| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
Dietsche warande & Belfort 117 (1972), nr. 4
Deze aflevering opent met een In memoriam Jan Engelman door de overige redactieleden. - Het gesprek van Joos Florquin Ten huize van Louis-Paul Boon wordt voortgezet. - Vervolgens wordt Bomans van dichtbij bekeken door M. Beek: enkele anekdotes. - In de Kroniek een artikel van Frans de Haes: Literatuur volgens Maurice Blanchot: een ruimte zonder coördinaten (een bespreking van Françoise Collin, Maurice Blanchot et la question de l'écriture, 1971). - Verder in de Kroniek o.m. aandacht voor Walter Haesaert en bij de Boekbesprekingen voor Roger van der Velde, Hendrik de Vries en het nieuwe tijdschrift Verschaeviana.
nr. 5
Joos Florquin besluit zijn serie Ten huize van Louis-Paul Boon. - Willy Spillebeen vraagt zich af: Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen, wat is dat?
| |
De gids 135 (1972), nr. 3
S-p-e-l-l-i-n-g heet, op z'n Ot-en-Sien's, deze aflevering over de spellingsstrijd, samengesteld door Garmt Stuiveling. In het door de redacties van vele literaire tijdschriften ondertekende voorwoord wordt stelling genomen tegen ‘iedere vernieuwing van de spelling van de Nederlandse taal die niet berust op een gedegen onderzoek waarvan de resultaten zijn doorgepraat met alle belanghebbenden’. Dat zal dus wel op een volksreferendum moeten uitdraaien. - Stuiveling zelf opent dit nummer met een historisch overzicht van de spellingsstrijd, Het spel der spelling. Hieraan voegt hij tien stellingen toe, waarvan wij noemen: ‘Als de huidige spelling didactische moeilijkheden oplevert, moet men de didactiek herzien’ en ‘Een volk dat geen weg weet met problemen als woningnood en milieubederf, moest zich schamen als het zich druk maakt over een paar letters min of meer’. Dus toch geen referendum? - In het kort noemen we de andere artikelen. C.F.P. Stutterheim geeft in Ja/nee/geen oordeel enkele Beschouwingen over orthografie en orthografitis, waarna W.F. Hermans in De spelling van ‘verspilling’ van leer trekt tegen de ‘ijveraars’ voor spellingshervorming. Verder is er het relativerende Luiheid - stimulans van de Geest, Vlijt - zijn hofnar van Annie Romein-Verschoor, de verzuchting Zalig zijn de vereenvaudigden van geest, geslaakt door Rudolf Geel, een stuk informatie van A.L. Vos, Het Engels en de spelling, gevolgd door Spelling en spellingsproblemen in het Duits van Friedhelm Debus. Na H.G. Matthes' Klankschriftgeleerden en woordbeeldvereerders en Spelling, fatum of fata morgana van Camil Hamans wordt tenslotte het woord gelaten aan Dolf Kohnstamm, die commentaar levert op Harry Mulisch' brochure/brosjure: Soep lepelen met een vork: enkele rechtzettingen en een invitatie.
| |
Raam (1972), nr. 84
Gerard Knuvelder zit Aan de bronnen van de moderne poëzietheorie. Een opstel over de ‘opvattingen met betrekking tot de poëzie zoals die in de tijd van de romantiek en wat daaruit voortvloeide aan de orde waren of kwamen’. - Op semiologische basis analyseert Eldert Willems Jacques Perks ‘classic’: Van spraak moet Iris het hebben.
| |
| |
| |
Soma 3 (1972), nr. 22
Ton Anbeek schrijft over de ‘Vestdijk van de literatuurwetenschap’ in Drie ronden taal tekst teken (over T.A. van Dijks verzamelde opstellen) en is nogal sceptisch. - Rein Bloem reageert hierop in Over en weer en Ton Anbeek geeft dan weer Antwoord aan Bloem. - Domesdaybook is de titel van een opstel van R.A. Cornets de Groot over Lucebert. - Van de boekbesprekingen noemen we: Duizenden zonsondergangen van Hans Verhagen (besproken door T. van Deel), Ik heb Goddank twee goede longen van Gerrit Komrij (idem) en De verteller van Mulisch, gerecenseerd door T. Graftdijk. - In een ingezonden brief maakt Adriaan Venema zich tenslotte boos over Leo Ross' recensie van zijn Een sterfgeval in Duitsland (in Soma 20/21).
