De Nieuwe Taalgids. Jaargang 66
(1973)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
Bloed, bloemen en tranen
| |
Coördinerende herhaling in De tranen der acacia's
| |
a. Bloed en tranenBinnen de romanwerkelijkheid is er een nauwe samenhang tussen de begrippen bloed en tranen. Een relatie die op essentiële plaatsen zover gaat dat er een tendens tot identificatie ontstaat. Tranen zouden zelf symbolisch kunnen zijn voor het bloed, | |
[pagina 213]
| |
de stroom van het leven dat het lichaam verlaat.Ga naar voetnoot7 Dit zal ik plausibel trachten te maken aan de hand van plaatsen in de tekst. Arthur heeft Carola tijdens een ruzie hevig gebeten in haar schouder. ‘Hij bemerkte plotseling dat de tranen hem in de ogen stonden. Het was niet meer van woede en ook niet van pijn. Alle lijnen in de kamer losten zich op in dunne lichtende dwarsstreepjes. Zijn knieën knikten.’ (p. 40) Een eerste aanwijzing dat Arthurs tranen niet steeds ‘gewone’ tranen hoeven te zijn. Dat geldt trouwens ook voor andere romanfiguren. Meer direkt op identificatie wijst een zin in de passage waarin Arthur Andrea vertelt dat Oskar is gearresteerd: ‘Zij bette de tranen van haar gezicht, zoals men bloed wegneemt van een wond.’ (p. 85) Arthur heeft een jaar met Andrea samengewoond als Oskar terugkeert. Hij is erg overstuur door deze plotselinge thuiskomst. ‘Zijn mond zat vol oesters. Tranen stroomden uit zijn neus en ogen.’ (p. 143) Een tweede plaats met ongebruikelijke (bloedneusachtige) tranen. Rose is zeer bedroefd als Arthur weggaat. ‘De tranen stroomden over haar gezicht of zij aan een ziekte leed.’ (p. 337) En: ‘Het scheen of de tranen vanzelf kwamen, zonder dat het iets met haar gemoedstoestand had uit te staan, of zij schreide met alle poriën van haar gezicht en of het nooit meer op zou houden, of het nu eenmaal bij haar hoorde.’ (p. 338) Opnieuw tranen tot twee keer toe in een opvallend beeld. Terug in Amsterdam, na een lang verblijf in Brussel, probeert Arthur met Andrea te vrijen in de lift. Hij houdt plotseling zo onwerkelijk veel van haar ‘dat hij het gevoel had eigenlijk niets liever te willen dan tegen haar aangedrukt liggen huilen.’ ‘Ja, huilen, dagen achter elkaar als bloedde hij op haar lichaam langzaam dood.’ (p. 352) De identificatie bloed/tranen is hier in één zin gegeven. De prelude van het coda! (p. 380-381) In de slotscene van de roman is de identificatie bloed/tranen volledig. Arthur denkt aanvankelijk dat hij huilt, evenals Maritza. Hij bloedt echter dood. Zijn hoofd is hevig gaan kloppen. Zo hevig dat het lijkt of er iemand niet naar buiten kan komen. Arthur, die in de armen van Maritza ligt, denkt dat zij opeens ‘Attila! Attila!’ roept. Hij zegt: ‘Nee, Arthur.’ ‘Waar heb je het over’, antwoordde zij, ‘ik zèi toch Arthur.’ ‘Toen voelde hij dat hij huilde. Kleverige tranen stroomden over zijn mond.’ (...) ‘Waarom huil je?’ vroeg zij. ‘Ik huil niet’, meende hij te zeggen, maar hij dacht het alleen, ‘ik huil niet. Eindelijk komt alles eruit.’ Het leek of in zijn oren een zee opkwam, een zee die uit niets anders dan branding bestond. Na veel moeite weet Maritza zich los te werken uit Arthurs greep. Zij rende de gang op, waar alle lampen nog brandden, de hele nacht waren blijven branden. Haar schouders en borst zagen rood van bloed. ‘Zij voelde het bloed overal. Met haar vingers veegde zij erin, terwijl zij op pijnlijke voeten de trap afsnelde. Haar kleverige handen wreef zij verbijsterd tegen elkaar. Zij wist van weerzin niet wat zij moest doen.’ (p. 380-381) Omdat de kwestie mij intrigeerde, heb ik een beknopt onderzoek ingesteld naar de gelijkstelling van de elementen bloed en tranen in de literatuur. De voorlopige con- | |
[pagina 214]
| |
