De Nieuwe Taalgids. Jaargang 65
(1972)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 441]
| |||||||||||||
Een de vrijtste ende edelste man vander werltIn het vijfde kapittel van De historie van den vier HeemskinderenGa naar voetnoot1 wordt beschreven ‘hoe coninc karel sinen soen lodowijc woude doen cronen coninc van vrancrijc. ende hoe bisscop tulpijn des niet en woude laten toe gaen, ten waer dat die grave aymijn hem mede croende ende te hove quam’. Koning Karel stelt vast, dat in zijn hof aanwezig zijn ‘de voertbariste edelste, als geestelic ende waerlic van al kersten rijc’. Daarop antwoordt Tulpijn ‘Heer coninc, ic segge u voerwaer, hier breect een de vrijtste ende edelste man vander werlt ende is vanden hoechsten geslachte ende een vry onbedwongen man’. Tulpijn doelt op de verbannen graaf Aymijn de Oude, die de dood heeft gezworen van Karel en diens hele geslacht, en het lijkt uit context en situatie duidelijk, dat hij deze zwager van de koning niet wil afschilderen als de edelste man ter wereld, edeler dan de aanwezige pairs van Frankrijk en dan koning Karel zelf, maar als een van de meest aanzienlijke en edele mensen. Op grond van deze en andere plaatsen stelt Verdam (MnlW 2, 526 s.v. een sub c), dat de constructie bestaande uit ‘het telw. een... verbonden met een znw., voorafgegaan door een overtreffenden trap, en een aanwijzend vnw.’ ‘thans (is) vervangen door het gebruik van een partitieven genitief’. ‘Zo ook met andere telwoorden’ (MnlW 2, 527). Verdam geeft bijna 50 bewijsplaatsen. Daarvan kunnen er wel een aantal worden geïnterpreteerd als exclusieve superlativiGa naar voetnoot2; zo in L.o.H. 922-928: Alse god in sijn dertich iaer ginc
Hoert hier een saleghe dinc
Hi brachte op ene nuwe wet
Die noch ons allen es gheset
Dats doepsele ende kerstinhede
Dat was een die salichste sede
Die noyt eer noch wert vercoren.
Het is mogelijk, dat er geen sede zaliger werd geacht dan het doopsel, en dat we een die salichste moeten opvatten als een elliptische predicatieve bepaling: een, (zijnde) die salichste, sede. Maar met deze uitleg komen we er niet in zoveel andere gevallen, dat Stoett (SyntaxisGa naar voetnoot3, § 103 en 160, opm. 5) het bij het rechte eind lijkt te hebben, wanneer hij de attributieve constructie als synoniem beschouwt ‘van een gen. part. of de omschrijving met een voorzetsel’. Maar hoe is het te verklaren, dat een de edelste man een partitieve betekenis zou hebben, hoe kon een nomen worden bepaald tegelijkertijd door een onbepaald telwoordGa naar voetnoot3 en een bepaald lidwoord, en waarom is dat nu niet meer mogelijk?Ga naar voetnoot4 | |||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||
Wanneer I. Schröbler in 1969 nog moet constateren ‘Auf eine Erklärung... muss verzichtet werden’, is dat niet omdat de verklaring van het verschijnsel de taalhistorici onverschillig heeft gelatenGa naar voetnoot1. Velen hebben getracht de opbouw der constructie te doorzien, het semantische moment vast te leggen, en de oorzaak van het verdwijnen der constructie te achterhalen. Bij alle verschillende hypothesen is het nog steeds ‘difficult to say, however, whether a partitive meaning can be associated with it. Most of the instances - perhaps all - can be explained without presuming an implication of partitivity’Ga naar voetnoot2. Deze onzekerheid is, voor zover we voor het begrip van de constructie op de interpretatie moeten afgaan d.w.z. op indicaties van context en situatie, begrijpelijk. Hoe evident het verschil ook is tussen de exclusieve superlativus Joe Frazier is de beste bokser ter wereld, en de partitieve superlativus hij is een van de beste boksers ter wereld, geen van beide uitspraken is onwaar. En zelfs wanneer we na Cassius Clay's nederlaag, van deze bokser zouden zeggen ‘hij is de grootste’, mag dat voor tegenspraak vatbaar zijn, maar wie ontneemt ons het recht van een persoonlijk oordeel, of het recht om te overdrijven? Wanneer Reinaert aan koning Nobel de omgeving van Kriekepit beschrijft, zegt hij (A 2582) ‘Dats een de meeste wildernesse Diemen heuet in eenich rike’. Dat redactie F leest ‘een der meester wildernisse’ toont aan, dat de Dyckse kopiist het er op houdt, dat het om een zeer woest gebied gaat, zoals er wel meer zijn. Maar wie garandeert ons, dat dit ook in A staat, vooral waar reynaerde ‘dat lieghen (es)gehboren int been’ (A 2517). Wanneer we meer vertrouwen in Maerlant