Ga naar voetnoot5). Zij groeten de graaf en alle aanwezigen; zij buigen voor Aymijn, maar deze is niet in de stemming, aldus de verzen 69-70, om ze een blik waard te keuren. Dan brengt Roelant maar ongenood Karels boodschap over. Aymijn hoort hem aan, maar antwoordt niet (v. 81-82). Meteen daarna echter begint hij zich op te winden over de aanwezigheid van zijn vijanden. Hij trekt wit weg, en terwijl hij in v. 82 bewust zwijgt, is hij in vers 86 van woede niet in staat een woord uit te brengen. Aymijns drift is alleen begrijpelijk als reactie op het verschijnen van de boden; ze kan niet zijn veroorzaakt door de woorden van Roelant. Er staat dan ook in vers 83-84 de tijdsbepaling ‘doe aymijn sine viande Vor hem sach in sinen lande’. Maar | |
[pagina 285]
| |
hij moet ze meteen hebben gezien toen ze bij binnenkomst voor hem bogen, en niet pas toen Roelant Karels uitnodiging overbracht. De verzen 83-90 zijn op hun plaats achter vers 68 en vóór vers 71: de passages 71-82 en 83-90 zijn verwisseld. De verzen 69-70, in het Vb. ontbrekend, zullen zijn toegevoegd om het minder waarschijnlijk te maken, dat Aymijn zo laat op de aanwezigheid van zijn vijanden reageert: hij wilde ze niet eerder zien. Bij terugplaatsing van de verwisselde passages zijn de verzen niet te handhaven. Het ontstaan van de fout kan niet met zekerheid worden verklaard. Een van beide tekstgedeelten moet aanvankelijk zijn overgeslagen. Het is mogelijk, dat het beginwoord Doe van zowel vers 71 als 83 de sprong heeft veroorzaaktGa naar voetnoot6, het is ook denkbaar dat de gelijkenis van vers 71 en vers 91 heeft bewerkt, dat achter vers 90 vers 91 i.p.v. 71 werd gevoegd. In elk geval is de fout bemerkt en zijn de overgeslagen verzen op een andere plaats, ongetwijfeld met verwijstekens, bijgeschreven. Nu telt de overgeslagen passage slechts 12, resp. 8 verzen, zodat het niet zeer waarschijnlijk is, dat daarvoor een los blad zou zijn ingevoegd. Aannemelijker is het, dat de weggevallen verzen meteen toen de kopiist de omissie merkte, verderop op de bladzijde werden geschreven, eventueel in de benedenmarge werden toegevoegdGa naar voetnoot7. In een afschrift moeten de verwijstekens over het hoofd zijn gezien en was de omkering een feit. In een volgend afschrift moet het zijn opgevallen, dat er iets schortte en zijn de verzen 69-70 ingelast. Aan het Mnl. voorbeeld van de Reinolt gingen derhalve minstens drie redacties vooraf. Daar het zeer waarschijnlijk is, dat de overgeslagen passage naar achteren is verplaatst, zullen de verzen 83-90 aanvankelijk zijn overgeslagen. Herstellen we de goede volgorde, dan is de tegenspraak tussen v. 82 (verzweech) en 86 (hine conste spreken) verdwenen. Bovendien blijkt nu duidelijk, dat Aymijn tot drie maal toe tegenover de boden in gebreke blijft. Hij had hun groet moeten beantwoorden, maar kon toen van drift geen woord uitbrengen. Dan begint Roelant maar te spreken. Aymijn hoort het wel, maar zwijgt. Roelant dringt nog eens op een antwoord aan, maar Aymijn blijft zwijgen. Daarmee bereikt de spanning een climax. Ze wordt gebroken door vrouwe Aye, die de boden verwelkomt en haar man verwijt: ‘dat ghi ... zwijcht es dorperhede’.