clusie daaruit is dat in ieder geval reeds sinds de middeleeuwen identificatie van de twee begrippen terug te vinden is in literaire werken.Ga naar voetnoot8 De sterke aanwijzingen voor de mogelijkheid van identificatie binnen de roman sluiten daarbij geheel aan. Dit betekent dat de begrippen bloed (‘fysiek wondvocht’) en tranen (‘psychisch wondvocht’) uitgedrukt kunnen worden in één van deze twee componenten, iets waarmee in het werk van Hermans en speciaal in De tranen steeds rekening moet worden gehouden. Er wordt overigens heel wat bloed en tranen vergoten in de roman. Op veel plaatsen zonder dat er sprake is van herhaling en nog minder van coördinerende herhaling. Een aantal parallellen en correspondenties is echter ook vast te stellen, voornamelijk gecentreerd rond Arthur. Vooral na hevige hoofdpijn of sterke emoties is er sprake van het bloed-en-tranen-element. De belangrijkste plaatsen haal ik aan. Van het trappenlopen kan Arthur het bloed in zijn hoofd horen bonzen. (p. 31) Ernst keert een glas met roestig water om boven het hoofd van Arthurs grootmoeder. Het lijkt of er bloed van haar slapen druipt. (p. 126) Nadat Lydie hem de inhoud van de voorspelling van zijn grootmoeder over haar eigen dood heeft verteld, constateert Arthur hoofdpijn bij zichzelf. Zeer sterk anticiperend op zijn dood is de daarop volgende passage: ‘Het leek of de bloedvaten van zijn hals en hoofd tot vingerdikte waren verwijd, of het bloed straks in een niet te beteugelen stroom uit zijn mond zou spuiten.’ (p. 181) Lucien geeft Arthur te verstaan dat hij beter voorgoed kan vertrekken. Ineens is zijn mond nat van een warme kleverige vloeistof. Uit zijn neus gutst bloed. Daarop volgt een beschrijving van de hevige bloedneus. ‘Het houdt niet op, dacht hij, mijn neus drupt als een versleten kraan.’ (...) ‘Wat moet ik doen, dacht hij, het moet ophouden, het moet.’ (p. 286-287) Dezelfde Lucien zegt tegen Arthur: ‘Bloedneuzen kunnen iel gevaarlijk zijn (...) ge weet toch wel dat Attila gestorven is van een bloedneus, in de huwelijkssponde?’Ga naar voetnoot9 Arthur voelt het bloed nog in zijn hoofd bonken. Hij is bang voor een nieuwe bloe- | |
[pagina 215]
| |
ding. Ook is hij bevreesd voor hulpbehoevendheid in de toekomst. ‘Is er dan geen uitkomst meer?’ (p. 289, 290) Er wordt nog enkele malen gerefereerd aan deze bloedneus. (p. 294 en 334 bv.) Lucien meent dat de neus ging bloeden van colère. (p. 308-309) Arthur barst in een hevige en langdurige huilbui uit wanneer hij een paspoort op naam van Joseph Mencken ontvangt; hij verwachtte namelijk stellig de adellijke naam van zijn vader te krijgen. (p. 329) Ook overkomt het Arthur dat zijn hoofd opzwelt van bloed en zijn lichaam begint te trillen. (p. 353) Bij het vernemen van de dood van Alice barst hij in snikken uit. (p. 372) De omstandigheden waaronder Arthur tenslotte doodbloedt, zijn al door mij vermeld. (p. 380-381) Dat men in De tranen der acacia's steeds bedacht moet zijn op de identificatie bloed/tranen hoop ik nu acceptabel gemaakt te hebben. Tranen kunnen ook beschouwd worden als sap van bomenGa naar voetnoot10, iets wat gemakkelijk te associëren valt met levenssap, wondvocht, bloed. Hiermee is tegelijk de overgang naar het tweede element van de titel, de acacia's, aangegeven. | |
b. Bloemen en acacia'sVormt het eerste deel van de titel (De tranen) een soort eenheid met het begrip bloed, zoals ik hierboven aannemelijk heb proberen te maken, het tweede aspect, de acacia's, moet, naar ik meen, in verband gebracht worden met bloemen. Dit zal ik toelichten. Aan Arthur, bij zijn vader in Brussel te gast, wordt verzocht geen bloemen meer voor Alice mee te brengen. ‘Kwam hij met bloemen, dan werd er gezegd dat hij dit niet had mogen doen, zoals de mensen altijd zeggen, wanneer iemand bloemen meebrengt. Maar Arthur's vader zei het op een toon of hij het meende en Lory vond het nodig hem bij te vallen.’ (p. 256) Waarom wordt dit met zoveel nadruk gezegd? Alice geeft zelf het antwoord. Zij zegt tegen Arthur als hij vraagt of hij haar ergens een plezier mee kan doen: ‘Je bent zo al aardig genoeg. Ik mag haast niets eten en bloemen gaan dood. Ik vind het niet prettig daarnaar te kijken.’ (p. 260-261) De symboliek wordt hier bijna opgedrongen. Bloemen symboliseren het snel afsterven. Alice - lang reeds ziek en ten dode gedoemd - wil niet geconfronteerd worden met haar eigen slepend en slopend ziekteproces en naderend levenseinde. Het idee dat bloemen verleppen, kan zij niet verdragen. Zij laat ze wegbrengen voordat ze verdorren. ‘Zou je dan liever papieren bloemen willen hebben?’ vroeg Lory eens. ‘Misschien wel’, antwoordde zij, ‘en waarom niet de geémailleerde of porceleinen bloemen die men in graven hangt?’ (p. 295) Galgenhumor. | |
[pagina 216]
| |
Als Alice overleden is, koopt Arthur orchideeën. ‘Hij dacht: zij hield niet van bloemen, die snel verdorren, omdat zij haar herinnerden aan de dood. Orchideeën blijven lang goed en als zij niet lang goed blijven, dan zal zij het toch niet meer bemerken!’ (p. 369) Cynische humor. Ook hier is de symbolische implicatie voor de hand liggend. De orchideeën vertegenwoordigen de bijna-onsterfelijkheid, houden het heel lang uit, zouden door Alice nog het minst afgekeurd worden van alle bloemsoorten, naar de mening van Arthur. Tegen zijn vader zegt Arthur: ‘Ik heb bloemen voor haar bij mij. Ik weet het, zij hield niet van bloemen, maar ik heb bloemen die niet verdorren, die bijna niet verdorren. Mag ik haar mijn bloemen brengen?’ Het mag, maar hoe hij ook zoekt, hij kan ze niet vinden. ‘Mes fleurs. Où sont mes fleurs? Les jolies fleurs!’Ga naar voetnoot11 ‘Dat komt, dat komt’, zei zijn vader, ‘Straks. Ga mee.’ En hij wendde Arthur een halve slag om. ‘Er zijn geen bloemen geweest’, zei hij, ‘je vergist je.’ ‘Dat is wel waar’, zei Arthur, ‘ik heb ze gehad, ik heb ze meegebracht. (...) Waar zijn mijn bloemen gebleven. Dacht u dat ik zonder bloemen bij haar zou willen komen? Ik heb toch al nooit iets voor haar kunnen doen. Zij, zij heeft alles voor mij gedaan, alles. Ik had bloemen bij mij toen ik kwam. Het enige wat ik voor haar kon doen en het is nog niet veel, want zij hield niet van bloemen, omdat die zo gauw verdorren.’ ‘Daarom juist, wees daarom blij, dat je geen bloemen hebt.’ (p. 374-375) Waarom zijn Arthurs bloemen ‘weg’? De verklaring lijkt niet moeilijk. De orchideeën, symbool voor de bijna-onsterfelijkheid, moeten het afleggen tegen wat er op het bed van Alice ligt: Het bed was tot de rand van het laken door boomtakken met groene bladeren eraan bedekt. ‘Daar ligt zij’, zei Arthur's vader, ‘geen enkele bloem in dit vertrek. Zie de acacia's het oud symbool der onsterfelijkheid. De acacia blijft altijd groen.’ (p. 375)Ga naar voetnoot12 De taaie orchideeën verliezen het toch van de onsterfelijke, nimmer verdorrende acacia's. Arthurs bloemen moeten het afleggen tegen die van Alice. De relatie tussen bloemen en acacia's binnen de roman is hiermee voldoende geadstrueerd, dacht ik. Om dit bestanddeel van de titel nu in verband te brengen met de andere faktor, bloed en tranen, was een onderzoek naar eigenschappen en positie van de acacia wenselijk. Associaties met de drie andere componenten, bloed, bloemen en tranen zijn cursief aangegeven. De acacia levert o.a. arabische gom uit de wondjes in de bast, het melksap van de boom. Via een soort infectieproces komen de druppels, kleine glasachtige soms traanvormige gemakkelijk breekbare geelachtige korrels, te voorschijn. Een oplossing van het gom blijkt bij sommige dieren gedeeltelijk het bloed te kunnen vervangen. Enkele soorten hebben vleeskleurige en rode bloeisoorten. Ook komen er rode klierharen voor op scheuten en bloemstelen. Daarnaast levert de boom catechu, een donkerbruin, hard, bros natuurprodukt, verkregen door extractie uit takken en bladeren en uit o.m. het rode kernhout van de acacia. In waterige oplossing met alkaliën is de stof purperrood. De ‘onsterfelijkheid’ van de acacia in biologische zin blijkt uit de omstandigheid dat de boom in een zeer droge omgeving erg taal is. | |