stellen en menen, dat hij zich wel voorzichtig zal uitlaten, als hij van de otter zegt (Nat. Bl. 2, 2644) ‘Ets een tghiericste dier dat levet’ (= een van de gierigste dieren), waarschuwt redactie B ons tegen overhaaste conclusies: ‘Het es dat ghierste dir’. Daar staat tegenover dat op grond van de varianten de Fulica toch wel een van de verstandigste vogels lijkt te zijn: ‘Dit heet die vroetste voghel een’, t.o. ‘der vroetster(e) voghel(e) een’ (Nat. Bl. 3, 1377). De filologie kan het in dit geval niet stellen zonder een verklarende syntactische beschrijving. Pas wanneer het duidelijk is, wat de semantische mogelijkheden van de constructie zijn binnen het Middelnederlandse (c.q. Duitse, Engelse) taalsysteem, kan worden uitgemaakt of de superlativus als exclusief, partitief of misschien als elatief (hij is een zeer edele man) moet worden opgevat. Zeker is, dat de combinatie van telwoord of onbepaald artikel + bepaald lidwoord vóór een substantief in het hNl. ongrammaticaal is: *een de edelste man, en wel omdat een nomen niet tegelijkertijd onbepaald (een man) en bepaald (de edelste man) kan zijn. De superlatief immers is hier identificerend: wanneer een man de edelste is, kan hij op grond van het feit dat niemand zo edel is als hij, worden herkend. | |||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||
Door zijn unieke eigenschap is hij zelf uniek. Door toevoeging aan man van de edelste wordt in het hNl. het nomen ‘niet-telbaar’, en niet-telbare nominale constituenten (lijm, Dom van Utrecht) kunnen niet door een telwoord of onbepaald lidwoord worden bepaaldGa naar voetnoot1. De tegenstelling tussen het onbepaalde een en het bepaalde de (edelste) is van logische aard, en zou ook voor het Mnl. moeten gelden. Dat de constructie een de edelste man vrij algemeen is, bewijst daarom dat de tegenstelling die wij er nu in voelen, in het Mnl. niet bestond. Daar zijn in theorie twee oorzaken voor aan te wijzen: ofwel het bepaalde lidwoord + superlatief was niet identificerend, ofwel het telwoord maakte het nomen niet telbaar; anders gezegd: de was niet bepaald, ofwel het telwoord niet onbepaald. De meeste taalkundigen die zich met het probleem hebben bezig gehouden, wilden het laatste bewijzen. Daarbij namen ze t.a.v. de betekenis aan, dat de superlatief exclusief was. Zij zijn ervan uitgegaan dat ‘there was no partitive connotation’ in ‘the type one the best knight’Ga naar voetnoot2. Toch zijn er enkele sterke aanwijzingen voor een partitief betekenismoment. 1. Er zijn plaatsen, als boven vermeld, waarin op grond van de interpretatie de partitieve betekenis het meest voor de hand ligt. Een exclusieve 2superlatief lijkt in die gevallen gewild, overdreven of zelfs, zoals in bovengeciteerde plaats uit De vier Heemskinderen, uiterst onwaarschijnlijk. 2. Zeer dikwijls staat de constructie in oppositie tot een genitivus partitivus in variante redacties, of is de vertaling van een Latijnse partitivusGa naar voetnoot3. 3. De contaminatie van de hier behandelde constructie (one the greatest sin) met de partitivus (one of the greatest sins) tot one of the greatest sin, die we vanaf Chaucer in het Engels aantreffenGa naar voetnoot4, lijkt me alleen verklaarbaar, wanneer de attributieve constructie naar de betekenis niet of weinig verschilde van de partitieve. Zelfs wanneer C. StoffelGa naar voetnoot5 gelijk zou hebben, dat ‘from Elizabethan English downward, then, the construction ‘one of the greatest sins’ has sometimes done duty, also to express the notion of ‘the very greatest sin’, which... was anciently conveyed by ‘one the greatest sin’ ...’, is de contaminatie niet verklaard. Er moet reeds in het Me. betekenisovereenkomst hebben bestaan. 4. MustanojaGa naar voetnoot6 neemt om die reden aan, dat ‘in the course of time a partitive meaning became associated with the type’ (p. 14), welke ontwikkeling hij ziet als ‘degeneration’ (p. 48), die mogelijk zou zijn geworden ‘through the influence of the plural expression three the noblest rivers, possibly also because one by nature tends to be associated with a partitive notion...’ (p. 21). In het feit dat in het meervoud de | |||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||
constructie, ook naar de mening van Mustanoja,Ga naar voetnoot1 wel een partitieve betekenis kan hebben, ligt een argument om die mogelijkheid ook aan de enkelvoudige constructie toe te kennenGa naar voetnoot2.
