De Nieuwe Taalgids. Jaargang 66
(1973)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||
Een filologische vaderschapstestIn de meeste litteratuurgeschiedenissen wordt, ongetwijfeld in het spoor van Te Winkel, de vraag wie de vader van de titelheld van de Moriaen is, aan de orde gesteld. Te Winkel wijdt aan dit probleem in de inleiding van zijn editie twee paragrafen respectievelijk getiteld: ‘Acglavael, de vader van Moriaen’ en ‘Percevael, de vader van MoriaenGa naar voetnoot1’. Hij begint met te vertellen, dat Acglavael een onbekende bijfiguur is in de wereld van Artur. Zelfs wordt zijn bestaan ontkend door schrijvers die vertellen dat Perchevael enig kind was en derhalve nooit een broer Acglavael kan hebben gehad. In de Lanceloetcompilatie komt Acglavael echter wel op enkele plaatsen voor, maar toch vindt Te Winkel hem niet een figuur die belangrijk genoeg is om een zo belangrijke rol in de Moriaen oorspronkelijk toe bedeeld te krijgen. Zo iets zou slechts voor een van de grote helden weggelegd zijn. Omdat Te Winkel uit de proloog van de Moriaen (vs. 4 e.v.) heeft kunnen lezen, dat in sommige versies van het verhaal Perchevael als vader wordt genoemd, zoekt hij in de tekst van het Haagse Lanceloethandschrift naar bewijzen voor een oorspronkelijk vaderschap van Perchevael. Hij noemt dan o.a. inconsequenties bij de aanduiding van het al dan niet alleen op avontuur zijn van Perchevael (die immers later blijkt samen met Acglavael de tocht naar de kluizenaar te hebben gemaakt), het merkwaardige feit dat Acglavael over de graal droomt en vertelt aan zijn zoon Moriaen, (terwijl zo'n droom toch bij Perchevael als graalridder past). Tenslotte wijst hij - met de proloog van de Moriaen - op de voor Perchevael als graalridder vereiste maagdelijkheid. In een op zich zelf staand verhaal over Perchevael kan die ‘maagdelijkheid’, zoals Te Winkel met enkele voorbeelden staaft, buiten beschouwing gelaten worden door de verteller. In een compilatie wordt dat heel wat moeilijker. En juist in de Haagse Lanceloet compilatie, waar op de Moriaen de middelnederlandse bewerking van de Queste del Saint Graal volgt, moet de compilator de maagdelijkheid van de graalridder via een ondergeschoven vader zien te redden: een minder belangrijke ridder moet bij de aanpassing van de tekst in de plaats van Perchevael komen. Uit zijn artikel ‘Source and Tradition in the MoraenGa naar voetnoot2’ heeft D.A. Wells gepoogd de bewijzen van Te Winkel ten aanzien van een oorspronkelijk vaderschap van Perchevael te ontkrachten. Hij komt tot de overtuiging dat Acglavael ook in de oudste versie van de Moriaen de, ten koste van veel avontuur en strijd gezochte, vader moet zijn geweest. De in dat artikel genoemde argumenten zijn van groot belang, omdat ze niet eerder onderzochte aspecten van het probleem wie Moriaens vader is, naar voren brengen. Aspecten die vooral betrekking hebben op het hanteren van stereotype passages en topoi in de Arturroman. Well's betoog ten gunste van Acglavaels vaderschap bevat twee soorten argumenten. Naar mijn gevoel zijn ze voor een vaderschapsproef als hier bedoeld niet geldig. In de eerste plaats laat Wells zien dat Acglavael niet een onbetekenende | |||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||
bijfiguur is maar een bekend ridder van de TafelrondeGa naar voetnoot3. Hij behoort misschien niet tot de allergrootsten maar wel tot die ridders, die binnen de gebruikelijke stereotypieën duidelijk een eigen profiel hebben gekregen: het is dus niet zo eenvoudig om hem zo maar als vervanger toe te voegen. In de tweede plaats - Wells deskundigheid is hier zeer overtuigend - komt duidelijk naar voren, dat het zeer moeilijk zo niet onmogelijk is beschrijvingen van bepaalde eigenschappen als exclusief kenmerkend voor Acglavael of Perchevael te kenschetsenGa naar voetnoot4. Het is inderdaad moeilijk om een uitspraak van Te Winkel als ‘De Lofspraak, vs 2559 vlgg., op Acglavael gehouden past veel beter op PerchevaelGa naar voetnoot5’ staande te houden. Het enige argument voor een oorspronkelijk vaderschap van Perchevael zou Wells nog wel willen zien in de inhoud van de proloog. Naar zijn mening wijst Te Winkel de proloog als ‘fiction’ afGa naar voetnoot6. Ik geloof dat daarmee niet helemaal recht wordt gedaan aan Te Winkel's opvatting. Het enige dat Te Winkel voor fictie houdt in de proloog is niet de mededeling dat Perchevael op grond van zijn ‘maagdelijkheid’ geen zoon kan hebben, maar de bewering van de compilator dat hij verschillende versies van het Moriaen-verhaal zou hebben gelezenGa naar voetnoot7. Een bewering die inderdaad sterk doet denken aan de toposachtige verwijzingen naar ‘de boeken’, al dan niet in het Frans, die zelfs in de Walewein voorkomen. Vooralsnog mag men geloof ik niet veel anders doen dan de proloog ter zake van Perchevael's vervanging door Acglavael op zijn woord te geloven. De opvatting van Te Winkel, dat de compilator spreekt ‘... op een' toon, alsof hij iemand tegenspreekt’ lijkt mij juistGa naar voetnoot8. Te Winkel vervolgt het derde hoofdstuk van zijn inleiding met de veronderstelling dat de compilator zich richt tegen de versie