De Nieuwe Taalgids. Jaargang 65
(1972)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
GidsDe Kempen, de Belgische en de Nederlandse, kennen een woord [gits], znw. vr.Ga naar voetnoot1; Cornelissen-Vervliet blz. 1722 schrijven: ‘gits, znw., v. - Lange gits, lange slungel, lang vrouwmensch (A. (= Stad Antwerpen)) Ziet die lange gits daar is gaan. Ook geet. - Spottend voor Geit. (Herenthout.) Melk van de gits’. En onder geet (scherpe e), znw., m. - Lange geet, lang opgeschoten persoon. (Z. der K. (= Zuiden der Kempen)). Ook gits, v. Uit Cornelissen-Vervliet menen we te mogen lezen dat gits en geet twee zinverwante woorden zijn, niet etymológisch verwante. In de Nederlandse (Noordbrabantse) Kempen (Oerle) is gids, znw. vr. een lange en magere vrouw (meisje). Van dit gids zullen we in de volgende regels trachten aan te tonen dat het aan de ene kant hetzelfde woord is als het 17de eeuwse gidje, dat voorkomt naast Zigeuners gadžiGa naar voetnoot2 en aan de andere kant hetzelfde is als het A.B. gids, dus: dat A.B. gids in wezen een zigeunerwoord is. We doen dit aan de hand van enige kenmerkende eigenschappen van het woord nl. het genus, de klankwaarde, de betekenis en de tijd van ontlening. Genus. Het Kempense woord is vrouwelijk, wat ook het geval is met het Zigeunerse gadžiGa naar voetnoot3, waaruit Oudnieuwnederlands gedse liederlijke, ongetrouwde vrouw, Zigeunervrouw (Franck-Van Wijk). Het vrouwelijk genus van het dialektische gids - door de oudere vorm gidse (WNT) niet tegengesproken, veeleer bevestigd - pleit voor de identiteit van beide woorden. Nu is het met de Kempense dialekten zo dat ontleende substantieven graag mannelijk zijn (zie Dialekt van Kempenland I § 371), eventuele vrouwelijke persoonsnamen echter uitgezonderd. Verder is bij vrouwelijke personen de aanduiding met een mannelijk pronomen alleen gebruikelijk wanneer men met hen vertrouwd is en zij zich in psychologische waardering mogen verheugen' (l.a.w. blz. 312 en vlg.). Dit is bij gids niet het geval: het woord heeft enigszins deni' grerende waarde. Al met al konstateren we dat het vrouwelijk genus van het woord gids in de Kempen volkomen ‘verantwoord’ is. Later is het in het A.B. mannelijk geworden doordat gids, zoals we verderop zullen zien: een persoon die voorop gaat, een leidsman, een wegwijzer, een geleider ging noemen. Klankwaarde. Aangezien de Kempen als onderdeel van Brabant tot het apokoperingsgebied behoren evenals Holland, kan en zal het door ons besproken vrouwelijk znw. gids uit de oudere vorm gidse zijn ontstaan. Deze laatste op zijn beurt weer uit gidje: WNT onder gids, kol. 2277 met een aanhaling in kol. 2279: ‘Wij moeten ons niet voegen naar exempelen, maer na Gods Woort, want voorbeelden en gewoonten zijn voor ons als GidjensGa naar voetnoot4 en Spions, die ons brengen op de wegen van veelderley ongebondentheden, nieuwe fatsoenen ende vreemde manieren’. Van deze vorm zegt WNT: ‘Wat deze dj beteekent is niet met zekerheid te zeggen’, Franck-Van Wijk: dj = dž. | |
[pagina 129]
| |