Behalve Stoett, die geen verklaring geeft, heeft alleen J. GrimmGa naar voetnoot3 de enkelvoudige c2onstructie als partitivus uitgelegd. O. BehaghelGa naar voetnoot4 schijnt ook een partitivus voor ogen te hebben, daar hij ein der liebeste verklaart als Ergebnis einer Mischung: ein der liebesten + der liebeste. C. von KrausGa naar voetnoot5 vecht deze uitleg aan op grond van de betekenis, met de woorden van L. ToblerGa naar voetnoot6 ‘ein der beste bedeutet keineswegs einer der besten, sondern geradezu der beste (was doch vom erstern sehr verschieden ist)’. Afgezien daarvan, voor het meervoud kan Behaghels uitleg m.i. niet gelden, tenzij hij Analogiewirkung aanneemt. En ook de Mnl. en Oud- en Middelengelse vormen zijn door contaminatie niet te verklaren. Om een de edelste man als een exclusieve superlativus te kunnen beschouwen, zijn uiteenlopende verklaringen van de constructie gegevenGa naar voetnoot7. Men is het erover eens, dat de combinatie van een en de een versterkend effect heeft, maar hoe dat effect wordt bewerkt is punt van discussie. Volgens ToblerGa naar voetnoot8 hebben we te doen met een verwarring van twee gedachten: de spreker introduceert een (man), maar corrigeert de mededeling door er onmiddellijk aan toe te voegen de edelste. De correctie nu is een versterkende stijlfiguur. Von KrausGa naar voetnoot9 meent, dat in ein der hertiste strît der vordes oder sît ergie twee gedachten tegelijkertijd worden uitgedrukt: ‘dass es ein kampf war und dass es der härteste kampf war, der je vor sich gieng’. Ein heeft betrekking op het substantief en der wordt door de superlatief vereist. Hoe waar dit ook moge zijn, de tegenstelling die wij voelen, is er nader mee omschreven, maar wordt er niet door verklaard. Zo moeten we ook GrimmGa naar voetnoot10 gelijk geven, die een verband legt tussen het bepaalde lidwoord en de relatieve zin die op het | |||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||
nomen volgt of kan volgen: ein der tiurste man, der riters namen ie gewan. Die relatie bestaat nog steeds, zodat uit deze constatering niet kan blijken, hoe een telwoord aan de superlatief vooraf kon gaan. R.J. McCleanGa naar voetnoot1 staat in zijn verklaring niet ver van Tobler en Von Kraus af. Hij ‘and most authorities on English syntax regard this as an emphatic construction’. D.m.v. one (= a certain someone) wordt eerst de aandacht van hoorder of lezer getrokken, en dan pas volgt de specificerende appositie. McClean verwerpt de suggestie dat de constructie door contaminatie zou zijn ontstaan. Daarvoor zou ze te wijd zijn verbreid. In het Zweeds is de superlatief met de twee artikels zelfs nog gangbaar. Naast het partitieve ‘ett av de skönaste uttrycken’ staat ‘ett det skönaste uttryck’ (d.i. buitengewoon mooie uitdrukking). Dat zou volgens McClean bevestigen, dat de constructie met twee lidwoorden emfatisch is. Voor alles echter maakt m.i. de betekenisomschrijving buitengewoon mooi duidelijk, dat de superlatief niet exclusief is. N. Linder (Regler och råd, door McClean aangehaald) beschouwt de constructie zelfs als synoniem met ‘ettav de skönaste uttrycken’. Daartoe is de elativus in elk geval te herleiden, wanneer we de als generaliserend lidwoord beschouwenGa naar voetnoot2. Ook in het hNl. nog komt er een partitieve superlatief voor: een allermooist meisje betekent ‘een buitengewoon mooi meisje’, ‘een van de mooiste meisjes die er zijn’. Er kunnen immers meer meisjes allermooist zijn. Allermooist = het mooist van allen; een allermooist meisje = een het mooiste meisje van alle (meisjes), waarin de Mnl. constructie herkenbaar is, die we nu als ongrammaticaal ervaren. E. MätznerGa naar voetnoot3 heeft aan invloed van het Romaans gedacht (vgl. une dame, la plus belle); W.W. Skeat e.a.Ga naar voetnoot4 aan een ingesloten predicaat: I am one (who is) the fairest. Stoffel acht deze verklaringen geen antwoord op de vraag waarom one wordt gebruikt; het zou best gemist kunnen worden. E.A. AbbottGa naar voetnoot5 interpreteert one als only, alone dat de exclusiviteit van de superlativus zou versterken. Hij zag nog een andere mogelijkheid, die na hem door C. Stoffel wordt verdedigd. De constructie zou een latinisme zijn. He is one the truest knight alive zou gelijkstaan met justissimus unus of unus justissimus. Dit one (= unus) moest louter ter versterking dienen, maar doordat het als getalsaanduiding werd ervaren, zou naar analogie ook two the truest enz. zijn gevormdGa naar voetnoot6. Dit laatste lijkt nogal speculatief. Mustanoja wijst er bovendien op, dat ‘the phenomenon does not occur in medieval Latin’, zodat ontlening wel uitgesloten isGa naar voetnoot7. Mustanoja beschouwt one the best man eveneens als een emfatische constructie (tegenover het neutrale the best man), met daardoor de betekenis the very best man. Het | |||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||