Minder gemakkelijk herkenbaar is een gelijksoortige fout in de verzen 627-788· Koning Karel heeft gehoord, dat de vogelvrije Heemskinderen dienst genomen hebben bij koning Yewe van Dordogne. Hij zendt een bode met het geschreven bevel de vier broers uit te leveren. ‘Als yewe de bodscap verstoet Wart hi drouue in sinen moet Ende riep te rade sonder sparen Alle sine man die daer waren Met also groter listen Dats de heren [de vier gebroeders] niet ne wisten’ (v. 509-514). In deze (eerste) raadsvergadering komen voor- en tegenstanders van uitlevering aan het woord. Anceel van Ribemont raadt de koning aan Karel te gehoorzamen, als hij niet land en leven wil verliezen (vgl. Reinolt v. 2682). Hugo van Avernaes en hertog Ysoreit achten uitlevering verraad, en waarschuwen Yewe dat hij daardoor | |
[pagina 286]
| |
zijn eer zou verliezen. Renier van Gascogne voegt daaraan toe, dat Yewe zich een vete op de hals zou halen met de hele machtige Renout-clan, die zelfs aan het hof van Karel invloedrijke leden heeft [Ogier, Roelant en Ritsaerts peter, bisschop Tulpijn]. Renier raadt aan de broers naar een ander koninkrijk te laten ontkomen. Lambert daartegenover herhaalt de waarschuwing van zijn neef Anceel: ‘Wildise den coninc weder seggen Ende gise wilt houden iegen hem Ic segge v wies ic seker bem Dat ghire dan sult winnen an Als dede van lacviden jan Die hier voren maecte strijt Jegen kaerle in ontijt’ (v. 596-602)Ga naar voetnoot8. Ysoreit maakt zich boos, wijst nog eens op de eer van de koning en herhaalt Reniers raad: Laat ze naar Polen gaan of wat voor land ook, buiten het bereik van Karel. Koning Yewe gaat met deze oplossing accoord (v. 617). Het spijt hem de broers te moeten laten gaan, maar hij is niet in staat Karel te trotseren: ‘Deuelmoet van kaerle den coninc Ware mi alte zware dinc’ (v. 625-626). Daarmee zou de raadsvergadering ten einde moeten zijn. We mochten verwachten, dat Yewe nu Renout en zijn broers laat komen om hen van het een en ander op de hoogte te brengen. M.a.w. de verzen 659 vlgg. zouden logischerwijs op vers 626 moeten volgen. De passage 627-658 hoort op een andere plaats in de codex thuis. De volgende argumenten versterken dit vermoeden. 1. Er is voor Avernaes op het moment geen reden met het verstrekkende voorstel te komen om 's konings dochter aan Renout uit te huwelijken en hem een rots in de Gironde te geven voor de bouw van een burcht. 2. In vers 642 wordt over ‘die roche vp die geronde’ gesproken, terwijl we nog van geen rots gehoord hebben. Het is wel toevallig, dat Renout in vers 696 dezelfde rots ter sprake brengt: ‘Ene roche steet vp die geronde’. Wanneer die rots eenmaal | |
[pagina 287]
| |
door Renout is genoemd, wordt verder over de rots gesproken (v. 697, 705, 728). 3. Koning Yewe roept in v. 659 vlgg. de broers bij zich, deelt mee dat om hun uitlevering is gevraagd en geeft hun de raad naar elders te vertrekken (conform het voorstel van Ysoreit). Over het plan van Avernaes geen woord. Weer spreekt Yewe over Karels euelmoet (v. 680) en niet van een veete, zoals Avernaes in v. 650. Dit woordgebruik verraadt ten overvloede, dat een familiebetrekking met Renout koning Yewe niet voor ogen staat. Wanneer Yewe de gebroeders niet uitlevert, stelt hij zich bloot aan de euelmoet, de toorn van Karel, die als men Lambert en Anceel mag geloven (v. 528-542, 593-602 en 755-763) niet mals moet zijn. Wanneer echter Yewes dochter met Renout trouwt en zij kinderen krijgen (v. 646-652) verandert de situatie. Dan wordt Yewe als familielid betrokken bij de vete van de Heemskinderen met de koning van Frankrijk, maar dan mag hij ook rekenen op de hulp van Renouts ‘hoge maghen’ (v. 583). 