Het gaat hem naar den vlese (vleze)
Toen het woord vleesch nog met ch gespeld werd, bestond al de afleiding vleezig, en als meervoud gold vleezen ‘soorten vlees’. Ongerept bleef evenwel de ch in de oude genitief des vleesches en, althans in de oudere Statenbijbeluitgaven - we zijn met deze oude naamvallen in bijbelse sfeer -, de oude datief na(ar) of in den vleesche, en met die spelling correspondeerde de uitspraak met s, niet z, zoals ook woorden als eischen, paschen met s gesproken werden. Het meervoud vleezen evenwel kon doen denken dat de z paste in alle flexievormen van vleesch, en de afleiding vleezig gaf aan die opvatting steun. Zo kon Royen, Buigingsverschijnselen II, 441, voorbeelden aanwijzen van in en naar den vleeze, die blijkens de ee dateren van vóór de spellingregeling van 1947. Na de invoering van die regeling kregen zulke z-vormen een nog betere kans doordat vleesch zijn ch verloor, en de verhouding tussen vlees en vlezen orthografisch dezelfde werd als die tussen huis en huizen. Naar het voorbeeld nu van (de heer) des huizes en (van goeden) huize konden des vlezes en naar den vleze enigszins vaste voet verkrijgen. Daartoe werkte bevorderend mee de algemene onzekerheid in het hanteren van zulke ‘versteende’ naamvalsvormen, die in het actuele morfologische systeem geen plaats meer hebben.
Het schijnt dat de s, die de oudste historische rechten had, zich het best gehandhaafd heeft in des vleses, terwijl in naar den vleze de z hoe langer hoe meer veld wint. Enige vakgenoten bij wie ik navraag deed omtrent hun gedragslijn te dezer zake, antwoordden in overgrote meerderheid prompt dat ze des vleses zeiden, maar naar den vleze. In het Supplement op Van Dale van 1970 legt Kruyskamp deze toestand vast door voor de datief alleen vleze te erkennen tegenover de genitief des vleses.
Dat verschil zal wel hieruit te verklaren zijn, dat de bijbels-kerkelijke traditie des vleesches vastgehouden heeft in bekende verbindingen als de wederopstanding des vleesches en de begeerlijkheid of -heden des vleesches. Ook de ‘onuitsprekelijke’ genitief des vleeschs, die volgens Heinsius, Klank- en buigingsleer van de taal des Statenbijbels, 90, in de (tweede druk van de) Statenbijbel 23 maal voorkwam, is in latere, orthografisch en ook enigermate morfologisch en lexicologisch aangepaste bijbeluitgaven genormaliseerd tot des vleesches. Daarentegen is de oude datief in na den vleesche, die in de oude Statenbijbel ruim vertegenwoordigd was - de concordantie van Trommius geeft er een lange rij bewijsplaatsen van - in latere uitgaven gemoderniseerd tot naar het vleesch. Zo werd na(ar) den vleesche, gesproken met s, niet meer door bijbelse traditie gesteund, en ging de deur wijder open voor het tegenwoordige naar den vleze.
De betrekkelijk vaste positie van des vleses is intussen ook aan het wankelen gebracht door de nieuwe vertaling van het Bijbelgenootschap, die gespeld is volgens de regeling van 1947. De concordantie op het Nieuwe Testament in die vertaling (Kampen, 1954; voor het Oude Testament is de concordantie nog niet tot de letter V gevorderd) vermeldt twee plaatsen met des vlezes en één met zijns vlezes. In de Willebrordusvertaling, die veel verder gaat dan die van het Bijbelgenootschap in het streven naar voor twintigste-eeuwers verstaanbare taal, is op alle drie die plaatsen het woord vlees door een vrijere vertaling vervallen.
Utrecht, Karel Doormanlaan 158
c.b. van haeringen