intensiverende karakter van de uitdrukking zou worden bewerkt door het isolerende one (ein), dat het exclusieve aspect van de superlatief versterkt. Bovendien zou een ritmisch-stilistische factor een rol spelen. Doordat one (ein) van het nomen wordt gescheiden, door het lidwoord, zou het telwoord een grotere nadruk krijgen. Er zijn in Mustanoja's verklaring enkele zwakke plekken aan te wijzen. Hij neemt aan dat ‘in the course of time a partitive meaning became associated with the type’ (One the best man, p. 14). De mogelijkheid van een omgekeerde ontwikkeling wordt door hem niet overwogen, en hij maakt ook niet duidelijk hoe de verbinding in structureel opzicht een partitieve interpretatie toeliet. Het partitieve moment zou door verwarring zijn ontstaan: het ‘onbepaalde’ telwoord zou een partitieve gedachte impliceren en verder zou de meervoudige constructie (three the noblest rivers) van invloed zijn geweest (p. 21). Maar was die meervoudige constructie dan wél partitief? ‘As for the plural type two the best men, it is difficult to say how far there was an implication of partitivity’ (p. 50); en op p. 18 sluit Mustanoja zich zelfs bij E. Einenkel aan, die threo tha betstan ele ‘correctly interpreted... as ‘the there best ointments’ ...emphasizing the non-partitive character of the construction’. Bovendien zou het meervoudige type zich volgens Mustanoja uit het enkelvoudige hebben ontwikkeld: ‘in which one is replaced bij another numeral’ (p. 14). Maar ook deze ontwikkeling is niet aantoonbaar, zelfs niet waarschijnlijk, daar het meervoudig type ‘equally ancient and hardly less frequently attested’ is (p. 14). Mustanoja's studie, waardevol vanwege het vele materiaal en de kritische bespreking van voorgaande studies over het onderwerp, schiet t.a.v. de verklaring van one the best man tekort: 1. De auteur gaat er van uit, dat two the best men een afgeleide constructie is van one the best man, en zoekt daardoor de verklaring in one (ein): ‘the emphatic character of one (ein, einn) is a central feature in this much-debated syntactical construction’ (p. 21). Vervolgens tracht hij ook de meervoudsconstructie als emfatisch te verklaren, hoewel het telwoord nu geen versterkende kracht kan hebben: ‘the occurrence of the definite article... lengthens the group, making it more emphatic and also bringing into relief the two qualities expressed by the numeral... and the superlative...’ (p. 33). 2. De partitivus, die hij op grond van tekstinterpretatie voor het meervoud toch wel mogelijk acht, en voor het enkelvoud als ‘degeneration’ nolens volens erkent, wordt niet structureel verklaard. Niet overwogen wordt derhalve of de syntactische opbouw van one the best man een partitieve interpretatie toelaat, voor de hand liggend of misschien zelfs noodzakelijk maakt. Samenvattend kunnen we constateren, dat men om een met de te verzoenen, contaminatie heeft aangenomen, naar de vorm zowel als naar de inhoud, dat men een heeft opgevat als zelfst. vnw. en als bijwoord. Mustanoja lijkt een nieuwe oplossing voor te staan, wanneer hij the als een Gelenkspartikel, particule d' articulation (p. 30) betitelt. Maar hij blijkt niet te bedoelen, dat het lidwoord zijn deiktische kracht zou hebben verloren. Hij concludeert dat het bepaalde lidwoord onbetoond is, ritmisch een ‘intervening element’, met als enige gevolg dat het telwoord meer nadruk krijgt. Een van het hedendaags Engels (Duits, Nederlands) afwijkende functie schrijft hij het lidwoord van bepaaldheid niet toe. Toch zullen we m.i. daarin de oplossing van het probleem moeten zoeken. | |||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||
Verklaring van een als vnw. of bijw. of anderszins als versterking, schiet om twee redenen tekort. De mogelijkheid van een partitief betekenismoment wordt erdoor uitgesloten, en het voorkomen van de onmiskenbare telwoorden twee, drie, vier enz. wordt er niet door verklaard. Wanneer we immers twee de edelste mannen als een identieke constructie beschouwen met een de edelste man (en er is nog geen reden om er anders over te denken), hebben we in alle gevallen met een telwoord te doen. Dus blijft de logische tegenspraak bestaan t.a.v. de als exclusief, dus identificerend geïnterpreteerde superlatief. Het nomen is immers onbepaald, wanneer het wordt gespecificeerd door een telwoord, tenzij daaraan een bepalend woord vooraf gaat. We moeten daarom wel