4. Renout voelt er weinig voor steeds door Karel te worden opgejaagd, en vraagt Yewe om een bepaalde rots in de Gironde, waar hij zo'n sterk kasteel wil bouwen, dat hij ‘kaerle ende sine mage van enen baste niet ontsage’ (v. 701-702). De koning voert direct als bezwaar aan, dat Renout dan heel Gascogne, Yewes eigen land, zou beheersen, zodat hij zich aan Renouts genade zou overgeven. Renout echter zweert Yewe trouw, waarop deze zegt raad te willen inwinnen. Na de woorden van Avernaes en Yewes instemming in de verzen 627-658, zou een tweede raadsvergadering overbodig moeten zijn. Dat heeft ook een van de Mnl. kopiisten beseft, want in de Haags/Berlijnse redactie zijn de verzen 739-743 als probleemstelling ingevoegd. De verzen zijn een herhaling van v. 669-673. In de Reinolt zijn de moeilijkheden opgelost door invoeging van de verzen 2843-2844 en wijziging van de verzen 2845-2850, waarin Yewe zegt zelf het kasteel voor Renout te willen bouwen, wat in tegenspraak is met Renouts verzoek en met de latere uitwerking van het plan. De reden voor zoveel hulpvaardigheid geeft Yewe in de toegevoegde verzen 2851-2854. Daartegenover moest het advies van Ysoreit om rots én dochter te geven worden bekort, wat gebeurde door schrapping van 2 Mnl. verzen (747-748). Ysoreit kan nu immers alleen nog het huwelijk ter sprake brengen. 5. Het is begrijpelijk, dat juist in verband met de schenking van de strategische rots, een huwelijk tussen Yewes dochter en Renout aan de orde komt. Dat zou Yewe verzekeren van de loyaliteit van Renout. Ook nu weer protesteert Lambert en wijst op de wraak van Karel. Dat ergert Hugo van Avernaes zo zeer, dat hij Lambert neerslaat (v. 764-780). Waarna Yewe, althans in de bewaarde bronnen, laconiek de vergadering sluit (v. 781-788). Maar gezien de inhoud van de verzen 627-658 moeten deze thuis horen na vers 780. Avernaes slaat zijn opponent neer en richt zich dan tot de koning om zijn eigen advies uit te brengen. Zijn raad komt op hetzelfde neer, maar is uitvoeriger dan het advies van Ysoreit. De woorden van Yewe in v. 654-658 zijn als besluit van de vergadering in overeenstemming met het slot van de eerste raadszitting (v. 619-623). Plaatsen we nu de verzen 627-658 terug achter vers 780, dan wordt duidelijk dat de door de verplaatsing ontstane breuken zijn gelast. De tweede raadsvergadering heeft nu een dubbel slot: 654-658 en 781-788. De inhoud zowel als de reconstructie van de fout, maken duidelijk dat de verzen 781-788 zijn ingelast om een overgang te verkrijgen van vers 780 naar 789. De met stoplappen gelardeerde verzen | |
[pagina 288]
| |
781-788 bevatten niets nieuws. Yewe deelt slechts mee, zijn dochter en de rots te zullen geven. Vers 782 ‘ghi heren, laet de tale wesen’ is bovendien als reactie op een doodslag wel erg inadequaat. In de Reinolt is een veel beter passend vers (2878) ingevoegd: ‘Dese missdat nemen ich uff my’, welke woorden Karel sprak toen Renout zijn kok had doodgeslagen (ed.-Diermanse v. 217, Reinolt v. 1047). Als terwille van de aansluiting ingevoegde verzen zijn ook te beschouwen de verzen 627-628, waarin andworde (in Vb. seyde, in Reinolt sprach) misplaatst is; v. 628 is, na het eerdere optreden in de raad van Hugo van Avernaes (v. 543 vlgg.), een zuivere stoplap. We kunnen vaststellen, dat de verzen 627-658 (in Reinolt 2765-2786 en v. 659-780 (in Reinolt 2787-2876) van plaats zijn verwisseld. Om een indruk te krijgen van de oorspronkelijke lengte van deze twee passages kunnen we het best afgaan op de Duitse bron. V. 2765 t/m 2786 (minus v. 2765 en 2766) = 20 verzen; v. 2787 t/m 2876 (minus v. 2843, 2844, 2851, 2852, 2853, 2854, plus wschl. 