nr. 23
Venema heeft teruggeblaft constateert Ross dan ook aan het begin van dit nummer om vervolgens weer fris en vrolijk op Venema in te hakken. - Ik graaf liever dan dat ik omhoog grijp is de diepzinnige titel van het interview dat T. Graftdijk met Heere Heeresma had. - R.A. Cornets de Groot vervolgt zijn Lucebert-gepeins (Domesdaybook II). - Niet al te diepgaand, maar wel vlot geschreven is Antwerpens nachtegaal en muurbloem, een stukje biografie van Anna Bijns door Bouke Jagt. - Uit de boekbesprekingen: Piet Grijs' Blijf met je fikken van de luizepoten af! (door T. van Deel), Ed Hoorniks Verzamelde gedichten (idem), De vogelverschrikker van Joop Waasdorp en Hamelinks Geest van spraak en tegenspraak door T. Graftdijk en tenslotte door D.A. Kooiman o.m. De maker van Bernlef.
| |
Standpunte 25 (1972), nr. 3 (99)
Die uitbeelding van angs in drie romans van Jan Wolkers is de titel van een artikel van E.C. Britz (n.a.v. Een roos van vlees, De hond met de blauwe tong en Terug naar Oegstgeest). - ‘Daar sou ek vrede weer besef’ is een dichtregel van Eugène Marais en tevens de titel van een kort essay van F.R. Gilfillan over retoriek en retorische poëzie. - J.C. Kannemeyer is terecht verontwaardigd over de manier waarop door de redactie van Weerwerk is omgesprongen met Zuidafrikaanse Bredero-studies voor Bredero en de kritiek door J.P. Naeff.
nr. 4 (100)
A.J. Goetzee schenkt uitgebreid aandacht aan Vyf poësiedebute: 1970. - Pierre H. Dubois hervat zijn Kroniek der Nederlandse letteren met een waarderende bespreking van Borgers' dissertatie Paul van Ostaijen, een documentatie.
| |
Tirade 16 (1972), nr. 176
Tussen woordspel en magische formule staat boven de ‘vergelijkende tematische analyse’ door Wies Roosenschoon van Het zinrijk door Chr.J. van Geel in het perspectief van Uit de hoge boom geschreven. - Van W.A.M. de Moor het tweede deel over J. van Oudshoorn als broodschrijver, getiteld Ik ben genaamd Jan Koos Feijlbrief.
| |
Tydskrif vir letterkunde 9 (1971), nr. 3
In Kommunikasie als kontrole gaat C.F. Rudolph in op ‘enkele aspekte van ons praat- | |
| |
handeling’ en vooral op het feit dat de taal aangewend wordt om de handelingen van de ontvanger van de boodschap te controleren.
h.h. grünhagen
| |
Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis 49 (1971), nr. 3
Een nieuwe ‘Nederlandse spraakkunst’; een nieuwe Nederlandse spraakkunst?: S. de Vriendt kan een positief oordeel geven over de bewerking door Jan van Bakel van de ‘oude’ Rijpma-Schuringa. - M. Govaerts verzorgt de rubriek ‘Moderne taal- en letterkunde in de Belgische tijdschriften’, een rubriek, die overigens niet in elke aflevering opgenomen wordt.
| |
Forum der letteren 13 (1972), nr. 2
Taalpathologie. Enkele psycholinguïstische opmerkingen over het vak en de beoefening ervan in Nederland is een gezamenlijke studie van R.S. Prins, B.Th. Tervoort en mevr. Wagenaar-Cornelissen. In vier paragrafen behandelen schr. ‘Wat is taalpsychologie?’, ‘De verhouding tussen taal en spraak’, ‘Enkele begrippen uit de psycholinguïstiek’, ‘Doofheid en slechthorendheid’. Dit eerste deel wordt afgesloten met een bibliografie. - Rondom Erasmus: uitgaande van een citaat van de humanistische geleerde bespreekt S. Dresden een aantal studies, die licht werpen op de betekenis van het geciteerde.
| |
Levende talen nr. 288
Als brugklassen heterogeen samengesteld worden, kan differentiatie binnen klasverband noodzakelijk zijn. Hoe het Nederlands in de brugklas er dan uit kan komen te zien wordt beschreven door B.J.M. Schut. In de laatste zin verzucht hij: ‘Het lesgeven wordt er niet eenvoudiger op.’