aannemen, dat in de voorliggende constructie de + superlatief het nomen niet identificeerde. Waardoor is dat in het hNl. wel het geval? Wanneer we een zwart paard stellen t.o. het zwarte paard, en een zwarter paard t.o. het zwartere paard, lijkt het lidwoord van bepaaldheid daarvoor verantwoordelijk. Wanneer het wordt gebruikt weten we dat het om een bekend dier, het (zwarte) paard, ofwel om een herkenbaar paard, het zwárte paard, gaat. In het laatste geval is het paard onbekend, maar zijn zwarte keur kenmerkt hem, isoleert hem van andere paarden. Hij is in een bepaalde situatie op grond van zijn eigenschap te identificeren. Een regelmatige voortzetting van een zwart paard, een zwarter paard zou *een zwartste paard zijn, en van het zwarte paard, het zwartere paard: het zwartste paard. Zwartste is in de laatste constituent beperkend: het zwartste paard is herkenbaar aan zijn kleur. De andere ‘regelmatige’ mogelijkheid* het (zwartste) paard, waarin zwartste een uitbreidende bepaling zou zijn, bij het ook overigens bekende paard, is uitgesloten. We stuiten dus bij de superlatief in het hNl. t.a.v. het gebruik van de lidwoorden op twee onregelmatigheden. In *het (zwartste) paard doet zich het gemis voelen aan een tweede lidwoord van bepaaldheid: het (het zwartste) paard. De superlatief van het adjectief blijkt niet uit de constituent geïsoleerd te kunnen worden, tenzij voorzien van het lidwoord. Vgl. ook: *hij is sterkste, hij is het sterkst of hij is de sterksteGa naar voetnoot1. De verbondenheid van lidwoord en superlatief blijkt ook uit het feit, dat er vóór De gevaarlijkste vis van het Groot Barrière Rif bepalingen kunnen worden geplaatst ter beperking van de superlatief: verreweg, op een na, veruit, bijna, terwijl het niet mogelijk is vóór de gevaarlijke vis bepalingen bij de positief te plaatsen: *even de gevaarlijke vis, de even gevaarlijke vis, *zeer de gevaarlijke vis, de zeer gevaarlijke vis. Er is dus reden om aan te nemen, dat in het hNl. het lidwoord van bepaaldheid vóór de superlatief niet alleen het zelfstandig naamwoord bepaalt, maar tevens de superlatief mede formeert. Dat doet de vraag rijzen, of de misschien louter als superlatief -formant kan worden gebruikt. Dat zou de verklaring van een de edelste man naderbij brengen. In ‘Jan rijdt op de veiligste banden die er zijn’ gaat het evenals in ‘Jan rijdt op veilige banden’, om onbepaalde banden. Op grond van hun eigenschap zijn ze niet te identificeren, want er zijn meer veilige banden en ook meer banden met het predicaat ‘de veiligste banden die er zijn’. Dat nemen we aan op grond van onze kennis van de fabricage van banden, die machinaal en en masse worden vervaardigd: een situatio- | |||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||
neel gegeven. Veilige en de veiligste bepalen derhalve niet alleen de banden van Jan zijn auto, maar ook alle andere banden van de kwaliteitsklasse waartoe de banden van Jans auto behoren. Jan rijdt op onbepaalde banden van een bepaalde kwaliteit. De superlativus is niet exclusief, de heeft geen betrekking op banden, ondanks de kan in de veiligste banden - als in alle onbepaalde nominale constituenten - een partitief moment worden onderkend. Dat alles is niet het geval wanneer we voor een auto speciale banden hebben laten maken en zeggen: Deze vier banden zijn de veiligste banden ter wereld, en: Nu gaat het wel om bepaalde banden. Ze behoren niet tot de klasse van de veiligste banden, ze vormen die klasse zelfs. De vervult nu een dubbele functie: het lidwoord bepaalt het nomen en tegelijkertijd is het superlatief-formant. We kunnen in vergelijking tot stellende en vergrotende trap zelfs zeggen, dat in het lidwoord twee lidwoorden zijn versmolten:
De veiligste banden is dus syntactisch homoniem. Nu helpt het ons weinig verder, wanneer we het lidwoord vóór de superlatief superlatief-formant noemen, wanneer niet duidelijk is waarom het wordt gebruikt. Het lijkt me in dit verband van belang twee verschillende functies van het bepaalde lidwoord te onderscheiden. In de hond loopt in de tuin gaat het om een bekende hond, in de hond van de buurman eveneens, wanneer we van de buurman als een uitbreidende bepaling opvatten: de hond (zijnde de hond van de buurman). Doen we dat niet, dan kan de hond ons onbekend zijn, maar een eigenschap is wel bekend: een hond, zijnde de hond van de buurman. Op grond van deze eigenschap kan de hond worden geïdentificeerd, zodat er toch sprake is van bepaaldheid. In een hond van de buurman daarentegen is wel een eigenschap bekend, maar de hond kan op grond daarvan niet worden geïdentificeerd: een hond, zijnde een hond van