De Nieuwe Taalgids. Jaargang 65
(1972)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 475]
| |
Twee fundamenteel verschillende typen van beweringWanneer men de taaluitingen
(1) De hond loopt in de tuin,
die beide een bewering inhouden, met elkaar vergelijkt, dan kan men er, naast zekere overeenkomsten, een aantal verschillen tussen constateren. De belangrijkste overeenkomst tussen (1) en (2) is, dat beide taaluitingen als eerste uiting van een gesprek, ja zelfs als totale communicatie dienst kunnen doen en dus vrij zijn van eventuele invloed van een context. Verder hebben ze twee gelijke leden. De verschillen zijn van drieërlei aard: In de eerste plaats bestaat er een verschil in woordinhoud: De nominale woordgroep met hond als regens behelst in (1) het lidwoord van bepaaldheid, dat in dit geval te kennen geeft dat er sprake is van een hond die aan spreker en hoorder bekend is, maar in (2) het lidwoord van onbepaaldheid, dat hier te kennen geeft dat de hond in kwestie aan de spreker niet bekend is. Voorts bevat (2) een woord, tevens een zinslid, meer, namelijk er. In de tweede plaats hebben de twee taaluitingen een verschillende oppervlaktestructuur doordat de lineaire volgorde van de leden respectievelijk is:
(1) Nominaal coördietGa naar voetnoot1 - persoonsvorm - bepaling (2) Er - persoonsvorm - nominaal coördiet - bepaling
Met deze fatische en structurele verschillen gaat een semantisch verschil op zinsniveau gepaard. Het nominale coördiet van (1) noemt de zaak die dienst doet als onderwerp waarover de taaluiting handelt. Over dat onderwerp waarover de taaluiting handelt (de hond) wordt in het gezegde (loopt in de tuin) een uitspraak gedaan (commentaar gegeven)Ga naar voetnoot2 Taaluiting (2) heeft in semantisch opzicht een heel ander karakter. Daarin is geen sprake van een onderwerp van de taaluiting waarover in het gezegde een uitspraak wordt gedaan, maar daarin wordt door de spreker bericht van een waarneming gedaan, nl. dat er op het ogenblik van spreken in de tuin een proces aan de gang is waarin een levend wezen als nominaal coördiet betrokken is. Er zou ook een zaak in betrokken kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld in: Er loopt een regendruppel langs het raam of Er ligt een brief op de trap, enz. Het is in dit type van taaluitingen zelfs niet nodig een levend wezen of een zaak als nominaal coördiet van het proces te noemen, getuige | |
[pagina 476]
| |
taaluitingen als: Er wordt gebeldGa naar voetnoot1 e.d. Het proces zelf is het centrale semantische element in dit soort van taaluitingen. In (2) gaat het om het lopen van een hond in de tuin, niet om een uitspraak (commentaar) betreffende een hond die inhoudt dat het dier in de tuin loopt. Het is niet nodig dat dit proces aan de gang is. Het kan ook afgelopen zijn (Er liep gisteren een hond in de tuin; Er heeft gisteren een hond in de tuin gelopen) of voor de toekomst verondersteld worden (Er zal morgen wel weer een hond in de tuin lopen). In taaluitingen van het type (1) kan het nominale coördiet even goed een lidwoord van onbepaaldheid als van bepaaldheid behelzen. Een taaluiting als: Een hond is een zoogdier is correct. In dit geval behelst de uitspraak over het onderwerp van de taaluiting (een hond) een typerend soortelijk kenmerk van dat onderwerp. Alleen in zo'n geval is een nominale groep met een lidwoord van onbepaaldheid in taaluitingen van het structuurtype (1) mogelijk. De woordenreeks: Een hond loopt in de tuin levert geen correcte taaluiting, omdat het niet waar is, dat het een typerend soortelijk kenmerk van een hond is, in de tuin te lopen. In taaluitingen van het type (2) kan alleen een onbepaald nominaal coördiet optreden. Zowel op grond van fatische als structurele en semantische verschillen is het dus nodig, in het Nederlands twee fundamentele typen van beweringstaaluitingen te onderscheiden, die onafhankelijk zijn van elkaar. Ze kunnen niet uit elkaar en evenmin uit dezelfde dieptestructuur worden afgeleid, omdat de nominale constituent met een lidwoord van onbepaaldheid in taaluitingen van het type (1) een andere betekenis heeft dan in die van het type (2). In Een hond is een zoogdier betekent een hond: ‘ieder willekeurig exemplaar van de diersoort hond’. In Er loopt een hond in de tuin betekent een hond: ‘één onbekend exemplaar van de diersoort hond’. Het woord er in Er loopt een hond in de tuin heeft op zichzelf geen betekenis, maar wel een indicerende functie ten aanzien van de inhoud van de taaluiting. Het blokkeert de eerste plaats van de taaluiting 1o voor een persoonsvorm of een gebiedende wijs, zodat er naar de vorm van de taaluiting slechts sprake kan zijn van een bewering en niet van een vraag of een bevel, en 2o voor het nominale coördiet, zodat dit niet als onderwerp van de taaluiting kan optreden en deze de voor zijn vorm typische inhoud van een bericht over een proces krijgtGa naar voetnoot2. b. van den berg |
|