[pagina 217]
| |
De zaden behouden soms hun kiemkracht en levensvatbaarheid gedurende meer dan vijftig jaar. Het is een altijd groene gomboom.Ga naar voetnoot13 In de symboliek staat de acacia voor de onsterfelijkheid van de ziel. Het is ook het vrijmetselaarssymbool van onsterfelijkheid. De plant wordt vaak op graven gezet.Ga naar voetnoot13a Voegt men al deze gegevens nu bij wat al bekend is over bloed, bloemen, tranen en acacia's in de roman, dan is het mogelijk te omschrijven wat de titel van het boek mededeelt. De tranen der acacia's is, fysiologisch gezien, een niet direkt gebruikelijke maar toch mogelijke aanduiding voor het sap van deze bomen, in de vorm van gom, catechu of derivaten van deze stoffen, dat in zijn eigenschappen en presentatievormen relaties heeft met bloed, tranen en levenskracht. De identificatie bloed/tranen kan uitgebreid worden tot dit (levens)sap: fysiek en psychisch wondvocht, dè representanten van het organisme. Symbolisch beschouwd zijn de tranen de ‘levenssappen’, het bloed, de ‘stroom’ van het (aardse) leven dat zich afscheidt van de onsterfelijkheid van de ziel, vertegenwoordigd door de acacia's. In de concrete situatie binnen de romanwerkelijkheid is deze symboliek vooral geconcentreerd op de dood van Alice, zoals ik al heb laten zien, èn op de slotpassage waarin Arthur sterft. Even voor zijn dood immers zegt Arthur tegen Maritza: ‘Ik heb een vals paspoort, het paspoort van iemand die al lang dood is. Maar mijn vader zegt dat de acacia altijd groen blijft en daarom is die naam van mijn paspoort niet dood.’ Wartaal? Allerminst. De mens Joseph Mencken (de naam op het paspoort) is weliswaar dood maar de naam niet want die is overgegaan op Arthur via het paspoort en Arthur leeft nog. Men kan Joseph Mencken dus doden, zijn naam blijft voortleven. Zoals de onsterfelijkheid van Alice gesymboliseerd wordt door de acacia's, is Arthurs onsterfelijkheid voorgesteld door de naam op het paspoort van de overleden Mencken. De paradoxale tragiek ligt hierin besloten dat Arthur vrijwel direkt daarop sterft. Er is hiermee, dunkt mij, een redelijke hoeveelheid materiaal verzameld om de titel van de roman en alle aspecten en facetten die ermee te maken hebben, op plausibele wijze nader te situeren en te interpreteren. Het is niet mijn bedoeling daar nu verder op in te gaan. Het ‘gomma’Ga naar voetnoot14 der onsterfelijkheid ligt in de titel besloten. Er is nauw contact met de begrippen bloed en bloemen binnen de roman. De relaties met andere elementen in het boek die funktioneel herhaald worden, zijn te evident om aan voorbij te gaan. Met de titel staan in verband, en wel speciaal voorzover de dood van Arthur | |
[pagina 218]
| |
als centraal moment daarbij betrokken is, de volgende recurrente elementen: de hoofdpijn van Arthur, de familieziekte, het doodsverlangen van Arthur en de voortekenen van zijn dood en tenslotte de gedachte van Arthur dat hij niet meer bestaat. Deze vier elementen hebben ook onderling weer betrekkingen en monden uit in de sterfscene van Arthur, naast de dood van Alice het tweede essentialium in het boek. Een en ander zal ik nu uitvoerig toelichten. | |
2. De hoofdpijn van ArthurGa naar voetnoot15Arthur, op weg naar huis, loopt over een stalen hefbrug. Een vreemde duizeling maakt zich van hem meester. (p. 30) Thuisgekomen zegt zijn grootmoeder tegen hem: ‘Voel je je hoofd nooit duizelen, zonder verklaarbare oorzaak?’ (p. 33) Zij voorspelt hem permanente hoofdpijn in het ziekteproces van de slopende erfelijke familiekwaal. ‘Soms maak je nog geluiden; dat is als je hoofdpijn hebt. Weldra heb je alle dagen hoofdpijn en 's nachts kun je er niet van slapen.’ (p. 33) De waarschuwing van zijn oma laat Arthur niet los. ‘Dat zijn vader aan een erfelijke ziekte had geleden, was hem nooit bekend geweest. Maar wel had hij soms last van hoofdpijn. Daardoor... Maar waardoor zou hij anders hoofdpijn hebben, wanneer zijn grootmoeder het hem niet verteld had en aangenomen dat ook later geen dokter de juiste diagnose zou hebben weten te stellen? Dan zou hij hoofdpijn hebben tengevolge van een kwaal die door een verkeerde diagnose werd aangegeven.’ (p. 36) Vermeld is al dat Arthur ernstige hoofdpijn krijgt als Lydie hem verteld heeft hoe de voorspelling van zijn grootmoeder over haar eigen dood luidt. (p. 181) ‘Hij verlangde naar iets dat even extravagant was als koffie: ijs. IJs, een emmer ijs, om zijn hoofd in te dompelen, ja, om in te verdrinken.’ (...) ‘Hij steunde zijn hoofd in zijn handen van pijn.’ (p. 182) Een paar trekjes van een sigarettepeuk wakkeren Arthurs honger naar rook zo sterk aan, dat hij er hoofdpijn van krijgt. (p. 192) In Brussel, bij zijn vader, richt Arthur, tegen een boom in slaap gevallen, zich op: ‘(...) hoofdpijn schoot omhoog of een stuk lood in zijn schedel boven kwam drijven. Hij kneep zijn ogen een paar maal stijf dicht, maar het hielp niet tegen de pijn. Of alle tekenen wezen op een onheil dat hem boven het hoofd hing, stond hij op en liep met trillende knieën de helling af.’ (p. 277) Als Lucien weer zinspeelt op Arthurs vertrek uit het huis van zijn vader staat er over Arthur genoteerd: ‘Zijn knieën waren zonderling onbetrouwbaar toen hij de trappen opliep. Zijn hoofd was zwaar van noodlottige voorgevoelens.’ (p. 310) Het dreigend onheil, de noodlottige voorgevoelens: Arthur blijkt gelijk te hebben. Vlak voor hij sterft, begint zijn hoofd langzaam te kloppen. Tenslotte wordt dit zó hevig ‘dat het leek of er iemand maar niet naar buiten kon komen.’ (p. 380) Wat komt er naar buiten? Bloed. Arthur bloedt dood, wat reeds ter sprake gekomen is. Prominent in dit herhalingselement zijn de anticipaties op deze sterfscene. Het verband met het volgende element, de familiekwaal, is hierboven al gelegd. | |
[pagina 219]
| |
3. De familieziekteDe grootmoeder van Arthur zegt tegen hem: ‘Jouw vader lijdt aan een afgrijselijke ziekte. Die heeft hij in jou voortgeplant.’ (p. 31-32) Zij beschrijft zeer realistisch het afschuwelijke langdurige ziekteproces dat hem nog te wachten staat. Ook Arthurs moeder is er aan gestorven, evenals Carola's vader. De schuld wordt via een gezochte redenering aan Arthur gegeven. (p. 32-35) De mogelijkheid dat hij de ziekte heeft, blijft in Arthurs gedachten. (p. 36) Pas veel later, als hij hevige hoofdpijn heeft, denkt Arthur weer aan de voorspelling van zijn oma dat hij de ziekte zal doormaken. ‘Heeft mijn lieve oma dan toch gelijk gehad, dacht hij, word ik gek, dat ik ga geloven in de waarheid van haar voorspelling?’ (p. 182) Arthur overweegt dat hij uit geheimzinnige schande geboren is. (p. 191) In Brussel, in het huis van zijn vader, denkt hij: ‘Hoe is het mogelijk dat zij allebei [zijn vader en diens vrouw Alice] (...) nog leven en zelfs drie meisjes hebben, als mijn vader aan de geheimzinnige kwaal lijdt, die hij volgens mijn grootmoeder in mij heeft overgeplant, waar hij mijn moeder en Carola's vader mee zou hebben vermoord? Wat weet ik eigenlijk ook...’ (p. 243. Alice sterft overigens spoedig!) De ziekte duidt, zonder dat dit met enige zekerheid uit te maken valt, meer op een geslachtsziekte dan op een bloedziekte zoals wel verondersteld werd.Ga naar voetnoot16 Ook dit element moet gezien worden als een vooruitwijzing naar Arthurs overlijden, hoewel de ziekte stellig niet de direkte oorzaak ervan hoeft te zijn. | |