nr. 289
Reagerend op J. Griffioens artikel ‘Grammatica in het v.w.o.’ (LT jan. 1971) stelt M.C. van den Toorn de vraag Taalkunde bij het v.w.o.? Hij is van mening, ‘dat grammatica allesbehalve nutteloos is en [gelooft] dat het volledig achterwege laten van grammatica-onderwijs in de basisschool en de lagere klassen van het voortgezet onderwijs (zoals metterdaad al gedaan wordt) heilloze gevolgen zal hebben.’ In zijn weerwoord Grammatica in het v.w.o.? stelt Griffioen, dat de drie argumenten van Van den Toorn voor handhaving van spraakkunstonderwijs hem niet aanspreken. Empirisch onderzoek zal moeten uitwijzen of een en ander juist is. - M. Boot antwoordt positief op de vraag Formaliseren: een leerstrategie die ook zijn nut heeft voor onderwijs in taal- en letterkunde?
| |
Spektator 1 (1971-1972), nr. 6
Herman Pleij levert in een eerste aflevering Materiaal voor een interpretatie van het gedicht over de Blauwe Schuit (1413?). - Rob Delvigne confronteert Meneer Visser's Hellevaart opnieuw met Ulysses van Joyce. Zijn eindconclusie luidt: ‘De compositie
| |
| |
van Meneer Visser's Hellevaart ontleende Vestdijk aan Ulysses, die hem bovendien stimuleerde tot toepassing van de monologue intérieur. Reminiscenties aan de nog recente Joyce-lectuur vonden incidenteel hun neerslag in Meneer Visser's Hellevaart, vooral in de, pas na lezing van Ulysses geconcipieerde droom.’ - Fritz Zondervan en Piet van Caldenborgh schrijven over Leesbaarheidsformules, constructie en betrouwbaarheid. - Neerlandistiek en planning zijn twee tot nu toe min of meer tegenstrijdige begrippen. Hiervan getuigen enkele plannen, waarover Bob van de Velde informatie verstrekt. - E.K. Grootes bespreekt de uitgave van Hessel Miedema van Het bibliografisch materiaal, dat deze verzamelde over Karel van Mander. Hij noemt het een voorbeeldig uitgaafje, ‘dat navolging verdient’. - De rubriek Vrije nieuwsgaring wordt weer verzorgd door Bob van de Velde. Over de voorgenomen opname van de rubriek Dokumentaal wordt het volgende meegedeeld: ‘De redaktie van Vrije nieuwsgaring heeft met de redakteur van Dokumentaal afgesproken dat met het nemen van een beslissing inzake het onderbrengen van deze rubriek in Dokumentaal zal worden gewacht totdat Dokumentaal zijn eerste jaargang zal hebben voltooid.’
| |
Tijdschrift voor levende talen 38 (1972), nr. 2
S. Theissen stelt zich in De verschuiving van de bn./bw.-uitgang -iek naar -isch drie vragen: a. in welk geval is er een verschuiving (geweest) naar -isch?, b. in welk geval heeft -isch geen succes gehad?, c. is er, indien beide vormen naast elkaar bestaan, een verschil in betekenis? Zo ja, is er dan toch verwarring mogelijk? In deze eerste aflevering behandelt schr. dertig lemmata: ‘antipathiek-antipathisch’ tot en met ‘juridiek-juridisch’. - Michel Dupuis wijdt een uitvoerige bespreking aan W.F. Hermans' Herinneringen van een engelbewaarder, dat volgens hem in ieder geval geen ‘remake’ is van bijvoorbeeld De donkere kamer van Damokles.
nr. 3
S. Theissen vervolgt zijn De verschuiving van de bn./bw.-uitgang -iek naar -isch en behandelt ‘katholiek-katholisch’ tot en met ‘veneriek-venerisch’, waarna hij een overzicht geeft en conclusies trekt. - Naar aanleiding van het vierde Colloquium Neerlandicum, gehouden te Gent september 1970, schrijft W. Gobbers over Neerlandica extra muros. Groei, stand en uitbouw van de buitenlandse neerlandistiek.