van de Moriaen, die hij in het Haagse handschrift wilde inlassen. Deze tekst die hem als voorbeeld diende heb ik de naam ‘Oer-Moriaen’ gegeven. Deze term suggereert dat de bewerker direct beschikte over de oudste en oorspronkelijkste tekst. Dat hoeft natuurlijk helemaal niet het geval te zijn; het blijft immers mogelijk dat er meer stadia tussen een al dan niet Franse eerste versie en de uiteindelijke, middelnederlandse, versie in de compilatie zijn geweest. Het lijkt mij wel zeer waarschijnlijk, dat de compilator een op zich zelf staande tekst in het middelnederlands met Perchevael als vader als uitgangspunt heeft gehad. Ook al onderschrijf ik niet de geografische precisie van Gysseling, toch lijkt mij de door hem duidelijk aangetoonde gelaagdheid in de tekst op het bewerken van een mogelijkerwijs Vlaamse versie te wijzen; deze Vlaamse tekst lijkt mij dan met het fragmentGa naar voetnoot9 de enige achterhaalbare aanwijzing voor een | |||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||
oudere ‘pre-compilatie-redactie’ van de Moriaen, die zelf wellicht weer van een ‘oer-tekst’ af kan stammen. Er is nu één scène in het verhaal die voor de oplossing van het probleem van het vaderschap van Perchevael en Acglavael van groot belang is. Dat is de passage waarin het verhaal eerst goed op gang komt doordat de drie zoekenden elkaar ontmoeten en leren kennen. Dáár immers noemt Moriaen zelf voor het eerst de naam van zijn vader, en in die regels zal - als Te Winkel gelijk heeft - de compilator zijn wijzigingen aan hebben moeten brengen en het meest op zijn tellen moeten passen. Deze episode van de roman, vss. 418-937 laat zich als volgt samenvatten:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||
Wie deze scène aandachtig leest, zal moeten beamen, dat woord en weerwoord in dit, naar de climax van een gezamenlijk verder op avontuur gaan leidende, gesprek vakkundig tot een goed sluitend geheel zijn gemaakt. Het karakter van de onbekende zwarte ridder, die ontstuimig voortvarend op zijn doel af wil, wordt in helder contrast opgebouwd tegenover de reacties van Lanceloet en Walewein. Walewein is duidelijk de wijze, verzoenende, raadgever, waarnaar ook Lanceloet luistert. Lanceloet is moedig maar ook grootmoedig vergevingsgezind tegenover zijn tegenstander. Walewein kan een lach niet onderdrukken bij de vurige, maar goed bedoelde strijdlust van Moriaen. Lanceloet en Walewein zijn diep getroffen door Moriaens relaas. Kortom de al eerder gesignaleerde bekwame nauwkeurigheidGa naar voetnoot12 ontbreekt ook niet in deze scène. Het lijkt me dan ook gerechtvaardigd, waar in de volgorde van het vertelde onnauwkeurigheden voorkomen de tekst met aandacht te herlezen tot er een verklaring voor deze merkwaardigheden is te vinden. Een eerste ‘onjuistheid’, waaraan misschien niet te veel gewicht mag worden gehecht, is aan te wijzen in de vss. 763-780, waar de toenadering van de toekomstige tochtgenoten een feit wordt door de sympathie, die Lanceloet en Walewein gaan voelen voor de wanhopig zoekende zoon. Na een beschrijving van Moriaens uiterlijk wordt van het vervolg van zijn reactie op Lanceloet's vergevingsgezinde woorden gezegd (vss. 776 e.v.): Hem begonst so wel behagen
Doe hi horde hare tale,
Dat si spraken van Acglavale,
Dat hi knilde ter eerden neder;
Het vreemde van Moriaens reactie is, dat er noch door Lanceloet, noch door Walewein ook maar enig woord over Acglavael is gesproken. Iets dat heel natuurlijk geweest zou zijn en zelfs Lanceloet best van pas gekomen zou zijn in zijn vriendelijke woorden van vs.757. Hij zou daar dan enige hoofse woorden hebben kunnen zeggen over Acglavael, die zijn welbeminde Moorse prinses omwille van een expeditie ten bate van hém verliet (vgl. vss. 670 e.v.). | |||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||
De enige redelijke verklaring voor deze verwijzing naar niet in de tekst voorkomende vriendelijke woorden over Acglavael, is dat een stukje tekst met prijzende woorden over Perchevael - denkelijk onomwerkbaar - is weggelaten, maar dat in de erop volgende reactie van Moriaen ‘automatisch’ de naam van de oorspronkelijke vader in die van de, in het verband van de compilatie enig mogelijke, Acglavael, is veranderd. Het hoffelijke opheffen van de geknielde Moriaen en Walewein's woorden in de volgende verzen laten niet toe te veronderstellen, dat om een of andere reden de ‘tale van Acglavale’ slaat op de woorden van Walewein, die ná Moriaen's knieval met vs. 782 beginnen. De hechte bouw van het gehele gesprek bestempelt Moriaen's ‘misplaatste’ reactie tot een m.i. veelzeggende uitzondering. Een tweede inconsequentie, die alleen door het aannemen van een oudere versie met Perchevael in de vaderrol verklaard kan worden, ligt in de hierboven genoemde woorden van Walewein (vss. 782 e.v.): Walewein vertelt aan Moriaen het doel van de tocht van Lanceloet en hemzelf: Dat haergelijc een bode ware,
Ende behorden tArturs hove,
Di werd was van groten love;
Ga naar margenoot+Ende si voren beide te male
Percevale soeken met Acglavale,
Die de coninc beide begeert:
Ende sine sin daer ombe verteert
Om hen te sprekene ende te sine.