4. Het doodsverlangen van Arthur en de voortekenen van zijn doodAls hij nadenkt meent Arthur het liefst dood te zijn. (p. 67) Ontwaakt uit bewusteloosheid komt het hem voor dat hij nog steeds de slaap der verslagenen slaapt. Hij is bijna gelukkig als was hij dood. (p. 74) ‘Viel ik maar in een eeuwige slaap (...)’, verzucht hij op gegeven ogenblik. (p. 81) Hij komt tot de nuchtere conclusie dat het voornaamste wat hij vergat, doodgaan was. (p. 259) Door de gesprekken en contacten met Alice treedt er een verandering in. Zozeer echter dat wanneer Alice sterft, Arthur ook ten dode gedoemd is. (p. 369) Zoals gezegd, de hoofdpijn van Arthur en de familiekwaal staan al in relatie tot zijn dood. In de loop van de roman zijn er veel allusies op en referenties aan zijn overlijden, soms expliciet vermeld, in andere gevallen wat kryptisch aanwezig. Een aantal plaatsen is reeds besproken. Hieraan voeg ik nog wat toe. De vader van Arthur zegt tegen Bastó (over Arthur): ‘Waarom kijkt die jongen zo treurig of hij op het punt stond te sterven.’ (p. 306) Onbedoeld een juiste prognose! (vgl. p. 340) Na de dood van zijn vrouw zegt Arthurs vader: ‘Ik heb niemand meer aan wie ik trouw kan blijven, daarom blijf ik trouw aan mijn kinderen en schoonkinderen, aan háár kinderen. Want wie aan niets trouw is, die is al dood.’ (cursivering van mij) Maar Arthur was begonnen te snikken. ‘Mon père’, riep hij langgerekt, maar zij is immers ook dood. Ook zíj kan mijn moeder niet zijn. Niemand is mijn moeder meer en ik ben aan niemand trouw. (p. 372. Cursivering van mij.) Dit laatste, in com- | |
[pagina 220]
| |
binatie met de gecursiveerde uitspraak van zijn vader, wijst wederom vooruit naar zijn onafwendbare dood. | |
5. Niet meer bestaanHet vierde element dat duidt op Arthurs overlijden is de gedachte die nog al eens bij hem opkomt dat hij eigenlijk al niet meer bestaat, een merkwaardig soort projektie van de toekomst in het heden. Arthur, op bezoek bij Andrea, om daar overigens een jaar te blijven, denkt op een bepaald moment: ‘Ik besta niet meer. De hele wereld voert oorlog, maar ik hoor er niet bij.’ (p. 93) ‘Oskar doet precies of ik er niet ben.’ denkt Arthur als eerstgenoemde onverwacht is teruggekeerd. (p. 136) ‘Nooit zouden zij kunnen doen alsof hij niet bestond.’ (p. 137) In de al aangehaalde passage waarin Arthur zijn paspoort krijgt, uit hij zijn verdriet onder meer door de volgende gedachte: ‘Ik ben niemand meer (...) ik ben iemand die helemaal niet bestaat.’ (p. 329) Na het vernemen van Alice's dood constateert Arthur: ‘Alice is dood. Ook ik besta eigenlijk al niet meer.’ (p. 369) Onverbrekelijk verbonden met Alice (‘Zij, zij heeft alles voor mij gedaan, alles.’, p. 375), is Arthur voorbestemd te sterven. De gedachte ‘ik besta niet meer’ plant zich voort in hem. Zijn dood volgt weldra. Ik meen aangetoond te hebben dat de vier elementen hoofdpijn, familieziekte, doodsverlangen en niet-bestaan afzonderlijk maar ook in hun onderlinge relatie op niet mis te verstane wijze de dood van Arthur ‘voorspellen’. De dood van Arthur, een centraal moment in de roman, is op velerlei manieren en op diverse niveaus voorbereid in de tekst. Een standaardvoorbeeld van coördinerende herhaling. In het werk keren ook enkele elementen herhaaldelijk terug die niet rechtstreeks met de titel en de dood van Arthur in verband staan. Hiervan bespreek ik in het kort drie van de belangrijkste: het mondjes-litteken van Carola, de voorspelling van grootmoeder en Roodkapje en de wolf. | |
6. Het mondjes-litteken van CarolaTijdens een ruzie met Carola bijt Arthur in haar blote schouder. Hij laat niet los. ‘Hij proefde haar bloed.’ (p. 40) Haar schouder bloedt. (p. 40) De wond raakt geinfecteerd. Zij draagt haar rechterarm in verband. Bloedvergiftiging. Arthur herinnert zich dat hij haar beet. ‘De beet van de mens is de gevaarlijkste van alle. En zeker een beet van mij, dacht hij niet zonder trots en barstte in lachen uit.’ (pl 81) Er blijft een roodgezwollen litteken op haar schouder over, ‘te afschuwelijk om naar te kijken.’ ‘Binnen het ovaal van tandindrukken, had zich een soort roze mondje gevormd, een mondje dat tussen de tanden van een andere mond samen geknepen scheen te zijn in een pijnlijke kus. 