2 verzen na 2855) = 86 verzen. Hoewel we daarmee geen zekerheid hebben t.a.v. de lengte van de passages in de bron waarin de omzetting plaats vond, het ziet er niet naar uit, dat de fout ontstaan is door verwisseling van folia of van pagina's. Dan immers moet de ene passage even groot zijn ofwel precies een veelvoud van de andere. Waarschijnlijk is bij het kopiëren een stuk tekst overgeslagen, later toegevoegd en in een afschrift op de verkeerde plaats ingeschoven. Een oorzaak voor het overslaan van ca. 20 of 86 verzen is niet evident. Mogelijk is de tekst, m.n. de verzen 653-658 (Reinolt 2784-2786), zozeer gewijzigd, dat een eventuele saut du même au même niet meer kan worden achterhaald. Misschien ook heeft een kopiist in zijn legger twee bladzijden tegelijk omgeslagen, waardoor twee bladzijden wegvielen (2 × ca 43 verzen)Ga naar voetnoot9. Vooralsnog lijkt het echter waarschijnlijker, dat de twintig verzen, door welke oorzaak ook, aanvankelijk werden overgeslagen, daarna op een apart folium in de codex werden opgenomen en tenslotte in een afschrift vóór vers 659 i.p.v. vóór het gelijkende vers 789 werden ingevoegd. Deze twee verzen nl. zijn naar de inhoud gelijk. Gezien de variante lezingen der bronnen, kunnen ze naar de vorm meer overeenkomst vertoond hebben dan nu het geval is. Bij de ca. 20 verzen op het losse folium moet een verwijzing hebben gestaan naar de plaats waar de verzen moesten worden tussengevoegd. De gelijkenis van de twee verzen kan misleidend hebben gewerkt. Zekerheid t.a.v. de wijze waarop de onmiskenbare omkering is ontstaan, hebben we niet.
De oorzaak van een andere spectaculaire corruptie, die nog zichtbaar is in het volksboek, is gemakkelijker te achterhalen. De verzen 768-780 kwamen in de redactie waarop het volksboek teruggaat, twee keer voor: behalve op de juiste plaats, ook na regel 604Ga naar voetnoot10, zodat Lambert twee keer werd doodgeslagen. Het behoeft geen betoog, dat dit de meest tolerante kopiist wel moest storen. De tweede klap treft in het volksboek, in afwijking van de andere bronnen, dan ook Anceel (vgl. v. 754 en | |
[pagina 289]
| |
765/768). De invoeging van de verzen 768-780 achter vers 604 is verklaarbaar, wanneer we de voorgaande verzen 603-604 en 764-765 bezien. (a) Vers 604 is door Matthes hersteldGa naar voetnoot11 en zal hebben geluid: ‘(Als lambert sprac die wort) Ysoreit balch hem ende tart vort’. Sprac in het hs. is een dittografie naar vers 603. (b) Vers 765 zal zijn ingevoegd: streec-greep vormt geen vol rijm, en komt in Reinolt noch Vb. voor. De inhoud van vers 765 is ontleend aan vers 604. Vers 763 lijkt te zijn bijgerijmd om het weesrijm (764) aan te vullen, het is volkomen overbodig en een herhaling van v. 759. Dit gevoegd bij de grote mate van betrouwbaarheid van de Duitse vertaling, maakt het aannemelijk, dat het Mnl. luidde: Als dit lambert sprac die here
Doe balch hem davenaes sere,
al is hiermee de gehele passage nog niet verklaard. De gelijkenis van situatie en tekst kan hebben bewerkt, dat de kopiist een sprong maakte van v. 603-604 naar 764-765, zodat hij de tussenliggende passage oversloeg. Hij moet de fout snel hebben bemerkt. Na het kopiëren van vers 780, gaat hij terug in zijn legger en kopieert de verzen 605 vlgg, met de bedoeling ongetwijfeld om d.m.v. verwijstekens de goede volgorde aan te geven. Eenmaal bij vers 764 gekomen, kopieert hij rustig verder, zodat Lambert een tweede dood stierf. Typerend voor de werkwijze van kopiisten is de correctie van de latere afschrijver. Hij gaat niet over tot bestudering van zijn legger en tot reconstructie en herstel van de fout. Hij vervangt eenvoudigweg de naam van het slachtoffer, en welke middeleeuwse verteller of toehoorder zal er rouwig om zijn geweest, dat er een dode extra viel?
Wanneer het al nodig mocht zijn, het belang van tekstkritiek aan te tonen: hier blijkt een emendatie niet alleen de tekst, maar zelfs een mens tot leven te wekken.
September 1971 Amsteldijk 32, Amsterdam A.M. DUINHOVEN |
|