De Nieuwe Taalgids. Jaargang 66
(1973)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eerste lid van de zinHet is ons vaak opgevallen dat de meeste voorbeeldzinnen in traditionele, structurele en transformationele spraakkunsten, en in andere werken over linguïstiek beginnen met het subject, terwijl we de indruk hebben, dat in het gewone taalgebruik - gesproken en geschreven - de zinnen meestal niet op die manier gebouwd zijn. Om die indruk te toetsen aan de taalwerkelijkheid - althans voor het geschreven taalgebruik - hebben we uit tien romans, waaronder één vertaling, de eerste honderd zinnen gelicht en die geordend op basis van de functie van het eerste lid. We ontleenden onze zinnen aan:
De keuze van die romans berust op zuiver toeval. Geen toeval is het echter, dat ons materiaal bestaat uit duizend zinnen.
Voor we nu het resultaat presenteren, moeten we de lezer meedelen, dat we bij de ordening van het materiaal geen rekening gehouden hebben met de aanwezigheid in beginpositie van een conjunctie of een aanloop. Zo hebben we zinnen als:
bij de reeks van het subject ondergebracht, op basis van het tweede lid, en met verwaarlozing van maar resp. welnee.
In ons materiaal vonden we dan in beginpositie:
We zijn er ons wel van bewust, dat die cijfers niet zonder mee toepasselijk zijn op alle vormen van taalgebruik, in alle omstandigheden. Maar we zijn er wel van overtuigd, dat ze een geldige richtlijn aangeven.
We kunnen er de volgende conclusies uit trekken. In de eerste plaats staat het subject in slechts 35,8% van de zinnen in beginpositie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De linguïsten, en de spraakkunstschrijvers in het bijzonder, gebruiken in hun voorbeeldzinnen te vaak dezelfde structuur, die bovendien niet de meest frequente is in het (geschreven) taalgebruik. In de tweede plaats blijkt dat de aanvulling meestal van de beginplaats geweerd wordt. Onder de driëndertig zinnen die met een aanvulling beginnen, onderscheiden we vier soorten:
Met uitzondering van de directe rede zijn al die aanvullingen in beginpositie informatief dominant, zodat we kunnen zeggen, dat ze expressieve kopplaatsing hebben. In de derde plaats vinden we in 581 zinnen een bepaling in beginpositie, en die bepaling hoeft lang niet altijd informatief dominant te zijn. Ook hier dienen we een onderscheid te maken:
Met hun f 581 vormen die bepalingen onbetwistbaar de meerderheid. We hopen met dit kleine onderzoek een steentje te hebben bijgedragen tot de statistische kennis van de Nederlandse zinsstructuur.
Mechelen, Vrouwvlietstraat 30 G. SCHERPS |