nis, is het taalgebruik gebonden aan andere conventies, die men de ordeningsprincipes van de taal kan noemen. In het Nederlands zegt men: ‘Ik1 heb2 hem3 dat4 witte5 boek6 gegeven7’, en in het Frans ‘Je1 lui3 ai2 donné7 ce4 livre6 blanc5’. De cijfers boven de afzonderlijke woorden duiden al onmiddellijk aan dat de Franse zin volgens andere ordeningsprincipes is gevormd dan de Nederlandse. Het geheel van de hier bedoelde ordeningsprincipes noemen wij de ‘taalsystematiek’.
Tweede citaat (Inleiding, blz. 11, regel 81 tot en met regel 86): ‘Wie gaat spreken of schrijven, selecteert bij de ordening van zijn gegevens als het ware een aantal woorden uit een voor ieder gereed liggende voorraad (de taalschat) en combineert die volgens de regels van de taalsystematiek. Men zou ons dagelijks taalgebruik daarom kunnen omschrijven als: de toepassing van een deel der taalsystematiek op een deel van de taalschat.’
Curiositeitshalve: dit citaat gaat onmiddellijk vooraf aan de door Scholten geciteerde regels.
Even verderop (in par. 3 van zijn stuk) verwijst H.P.G. Scholten naar artikelen van T.A. van Dijk en J.G. Kooij, na te hebben opgemerkt: ‘In tegenstelling tot de poëziebeschouwing die de taal van de poëzie op gespannen voet ziet staan met taal en taalsysteem, formuleren moderne stilistici en taalkundigen als uitgangspunt de relatie poëzie en taal/taalsysteem, onder meer in die zin dat het literaire kunstwerk het niet kan stellen zonder het ‘voorwerk’ van de dagelijkse werkzaamheid van de taal als communicatiemiddel.’
De lezers van De Nieuwe Taalgids die er - begrijpelijkerwijze - niet in slagen te ‘begrijpen’ wat H.P.G. Scholten met deze paragraaf bedoelt, verwijs ik naar de inleiding van mijn bovengenoemd schoolboek, blz. 13, regel 151 e.v. Daar staat: ‘Het poëtisch taalgebruik wordt niet alleen bepaald door de taalsystematiek, maar tevens door een ander beginsel, dat we zouden kunnen aanduiden met de term verssystematiek. M. Nijhoffs beroemde gedicht Het uur u begint als volgt’ (volgt citaat, waarna:) ‘We kunnen vaststellen dat Nijhoff de betekenis-afspraken en ordeningsprincipes van het normale taalgebruik volkomen correct heeft toegepast. Nochtans suggereert de typografische vorm al onmiddellijk dat niet uitsluitend de taalsystematiek verantwoordelijk is voor de structuur van deze tekst. Er blijkt tegelijkertijd een ander vormgevend principe werkzaam...’ etc.
Overbodigheidshalve: het zojuist gegeven citaat volgt onmiddelijk na het door H.P.G. Scholten geciteerde gedeelte van mijn inleiding.
15 januari 1972
martien j.g. de jong
Facultés Universitaires de Namur (Département de littérature et linguistique néerlandaises et générales)