de buurman. Het lidwoord van bepaaldheid wordt (o.m.) gebruikt, wanneer de door het nomen aangeduide personen of zaken bekend zijn, of wanneer een nog te noemen eigenschap ze bekend maakt: het lidwoord is identificerend of identificatie-aankondigend. Het aankondigende lidwoord wordt gebruikt, wanneer de beperkende bepaling bij uitsluiting geldt voor het nomen dat het bepaalt, zodat het nomen op grond van die eigenschap identificeerbaar is: vgl. Drie paarden. Eén paard is zwart: het zwarte paard. In een zin echter als Ajax komt uit tegen de sterkste club van Zuid-Amerika is de club niet bekend. Ook (de) sterkste maakt Ajax' tegenstander niet identificeerbaar. | |||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||
Toch wordt het bepaalde lidwoord gebruikt. Nu heeft GrimmGa naar voetnoot1 er al op gewezen, dat na een superlativus altijd een relatieve zin volgt, of ‘fehlt der relativ-satz, so muss er in gedanken ergänzt werden’. Die relatieve zin is altijd beperkend en maakt in combinatie met de superlatief het nomen bepaald. Die beperkende bepaling na een superlatief is noodzakelijk, doordat een superlativus een vergelijking inhoudt. Wanneer over de grootste meubelen uit het huis wordt gesproken, is het duidelijk dat er andere, minder grote meubelen zijn. Grootste is een relatief begrip: kleine meubelen kunnen in een bepaalde situatie de grootste zijn. De superlatief van een adjectief heeft daarom alleen waarde, wanneer bekend wordt gemaakt welke zaken vergeleken zijn. Dat kan op verschillende wijzen gebeuren, vgl. b.v. De geleerdste man van alle mannen die ooit leefden De beperkende bepaling kan ook achterwege blijven, wanneer in de situatie duidelijk is, welke zaken zijn vergeleken. De beperking is dan in de situatie geïmpliceerd. Toch zijn we er nog niet, wanneer we nu het lidwoord vóór de superlatief, identificatie-aankondigend noemen. Het aankondigende lidwoord wordt immers vóór allerlei beperkende bepalingen gebruikt, b.v.
Maar we kunnen in deze constituenten verschillen constateren, die verraden dat de identificatie van het nomen d.m.v. de superlatief niet op dezelfde wijze tot stand komt als d.m.v. andere beperkende bepalingen. 1. De bepalingen grote en die in de kamer staan gelden ongeacht de vraag of er andere meubelen zijn. Het zijn absolute eigenschappen. 2. Boven is door toevoeging van bepalingen al aangetoond dat in (c) het lidwoord de met het superlatief adjectief hecht verbonden is, terwijl lidwoord en positief adjectief te scheiden zijn. 3. In (a) en (b) is het bepaalde lidwoord naargelang de betekenis weglaatbaar, in (c) niet. Zeer duidelijk komt de verschillende wijze van identificering tot uiting in navolgende oppositie. De grote boom die de tuinman gesnoeid heeft, staat in bloei; In de eerste mededeling kunnen de bijzin en het adjectief zowel beperkend als uitbrei- | |||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||
dend zijn, in de tweede uitsluitend beperkend. We kennen aan de eerste zin de interpretatie toe, waarbij adjectief en bijzin beperkend zijn en vergelijken nu:
met
In (y) zowel als in (z) gaat het om een boom die door de tuinman is gesnoeid; de bijzin bepaalt derhalve het nomen. In (y) is deze bepaling niet voldoende om de boom te identificeren, want uit het beperkende grote blijkt dat de tuinman meer bomen heeft gesnoeid. Eén van deze bomen is door opvallende grootte 2gekenmerkt, zodat grote het aanvullende gegeven verstrekt op grond waarvan de boom geïdentificeerd kan worden en voorzien van het bepalingaankondigende lidwoord. We kunnen in de nominale constituent van (y) drie mededelingsfasen onderscheiden:
We kunnen de wijze waarop de boom identificeerbaar wordt, als volgt aanschouwelijk maken: In zin (z) behoort de boom niet ot twee onafhankelijke klassen, wel tot (2b) de bomen die de tuinman gesnoeid heeft, maar niet tot de klasse der *(de) grootste bomen. Zoals boven betoogd, moet de superlatief altijd vergezeld gaan van een beperkende bepaling, en die is hier vervat in de bijzin die de tuinman gesnoeid heeft. De grootste boom behoort tot de eerder genoemde klasse van de gesnoeide bomen, maar neemt daarbinnen een unieke positie in. De boom is derhalve eveneens, maar op een andere wijze te identificeren: (3) deze boom is de grootste boom (van de bomen) die de tuinman gesnoeid heeft. Dat kan ook in beeld worden gebracht: | |||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||
We lezen uit (y) en (z) dat het in beide gevallen om één boom gaat. In het meervoud luiden de nominale constituenten:
(y2) De gróte bomen die de tuinman gesnoeid heeft; (z2) De grootste bomen die de tuinman gesnoeid heeft.
