Dus als onderschikkend voegwoord
Des en Dies krijgen in het W.N.T. allebei een betekenis toegekend ‘3) Om welke reden, op welken grond, waarom, weshalve.’ In de voorbeelden worden beide woordjes steevast gevolgd door de woordorde van de bijzin (des si blide was, Dies de horen van de Faem 't Lant vervult met haeren naem). In het artikel Dus zoekt men dit gebruik tevergeefs. Wel vindt men daar onder ‘B)’ twee verzen van Hooft die een voorbeeld zouden kunnen zijn:
Dus niemands reên voor dees geschiktheyt danken sal
Het ongebonden lot van eenigh wilt geval,
maar dit citaat (Baeto vs. 389/390, hetgeen de gebruiker van het W.N.T. zonder de honderd jaar oude Hoofteditie van Leendertz niet makkelijk vinden kan) blijkt een afzonderlijke volzin, die op een punt volgt en met een punt eindigt. Dus zal hier dus wel, evenals in de andere voorbeelden die het W.N.T. geeft, een doodgewoon bijwoord zijn, en het wordt dan ook terecht noch door Leendertz-Stoett, noch door Koopmans, noch door Veenstra een annotatie waardig gekeurd. Overdiep (Zeventiende-eeuwsche syntaxis par. 5) noemt ‘den zinsvorm S.A.Vf(A)’ ‘in Pascha gewoon, in Lucifer zeldzaam’, vindt hem ‘Ook wel in Griane e.d. van Bredero’, maar van de twalef teksten die het materiaal van zijn onderzoek hebben uitgemaakt heeft verder alleen de Baeto deze woordorde ‘in een tiental zinnen’. Hij haalt enkele voorbeelden uit Hoofts drama aan, niet de twee hier geciteerde verzen, maar het is zeer wel mogelijk dat die tot dat tiental hoorden. In elk geval mogen we zeggen dat het W.N.T. sub voce Dus geen voorbeeld geeft van het gebruik als onderschikkend verbindingswoord.
Toch zijn er althans in de sublitteratuur van de 18de eeuw, wel te vinden. Hier volgen er enige, ontleend aan de romans De dwaalende student, of de snaakse dominé; berucht door deszelfs byzondere bedryven (Dordrecht z.j ; nr 2200 in M. Buisman, Populaire prozaschrijvers van 1600 tot 1815) en De wispelturige kleermaker, heerenknegt, aanspreker (...) of zeldzame levensloop van een berugte Amsterdammer (Nimweegen enz. z.j.; nr.1090 bij Buisman). Beide romans horen tot die - veelal in de eerste persoon geschreven - avontuurlijke levensverhalen die in de achttiende eeuw geliefd leesvoer moeten zijn geweest: een min of meer pikaresk genre, veelal beoefend door scribenten die op slechte voet stonden met de regelen van de spelling, de vervoeging en de hypotaxis (uit het laatstgenoemde werk citeer ik: ‘Denkende, indien ik had willen werken, dan geen Soldaat had behoeven te worden’ en de praeterita eeten, afvaarde en helpte).
Enkele bewijsplaatsen voor het onderschikkende voegwoord dus zijn dan:
‘hy was een goed vriend van my, en verhaalde my daarom alles, wat 'er by hem in huis omging, dus ik die twee Juffertjes nog meenigmaal schaamrood gemaakt heb, over de weinige eer die zy in hun lyf hadden’ (Dwaalende student, blz.29).
‘hy (een advokaat, bij wie de ik in dienst was en van wie hij hoopte veel te leren) liet my zelfs geen Request opstellen, dus ik zeer geërgerd en misnoegd begon te worden’ (a.w., blz.88).
‘Ter aller geluk vertrok ik met den jongen Heer, op aanschryvens van zyn Vader, na den Haag, dus ik een vriendelyk afscheid van Lisette nam, die in traanen wegsmolt’ (a.w., blz.146).
‘Dit konde echter het oogmerk niet bereiken dat men voor had, dus eindelyk de Nyd en afgunst op de been kwam’ (Wispelturige kleermaker, blz.120).