's Avonds voor het inslapen beet zij soms in haar kussen van angst dat op het litteken haren ontspruiten zouden.’ (p. 119-120) Tijdens de gebruikelijke behandeling van een meisje dat, eufemistisch uitgedrukt, intieme relaties met de Duitsers had, wordt de schouder met het litteken, de vergiftigingssignatuur, ontbloot. (p. 196) De beet blijft Arthur goed bijstaan, hij vertelt er over aan Bastó. (p. 276) Een fraaie completering krijgt dit element op het slot van de roman als Arthur in Brussel, na het vernemen van de dood van Alice, een helblonde vrouw in de armen van een Canadees aan het litteken herkent als Carola. ‘Het leek een klein mondje met rode lippen en toen wist hij het zeker. Het kon | |
[pagina 221]
| |
niemand anders dan Carola wezen.’ (p. 363) Het mondje, een herkenningsteken, fungeert als een soort vergiftigings- en verderfsymbool. | |
7. De voorspelling van grootmoederGa naar voetnoot17Met het motto van de roman, ‘Elle dit l'avenir. Et je suis chargé de le vérifier.’, in gedachten is een van de voorspellingen van de helderziende grootmoeder met name van belang. Het is de prognose over haar eigen dood. Lydie vertelt er over aan Arthur. ‘Die weet precies wanneer zij doodgaat: Als het manna uit de hemel gevallen is en in Amsterdam de lantaarnpalen worden geverfd. Het dak van de tempel zal instorten en een duivel met een roodgloeiend zwaard afdalen. En zo nog wat meer. O ja, de schaar van... van, nou, enfin, daar schijnt ze zo nu en dan ook nog iets over te zeggen, een schaar met een rare naam, de schaar van Damocles?’ ‘Nee, van een vrouw, maar ik kan er ook niet opkomen,’ hijgde Arthur. (p. 181) De componenten van deze voorspelling keren allemaal successievelijk terug in de werkelijkheid van de roman. Arthur denkt aan ‘de monsterlijk grote vliegtuigen, die iedere nacht met duizenden kilo's bommen naar Duitsland waren gevlogen. Maar nu, hier, waren ze dicht bij de mensen gekomen, als wraakgoden in vrediger gedaante vermomd; ze wierpen dichtbij brood en veraf dood. Ze zouden nu heel gauw nergens meer voor dienen. Het voedsel dat zij uitwierpen hadden de legers immers ook al niet meer nodig.’ (p. 184) De lantaarnpalen worden oranje geverfd in Amsterdam. (p. 190, 198) Arthur zakt (moedwillig) door het plafond en komt midden op de tafel terecht in een grote glazen schaal. Hij trekt de roodgloeiende pook uit de kachel en doet - nauwelijks serieuze - pogingen zijn oma er pijn mee te doen. Het blijft bij pesterij. Hij brandt haar kleren en vertrapt haar kunstgebit. Zijn grootmoeder noemt hem Satan! en begint het Onze Vader te lispelen, kennelijk in de mening dat zij gedood zal worden conform haar voorspelling. ‘Moet ik hem maar door uw hoofd heenprikken?’ vroeg Arthur en hield de pook op een centimeter afstand van haar voorhoofd. Dat gebeurt echter niet. In plaats daarvan steekt Arthur in een reflex de pook in het gezicht van Ernst die onmiddellijk dood is. (p. 193-195) Carola wordt met een schaar kort geknipt. (p. 196) De voorspelling is dus uitgekomen, met dit verschil dat Ernst gedood is in plaats van oma. Arthur beseft dat ook: ‘Ja’, zei Arthur, al wist hij dat de voorspelling van zijn grootmoeder niet helemaal zo had geluid. Maar (...) de voorspelling over haar eigen dood... Het dak zou instorten en een duivel met een roodgloeiend zwaard afdalen... de schaar van Dalilah... alleen: ze hebben Dalilah het haar afgeknipt en niet Samson zelf... Als het manna uit de hemel is gevallen. Ja! De vliegtuigen hebben het afgeworpen! Laat Lydie zich niet herinneren dat mijn grootmoeder zou sterven als het manna uit de hemel zou vallen... Als ze de lantaarnpalen in Amsterdam gaan verven... (p. 202) ‘Woord voor woord was haar voorspelling uitgekomen.’ (p. 203) Carola ziet zichzelf in een gebroken spiegel als een foto waar een kind redeloos met een schaar in heeft geknipt. (p. 204. Vgl. p. 207) Oma herkent nu in Arthur de | |