| |
Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 88 (1972), nr. 2
S.F. Witstein vraagt Aandacht voor de Aenleidinge. Zoals in een noot staat, is dit een ‘Eerste gedeelte van een te publiceren studie over Vondels Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste’, dat tot Vondels meer bekende geschriften behoort, maar waaraan volgens schr. weinig aandacht is besteed. - B.H. Erné gaat op verkenning naar De forestier van de witte beer, gedicht nr. XIII uit Cartons uitgave van het Gruuthusehandschrift. - De strofische samenspraak Het exempel van redene en de broesche mensche wordt door K. Heeroma aandachtig gelezen. Hij bekijkt eerst de compositie, waarna hij het gedicht strofe voor strofe doorneemt. Wat was het uitgangspunt van het dichterlijk spel en wat was de bedoeling van de dichter? Tot slot de vraag: is de dichter nader te lokaliseren, of zelfs te identificeren? - Voortbordurend op het artikel ‘Razdom rodjand niujaim’ van F. de Tollenaere in de vorige aflevering stelt A.P.
| |
| |
Bont Prognose contra prognose. Blijkens een aantal voorbeelden geeft Wulfila in het evangelie van Marcus de voorkeur aan een voorzetselbepaling (met aan) boven een meewerkend voorwerp. - C. Kruyskamp beoordeelt ‘Bloemlezing uit de bundel Uyt-spanningen van Jodocus van Lodenstein’ met inl. en aant. door P.J. Buynsters. Zutphen, 1971. Klassiek Letterkundig Pantheon 186: een goede inleiding, een betrouwbare tekst en een voortreffelijk apparaat.
| |
Volkskunde 73 (1972), nr. 1
P.J. Meertens bespreekt het laatste boek van ‘de betreurde’ Maurits de Meyer: Volksprenten in de Nederlanden 1400-1900. Religieuze, allegorische, satirische en verhalende prenten. Speelkaarten. Ganzen- en Uilenborden. Driekoningenbriefjes. Nieuwjaarsprenten. Amsterdam enz., 1970. - Deel XXXIII van de Resultaten van het sagenonderzoek in het Nederlandse taalgebied betreft het gebied Ten zuiden van Brugge. Lieven K. Cumps geeft van het Motievenregister een uitvoerige beschrijving, waarvan het slot nog volgt.
| |
Wetenschappelijke tijdingen 30 (1971), nr. 6
Het artikel Judith: de figuur en het thema van A.M. Musschoot bevat enkele samenvattende beschouwingen, ontleend aan een uitvoeriger studie, die zal verschijnen onder de titel Het Judith-thema in de Nederlandse letterkunde. - J. Notermans vergelijkt een passage uit Heinric van Veldeke's Minne-Epos Eneide met wat de kronisten zeggen over Barbarossa's Festival te Mainz in 1184.
| |
Etudes germaniques 27 (1972), nr. 1
R. Anglade schrijft een uitvoerig artikel over Problèmes et techniques de l'édition des textes modernes. Hij bepaalt zich tot een Esquisse d'une typologie des appareils de variantes. Aan het slot geeft hij een uitgebreide bibliografie.
| |
Rheinische Vierteljahrsblätter 36 (1972), Heft 1-4
Heinrich Löffner ziet Neue Möglichkeiten historischer Dialektgeographie durch sprachliche Auswertung von Güter- und Zinsverzeichnissen. Hij verduidelijkt zijn betoog met twee kaarten. - Werner Besch wil komen Zur Untersuchung der Ausgleichsvorgänge in der gesprochenen Sprache. Een van de taken van de taalonderzoeker is ‘die Beobachtung und genaue Untersuchung des Veränderungsprozesses selbst,...’. Immers, ‘wann gab es schon einmal eine günstigere Situation als heute, grosse sprachliche Veränderungen in einem kurzen Zeitraum beobachten und erfassen zu können!’ - Besproken worden onder ander de dissertaties van G.H. Kocks, Die Dialekte von Südostdrente und anliegende Gebieten. Eine strukturgeographische Untersuchung. Groningen, 1970. Diss. Groningen, en van H. Entjes, Die Mundart des Dorfes Vriezenveen in der niederländischen Provinz Overijssel. Groningen, 1970. Diss. Münster.
| |
The modern language review 67 (1972), nr. 3
Peter Noble bestudeert The character of Guinevere in the Arthurian romances of Chrétien
| |
| |
de Troyes. ‘The result [van zijn onderzoek] is that the character of Guinevere has a coherence and unity throughout Chrétien's work which in the circumstances is not altogether to be expected and shows his skill both as a poet and as an observer of human nature.’
p.a.m. delen
|
|