De inhoud van deze regels is in tegenspraak met wat ons eerder herhaalde malen is verteldGa naar voetnoot13. Nog geen vierhonderd verzen vroeger is ons nog verzekerd, dat Walewein en Lanceloet ‘om te vindene Perchevale’ (vs.414) zijn uitgereden. Het is op zijn minst merkwaardig, als we plotseling vernemen, dat de tocht nog om een tweede gezochte gaat. Ernstiger is het echter, dat ook nog gesuggereerd wordt dat Artur zowel Perchevael als Acglavael terug aan het hof wenst te hebben. Het zou het verhaal heel wat verrassender gemaakt hebben, als hij dat in de met vs.221 beginnende scène ook had gezegd. De ‘toevallige’ ontmoeting van drie ridders op zoek naar dezelfde man (of mannen) zou het verhaal naar een verrassende climax aan het eind van de eigenlijke eerste episode hebben gevoerd: een ontknoping of beter verknoping van het verhaal, die vooral als het om één en dezelfde man, op twee niveau's gezocht, gaat, nog meer effect zou sorteren. Het is tamelijk onbegrijpelijk, dat Acglavael niet als gezochte figuur wordt genoemd in het begin van het verhaal. De koning maakt zich daar zorgen over de afwezigheid van een van de steunpilaren van de Ronde Tafel; naar mijn gevoel is die afwezigheid dan ook reden van het verzoek van Artur aan Lanceloet om te blijven als Walewein Perchevael gaat zoeken (vss. 364 e.v.). De koning zou daar Acglavael | |||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||
als afwezige en teruggewenste ridder hebben moeten noemen, vooral wanneer we mogen aannemen, dat Acglavael een belangrijke ridder aan Artur's hof is. De toevoeging van Acglavael in vs. 786 gebeurt te plotseling om organisch uit de oorspronkelijke opzet van het verhaal te kunnen stammen: m.a.w. Acglavael kwam in de oorspronkelijke Moriaen niet voor als de gezochte vader. De bewerkercompilator heeft het zichzelf makkelijk, maar ons moeilijk, gemaakt door niet van het begin af aan Perchevael door Acglavael te vervangen. Dat kon ook moeilijk: hoe prominent deze laatste ook moge zijn, de plaats van Perchevael in Arturs klacht over diens afwezigheid kon hij nooit overnemen. De ingreep in het oorspronkelijke verhaal geschiedde dan ook pas toen de zoon in het verhaal verscheen en daarmee de naam van de vader genoemd ging worden. Op die plaats is hij Perchevael gaan vervangen door een nieuwe vader. Van zijn kennis van het grote complex van Arturromans dat hij tot zijn compilatie ging vormen heeft hij terdege gebruik gemaakt; zoals bijvoorbeeld in zijn verwijzing naar de tocht van Acglavael op zoek naar Lanceloet in zijn inleiding, waar hij zijn opvatting over de vader van Moriaen uiteenzet, alsmede in het verhaal van Moriaen over zijn moeder. Samenvattend mogen we zeggen, dat met erkenning van de ongeldigheid van een deel van Te Winkel's argumenten en de geldigheid van veel uit Wells' betoog (vgl. hierboven p.2), in de ontmoeting van Moriaen en zijn latere tochtgenoten, in de proloog alsook in de droomGa naar voetnoot14 van Acglavael genoeg steun te vinden is om de veronderstelling te handhaven, dat in een oudere versie van de Moriaen Perchevael de vader van de titelheld is geweest; een conclusie die grotendeels gebaseerd blijft op een aantal door Te Winkel terloops aangestipte argumenten, ‘waardoor’ - hopelijk definitief - ‘Moriaen ook van de vlek van zijn geboorte gereinigd wordtGa naar voetnoot15.’
Koudekerk a/d Rijn, Den Tollstraat 64 3 februari 1972 M.J.M. de Haan |
|