[pagina 222]
| |
duivel, die zij bedoelde in de voorspelling. ‘Doordat jij ineens in de keuken kwam, is hij in jou gevaren, in plaats van mij te verdelgen.’ (p. 211) Een parallel met de gloeiende pook en ook de verklaring waarom hij juist dit wapen zo effektief hanteerde, openbaart Arthur aan Bastó in Brussel: ‘Als ik iets deed, wat mijn grootmoeder niet beviel, riep zij mij bij zich en ik moest mijn hand ophouden. Die brandde zij dan met de gloeiende pook.’ (p. 276) | |
8. Roodkapje en de wolfOver zijn grootmoeder die in bed ligt, merkt Arthur op: ‘Hier ligt de wolf die haar heeft opgegeten, (...) en zij spreekt uit zijn buik.’ (p. 62) De vader van Arthur zegt over zijn zoon dat hij de wereld met onbarmhartige wolvenogen overziet. (p. 306) Het vertrek waar Arthur in sterft heet Roodkapje. Er staat een opgezette herdershond met groene ogen en opengesperde bek, ‘Roodkapje zelf werd door geen enkel symbool vertegenwoordigd.’ (p. 380. Maritza zal straks overigens rood genoeg zijn van Arthurs bloed!) Maritza zegt tegen Arthur dat hij een grote wolf is. ‘Waar zou dan de grootmoeder wezen?’ vroeg hij, ‘in mijn buik misschien?’ Inderdaad weet Arthur niet wat er van zijn grootmoeder geworden is. Maritza merkt ook nog op dat Arthur wolvenogen heeft. (p. 380) | |
ConclusiesUit het onderzoek naar fundamentele aspecten van de coördinerende herhaling in De tranen der acacia's is gebleken dat de titel van de roman, en in nauwe samenhang daarmee het begrip bloed dat te identificeren valt met tranen en het element bloemen dat verbonden kan worden met acacia's, primair in funktie staat van twee essentialia, centrale momenten, in het boek: de dood van Alice en de sterfscene van Arthur.
Voor een nadere situering en een adequate interpretatie van de titel is en passant een behoorlijke hoeveelheid materiaal bijeengebracht. Vier andere recurrente elementen bleken in verband te staan met de titel, vooral voorzover deze betrokken is op de dood van Arthur: de hoofdpijn van Arthur (element nr. 2), de familieziekte (element nr. 3), het doodsverlangen van Arthur en de voortekenen van zijn dood (element nr. 4) en de gedachte van Arthur dat hij eigenlijk al niet meer bestaat. (element nr. 5) Deze funktionele herhalingscomplexen monden uit - afzonderlijk en in hun correlaties - in het slot van de roman waar de dood van Arthur beschreven staat. Zoals gezegd, een fundamentele, centrale passage.
Men kan daarom ook zeggen dat Arthurs overlijden op velerlei manieren voorbereid wordt en op diverse niveaus. Op een zo vernuftig geconstrueerde wijze, met gebruikmaking van zoveel parallelle en contrasterende elementen dat zijn dood in wezen te voorspellen is. Voorspellen, iets dat binnen de romanwereld vooral geconcretiseerd is in de helderziende grootmoeder van Arthur. Eén van haar prognoses is nader bekeken. (element nr. 7) Tenslotte zijn nog twee aparte onderdelen die funktioneel herhaald worden, geanalyseerd: het mondjes-litteken van Carola (element nr. 6) en ‘Roodkapje en de wolf’ (element nr. 8) | |
[pagina 223]
| |
In het algemeen kan vastgesteld worden dat coördinerende herhaling van elementen op structureel vlak bijdraagt tot orde, opbouw en unificatie in de roman. Daarnaast is het fenomeen voor interpretatie, explicatie en exegese, met name ook op het terrein van de symboliek, een uitermate effectief hulpmiddel. De relaties immers die ontstaan tussen die plaatsen waar over een bepaalde component informatie gegeven wordt, verruimen altijd de visie op een geïsoleerde passage. Deze coördinaties vormen steeds de basis voor in- en extensivering van interpretatiemogelijkheden.Ga naar voetnoot18 Een zorgvuldig onderzoek van het verschijnsel verschaft dus beter inzicht in de structurele en semantische kwaliteiten van het literaire kunstwerk. Huizen (NH), Coen Bersma Giek 6 |
|