De klankverbinding dž kan bij wijze van spreken twee verschillende wegen inslaan: a) de ‘moeilijke’Ga naar voetnoot1 medeklinkerverbinding dž kan tot ž vereenvoudigd worden en deze weer tot z (in auslaut s). Voor de overgang van dž tot ž herinneren we o.a. aan het achtervoegsel -age, dat bij ons aanvankelijk -ädže luidde (Schönfelds Hist. Gramm. 7 blz. 222) en waarop de spellingen -aedse, -aedje wijzen; in latere tijd luidde het suffix -äže en thans in dialekten z, bijv. bij Karsten, Het Dialect van Drechterland § 94, 4 o.a. paka.zi. fr. bagage, Ter Laan en Dialekt van Kempenland § 228 b menezie manege. b) Het woord gidje [gidžə] heeft een enigszins andere weg bewandeld: de klank dž is hier wat het spirantisch element ž betreft vereenvoudigd tot z, zodat de klankverbinding dz werd, in auslaut ds [ts]. Het klankverloop van gidje naar gids [gits] gaat volkomen parallel met dat van guts (< fr. gouge, met g = dž > goedze (in Oerle [gudzi]) en loods (uit fr. loge)Ga naar voetnoot2 en mutatis mutandis met bijv. Picardisch cachier - ch = = tš - tot mnl. caetsen, nnl. kaatsen. Dat vóór de auslautende s de d van gids zich niet kon handhaven en fonetisch t werd is vanzelfsprekend. We menen dus te kunnen zeggen dat de hier gegeven klankontwikkeling van gidje [gidžə] tot gids [gits] zonder bezwaar aanvaard kan worden. Betekenis. Aan het begin van ons artikel omschreven we de betekenis van het Noordbrabants-Kempense gids, znw. vr. met: lange en magere vrouw (meisje). Ook bij Cornelissen-Vervliet schijnt het element ‘lang’ een wezensbestanddeel van het woord te zijn: lange slungel, lang vrouwmens, Ziet die lange gits daar is gaan. In de metaforische betekenis nl. die van ‘geit’ schuilt al evenzeer het idee ‘lang’: geit is het ‘rèle’Ga naar voetnoot3 d.i. het dunne en lange, het slanke dier. De betekenis van het Kempense: ‘lang en mager persoon’ is wèl in overeenstemming met wat we van de Zigeuners lezen: ‘de lichaamsbouw (is) vrij lang’ en ‘Aan het voedsel stelt hij lage eischen’ (Oosthoeks geïllustreerde EncyclopaedieGa naar voetnoot2 blz. 728aGa naar voetnoot4. Wanneer we het Zigeunerse gadži (liederlijke, ongetrouwde) vrouw, Zigeunervrouw (Franck-Van Wijk) d.i. vrij lange Zigeunervrouw semantisch met het Kempense gids lange en magere vrouw vergelijken, zien we dat ze de betekenisbestanddelen ‘lang’ en ‘vrouw’ gemeenschappelijk bezitten. Dit, gevoegd bij het gelijke genus en de verantwoorde historische gelijkschakeling van gidje (< gadži) en gids, geeft ons het recht beide woorden als identiek te beschouwen. Het A.B. gids staat verder van de primaire betekenis van Zigeuners gadžiGa naar voetnoot5 en dialektisch gids af, het heeft, secundair, een betekeniselement erbij gekregen dat het Kempense gids niet heeft, te weten dat van: voorop gaan, leiden, ducere d.i. leider, leidsman, geleider zijn. De overgang van Zigeunervrouw tot leider, leidsman wordt ons duidelijk als we letten op de gedragingen van de Zigeuners; gelijk bekend is blijven | |
[pagina 130]
| |
