De Nieuwe Taalgids. Jaargang 66
(1973)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
Kloos aan Marsman (1919)In de NtgGa naar voetnoot1 publiceerde ik eerder twee brieven van Marsman aan Kloos uit de jaren 1919/1920. Bij voortgaand onderzoek trof ik in het Nederlands Letterkundig MuseumGa naar voetnoot2 het volgende, ongedateerde, brieffragment aan, door de redacteur op postpapier van De Nieuwe Gids geschreven. Boven de tekst (zo wij mogen aannemen: het grootste deel van het concept van de oorspronkelijke brief) bevinden zich de aantekeningen ‘Aan Marsman’ en ‘1919?’. Beide glossen kennelijk van degene(n), die de stukken registreerde(n).Ga naar voetnoot3 Geachte Heer, Uw ms: ‘Het stille Leven’, mij door den heer Keuning gestuurd, heb ik 2 maal gelezen: De eerste keer dacht ik: ‘nu ja...’ want ik vond er niets positiefs in wat ik vasthouden kon. Maar nu ik het de 2e maal heb gelezen, moet ik zeggen: ‘er zit wel toon in, er leeft “een mensch” achter, en dát is eigenlijk de hoofdzaak. Als die mensch nu maar werken gaat, maar als hij zich gaat interesseeren voor andere dingen als wat op het oogenblik in zijn hoofd woelt, en die ongetwijfeld soms juist zijn, maar hem toch niet verder brengen, dan krijgt hij stof om over te denken, en dus een innerlijken houvast, waarop hij voort kan bouwen, zoodat hij langzamerhand alles, het leven, de andere menschen en zichzelven, beter begrijpt want peilen leert. Want nu schijnt de heer Marsman heen en weer te loopen en maar altijd heen en weer tusschen blinde muren, waarover hij niet heen kan zien, en die hem dus soms verschrikkelijk embêteeren. Let wel, ik spreek zoo tegen u, omdat ik veronderstel dat gij nog zeer jong zijt: even in de 20. (Want zijt gij reeds ouder, 30 bv, ja, dan weet ik geen raad voor u, dan hebt gij u reeds te lang tevredengesteld met het vage en ijdele mijmeren over letterlijkGa naar voetnoot4 niets, en zult ge mijn vriendlijken wenk waarschijnlijk met een onverschillig schouderophalen beantwoorden) Welnu, zijt gij ‘jong’ dus, dan vraag ik u: gij spreekt over ‘God’, maar wat verstaat gij onder dat woord? Bedoelt gij er den God mee van de christelijke religie? Zoo ja, dan behoeft gij niet langer te grübeln. Want alles wat over dien God gedacht wordt, kunt gij te weten komen, uit boeken of door mondeling onderhoud, en dat kan u dan rust geven, indien gij aan Hem gelooft, zoodat gij nu (?) rustig op uw levensweg doorgaat, werkende en doende wat uw hand vindt om te doen. Of bedoelt gij met ‘God’ de ‘Wereldziel’, dus iets vagers onbepaalders, waarover niets valt te zeggen, omdat het niet zelfbewust is? Dan zou ik u willen raden: denk maar niet meer over die opperste Abstractie, die geen wezenlijke Persoonlijkheid is, en die zoomin zichzelve kent, als u of mij. Dus gaat u liever iets reëelers doen wat u bezig houdt en dus rust geven kan. Want die ‘Wereldziel’ is er misschien wel: maar zij is onbe- | |
[pagina 225]
| |
naderbaar, en het denken erover geeft dus volstrekt niets. Gij kunt hoogstens Kunst maken, met dat idee als...’
Dat er hier sprake is van een brief-concept aan Marsman leidt geen twijfel. De abrupt eindigende tekst slaat op Marsmans inzending aan De Nieuwe Gids, waarover ook de eerste door ons gepubliceerde brief handelt. De feiten zijn nu duidelijker. Marsman had Kloos een manuscript doen toekomen, waarin blijkbaar over het Godsprobleem wordt gesproken. Bij zijn inzending had hij gebruik gemaakt van de bemiddelende diensten van ‘den heer Keuning’. Mogelijk is bedoeld Willem de Mérode, die in die tijd contacten met Kloos onderhield.Ga naar voetnoot5 Het stille leven, zo mogen we aannemen was een stuk proza; het woord poëzie valt nergens.Ga naar voetnoot6
Intussen mogen wij wel stellen dat de redacteur werk maakte van zo'n inzending, die hij twee keer ernstig doornam. En dan zo'n breed-uitgesponnen, met de hand geschreven, epistel! Zijn conclusie ‘er zit wel toon in, er leeft een mensch achter, en dit is eigenlijk de hoofdzaak’, is voorzichtig. Op de volgende zinsnede ‘Als die mensch nu maar werken gaat’, reageert de door ons gepubliceerde brief van 18 juli 1919: Ook Uw raad: ‘ga werken’ etc. Ook op Kloos' vermaning: ‘Let wel, ik spreek zoo tegen u, omdat ik veronderstel dat gij nog zeer jong zijt: even in de 20.’, reageert Marsman: ‘Toch kan ik daar, zoo als U vermoedde, nog ruimschoots uit groeien, aangezien ik amper 20 ben.’ De passus over God verleidt Marsman (die aan Kloos het woord grübeln ontleent) dan tot zijn opmerking, dat ‘ik wel tot de lichtelijk-pantheïstische opvatting zal komen.’ Hij verkeert nog in het zoekende stadium.
Heemstede, Herman Heijermanslaan 25. J. Meijer |
|