In beeld gebracht: Er is nu geen identificatie van individuele bomen mogelijk, zodat we kunnen vaststellen, dat het lidwoord van bepaaldheid ook wordt gebruikt, wanneer door het nomen aangeduide individuen niet geïdentificeerd of identificeerbaar zijn, maar alleen herkenbaar als leden van een groep. Hetgeen we al constateerden voor ‘Jan rijdt op de beste banden die er zijn’, maar wat ook geldt voor ‘Jan rijdt op de banden die zo worden aangeprezen’. Dit groeps- of klasse-bepalende karakter bezit trouwens niet alleen het lidwoord, maar ook het demonstrativum; vgl:
Ook het pronomen personale kan refereren naar geïdentificeerde of identificeerbare individuen en naar onbekende individuen van een bekende groep. Vgl. ‘Jan heeft Indianen in de stad gezien.’ ‘Ja, ik heb ze ook gezien.’ Het antwoord is homoniem: ik heb dezelfde Indianen gezien, of: ik heb ook Indianen gezien. De analyse van constructies met een attributieve superlatief wordt bemoeilijkt door het feit, dat we aantoonbaar te doen hebben met elliptische of gecontraheerde | |||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||
mededelingen. De contractie blijkt zeer duidelijk in b.v. Jan rijdt in de snelste auto die er is. Het feit dat men niet kan rijden in een auto die er niet is, bewijst dat die er is niet uitsluitend op Jan zijn auto betrekking heeft, hoewel het werkwoord met het enkelvoudige antecedent congrueert. Behalve uit de betekenis blijkt in het Mnl. ook uit een formeel kenmerk, dat de bijzin op een ongenoemd antecedent betrekking heeft: het werkwoord van de bijzin staat in de conjunctief (vgl. het hieronder gegeven citaat uit de Vier Heemskinderen en Van Helten's verklaring). Voor een beter inzicht in de elliptische constructie kan het nuttig zijn deze te completeren. Wanneer we nu de zin Karels pairs zijn de beste ridders ter wereld aanvullen, onstaan er twee verschillende zinnen. a. Wanneer bedoeld wordt dat de pairs tot de beste ridders van de wereld behoren, het predicaat classificerend isGa naar voetnoot1, luidt de volledige zin: Karels pairs zijn ridders zijnde (= behorend tot) de dapperste (van de) ridders ter wereld. De individuen zijn onbepaald en de groep is bepaald: 0 + de. b. Daartegenover staat de zin met exclusieve superlativus: Karels pairs zijn de ridders zijnde (= de groep vormend van) de dapperste (van de) ridders ter wereld. De individuen zijn bepaald, de groep is bepaald: de + deGa naar voetnoot2. Vandaar dat ook de elliptische zin twee interpretaties toelaat: de superlatief kan exclusief (de + de) en partitief (0 + de) zijn). Wanneer we nu de twee homonieme, naar de vorm identieke, constituenten in het enkelvoud transponeren, zouden ‘regelmatig’ navolgende zinnen moeten ontstaan: a. Roeland is een (individu onbepaald) de (groep bepaald) dapperste ridder ter wereld; gecompleteerd: Roeland is een ridder zijnde(= behorend tot) de dapperste (van de) ridders ter wereld: een + de. b. Roeland is de (individu bepaald, een groep is er niet) dapperste ridder (van de ridders) ter wereld. De vraag derhalve waarop we een antwoord moeten zoeken is niet hoe het lidwoord van bepaaldheid na het telwoord (onb. lidw.) kon voorkomen, maar waarom dat nu niet meer kan. Het lijkt me aannemelijk, dat onder invloed van constituenten als de edelste man die leeft, waarin de superlativus exclusief is, en ook vanwege het elliptische karakter van de constructie een de edelste man die leeft, het enkelvoudige antecedent en de daarmee congruerende bijzin, de gedachte aan de groep verdween, het bepalend lidwoord daardoor als identificerend of identificatie-aankondigend werd ervaren, en de superlatief als exclusief werd opgevatGa naar voetnoot3. En deze ontwikkeling zal ertoe | |||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||
hebben geleid, dat de combinatie met een als een tegenspraak werd en wordt gevoeld. Dit proces zal zijn vertraagd, doordat context en situatie konden verhinderen, dat een partitieve superlativus als exclusief werd opgevat: wanneer in een bos tien bomen de hoogste zijn, is niet elk van die tien bomen de hoogste, maar *een de hoogste. Maar waar veelal de context een exclusieve superlativus niet uitsluit, zoals in het begin van deze bijdrage is opgemerkt, werd tenslotte het lidwoord de uitsluitend als individubepalend artikel beschouwd en verloor het zijn in het enkelvoud relatief zeldzame groepsbepalende functieGa naar voetnoot1. Daartoe zal ook de homonymie en het voorhanden zijn van een onmiskenbare partitieve constructie (een der hoochster bomen) hebben meegewerkt. Het groepsbepalende lidwoord komt in het hNl. in het meervoud nog voor, toch is ook de meervoudige constructie verdwenen: *twee de edelste mannen die leven. Naar we mogen aannemen eveneens vanwege (1) de verknoopte structuur, (2) de homonymie, (3) het bestaan van een duidelijk partitieve constructie en (4) door het wegvallen van een parallel in het enkelvoud.