op hun zwerftochten de mannen bij de paarden en wagens, waar ze met bedrijven die weinig inspanning vorderen als ketellappen zich bezighouden, terwijl de vrouwen al bedelend, geld wisselend en waarzeggend vooropgaan en terrein verkennen m.a.w. als gidsen (duces) optreden en meteen als spionnen fungeren. Tijd van ontlening. Volgens Moormann a.w. blz. 414 moet de oudste periode van het zigeunerverblijf hier te lande op ± 1500 gesteld worden. Uit die tijd dagtekent, volgens hem, ook het woord gies, dat we met gids misschien, wellicht, mogen gelijkstellen (vgl. voetnoot 5). Deze late ontlening verklaart ons waarom men het woord gids in het mnl. niet aantreft. Volgens Franck-Van Wijk komt gids nog niet bij Kiliaan (1574) voor; dit is juist als men het oog op de vorm gids als zodanig heeft, daar de vorm gheese. Vetus. j. hoere. Meretrix wel voorkomt. Semasiologisch hoeft er geen bezwaar te zijn gids en Kiliaan gheese te identificeren; ook oud nnl. gedse - dat op Zigeuners gadži teruggaat - verenigt beide betekenissen in zich: Zigeunervrouw en liederlijke, ongetrouwde vrouw (Franck-Van Wijk). En dat Kiliaan het woord ‘vetus’ noemt hoeft ook niet tegen ontlening uit het Zigeuners te pleiten (zoals Moormann op blz. 385 van zijn werk meent: Als Kiliaan het woord (Gheese) al oud noemt, twijfel ik aan de ontleening uit het Zigeunersch). Het schijnt namelijk dat Kiliaan wel eens meer een woord dat hem slechts vaag bekend was voor ‘vetus’ verklaart, maar dat in zijn tijd springlevend moet geweest zijn, bijv. doon prope, iuxta, hetwelk hij vetus campin. d.i. oud Kempens noemt, dat daar, in de Noordbrabantse Kempen, evenwel eerst in het eerste kwart van de twintigste eeuw ging verouderenGa naar voetnoot1. Wat hiervan zij, een oud woord in onze taal is gids, ook blijkens de aanhalingen in WNT, niet. Betrekkelijk laat en niet zonder moeite, naar het ons voorkomt, heeft het in de algemene taal ingang gevonden: afgezien van een aanhaling uit Dirk Smits en een uit Van Alphen, beide uit de achttiende eeuw, is het eerst de negentiende eeuw, waarin het woord in de geschreven taal vaker begint voor te komen. Dit zou dan een aanwijzing kunnen zijn dat het uit een enigszins ‘verdacht’ milieu stamtGa naar voetnoot2, waardoor het juist zo moeizaam tot een woord van hogere standing kon geraken. Samenvatting. Nemen we nu in het kort samen wat we hier van het woord gids te berde hebben gebracht, dan blijkt 1o dat het gelijke vrouwelijk woordgeslacht van Zig. gadži (gidje) en het Kempense gids pleit voor identiteit van beide woorden; 2o dat het fonetisch volkomen verantwoord is het woord gids op Zigeuners gidje (< gadži) te laten teruggaan; 3o dat de betekenis van Zigeuners gidje Zigeunervrouw het semantisch toelaat te komen tot a) het Kempense gids: lange en magere vrouw; b) het A.B. gids: persoon die voorop gaat, persoon die iemand de weg wijst enz.; | |
[pagina 131]
| |
4o dat de tijd waarop gids voor het eerst in de geschreven taal voorkomt wijst op ontlening uit het Zigeuners, hetgeen het late doordringen van het woord in de meer algemene taal kan verklaren; 5o dat, gelet op deze vier konklusies gevoegd bij de bezwaren die Franck-Van Wijk aan het einde van zijn artikel gids en ook WNT tegen de afleiding van gids uit fr. guide ontwikkelenGa naar voetnoot1, aan deze laatste mogelijkheid niet kan worden gedacht en dat de mooie hypoteseGa naar voetnoot2 dat gids teruggaat op Zig. gadžo (voc. gadžé, v. gadži: aldus Franck-Van Wijk) o.i. meer dan een hypotese is, dat het werkelijkheid is.
Deventer, Zwolseweg 108 a.p. de bont |
|