Het lijkt me, nu we de constructie van een de edelste man die leeft doorzien, buiten kijf, dat deze een partitieve betekenis kan worden toegekend. Dat is een winstpunt, maar daarmee zijn voor de tekstinterpretatie niet alle moelijkheden uit de weg geruimd. Zeker toen het lidwoord op weg was uitsluitend individu-bepalend te worden, zal het mogelijk zijn geweest een de edelste man als een exclusieve superlativus op te vatten: de edelste man. Het is niet uit te maken of de exclusieve constructie van meet af aan naast de partitieve heeft bestaan, of daaruit is voortgekomen. Voor de laatste veronderstelling pleit het feit, dat de functie van het telwoord in de exclusieve constructie zo moeilijk is te verklaren, wat dan ook tot een ruim aantal hypothesen heeft geleid. In elk geval, de constructie kan in het Mnl. ook een exclusieve superlativus bevatten, hetgeen een andere plaats uit De historie van den vier Heemskinderen (cap. 7, editie-Overdiep p. 33) bewijst: Doe seiden de baroenen ende ioncfrouwen tot malcanderen onderlinge: Is dat Aymijns sone Reynout? het is een die manlicste ende scoenste iongelinc diemen vondeGa naar voetnoot2 in al kerstenrijc. Dat hoerde Lodewijc ende het toernde hem seer want hi was die scoenste iongelinc naest Reinout die men vinden mochte mer Reinout was een voet langer, manliker ende scoone van huyt ende hi sat opt beste ors dat in de werlt was. Daar Reinout de held van het verhaal is, en Lodewijk hem vanwege zijn manlijk voorkomen benijdt, maar vooral omdat Lodewijk op Reinout na de schoonste wordt genoemd, moeten we wel een exclusieve superlativus aannemen: een iongelinc, die manlicste ende scoenste in al kerstenrijc. | |||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||
Misschien werd een die manlicste... iongelicn als een emfatische pendant ervaren van die manlicste... iongelicn, zoals de meeste onderzoekers aannemen. Maar op grond van het feit dat dezelfde constructie ook als partitivus voorkomt, en het telwoord niet in andere constructies als versterkend element dienst doet, lijkt het me waarschijnlijk dat het telwoord niet ter versterking is toegevoegd. De constructie zal dus niet zijn ontstaan uit de combinatie van (versterkend) telwoord + exclusieve superlatief, maar het resultaat zijn van contractie der partitieve constructie een iongelinc der manlicster iongelinge. Het lijkt me onwaarschijnlijk, dat tot dezelfde constituent ook een andere constructie zou zijn gecontraheerd: *een iongelinc, die manlicste (iongelinc) der iongelinge. Voor de hand liggend is dan de, inderdaad voorkomende, samentrekking die manlicste iongelinc. Dat zou betekenen, dat de exclusieve constructie uit de partitieve is voortgekomen, wat we al eerder veronderstelden. De vorm was bekend, werd niet meer (altijd) als partitivus herkend, en heeft zich nog enige tijd (mede) als exclusivus, misschien met versterkende kracht, gehandhaafd. Tenslotte heeft een (twee) de edelste man(nen) het afgelegd tegen de synonieme constructies een (twee) der edelste mannen resp. de (twee) edelste man(nen).
Binnen het syntactische systeem en taalgebruik van het Middelnederlands is het mogelijk gebleken de constructie waarom het hier gaat, niet alleen als exclusivus, maar ook als partitivus uit te leggen. Met welk van beide homonieme constructies men op een bepaalde plaats te doen heeft, kan alleen op grond van tekstinterpretatie worden vastgesteld. Het laatste woord is aan de filoloog.
juni 1971
a.m. duinhoven |
|