De Nieuwe Taalgids. Jaargang 65
(1972)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Balansschikking en disjunctieIZoals bekend hebben we in het Nederlands twee voegwoorden of, één nevenschikkend en één onderschikkend. Min of meer voorwetenschappelijk kunnen we daarvan zeggen dat het nevenschikkende of gelijkwaardige ‘leden’ verbindt, hetzij dat die ‘leden’ zinnen zijn, hetzij constituenten van lagere orde. Bijvoorbeeld:
Door het ónderschikkende of wordt altijd een ondergeschikte zin, die veelal het karakter draagt van een afhankelijke vraag, verbonden met een hoofdzin: syntactisch worden er dus geen gelijkwaardige leden verbonden. Bijvoorbeeld:
Tot zover schijnen zich op het eerste gezicht weinig moeilijkheden voor te doen. Alle, enigszins uitvoerige grammatica's besteden de nodige aandacht aan nevenschikking en onderschikking (vaak met de woordvolgorde als kriterium) en de voorbeelden die erbij gegeven kunnen worden, bevestigen de beschreven observaties. Daarnaast bestaat echter nog een of dat zich niet zo gemakkelijk bij de hiervoor gegeven tweedeling laat inpassen. Dit of komt voor in de volgende zinnen:
Door Mevrouw G.F. Bos, die in haar dissertatieGa naar voetnoot1 zinnen van dit type uitvoerig onderzocht heeft, worden een groot aantal kenmerken vermeld, die dit of onderscheiden van het nevenschikkende of. Achtereenvolgens vermeldt ze zeven verschilpunten: a. Bij nevenschikking kunnen meer dan twee constructies door of nevengeschikt worden, wat bij de laatste voorbeelden niet kan:
Er bestaat echter wel een mogelijkheid dat in het laatste ‘lid’ een nieuwe nevenschikking optreedt, bijvoorbeeld:
De condities waaronder dat mogelijk is, zijn nog niet onderzocht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Bij nevenschikking van constructies die bestaan uit een pers. vnw. + verbum finitum kan voor elk lid of staan. Als voorbeeld diene:
In onze voorbeeldzinnen van zo-even is dat uitgesloten:
c. Bij nevenschikking door of is de volgorde van de ‘leden’ in principe vrij; bij de merkwaardige of-zinnen die we onderzoeken, kan dat niet:
d. Bij nevenschikking door of is samentrekking in het onderwerp mogelijk; bij de raadselachtige of-constructie kan dat niet. Men vergelijke
e. Bij nevenschikking door of kan in bepaalde gevallen het voegwoord weggelaten worden, bijvoorbeeld:
In welke ‘bepaalde gevallen’ deze mogelijkheid gegeven is, vermeldt mevrouw Bos niet. Het ziet er naar uit dat het alleen kan bij exclusieve disjunctie, waarover straks meer. Zeker is in ieder geval dat of niet weggelaten kan worden in zinnen van het type (4) en (5):
f. Nevenschikking door of behoeft niet alleen bij bevestigende zinnen voor te komen; ook gebiedende zinnen en vragende zinnen kunnen door of verbonden worden, bijvoorbeeld:
Daarentegen is niet mogelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
g. Tenslotte: bij nevenschikking door of behoudt het eerste lid zijn eigen betekenis, wanneer men het tweede weglaat.
Bij het andere type is dat echter niet altijd het geval:
Met elkaar vormen deze zeven verschilpunten voldoende evidentie om de of-constructie die we onderzoeken niet zonder meer bij de nevenschikking onder te brengen, ongeacht het feit dat sommige verschillen misschien zeer oppervlakkig zijn of onder bepaalde condities eenvoudig verklaard kunnen worden. Maar ook bij de onderschikking kan deze of-constructie geen plaats vinden, waarvoor Mevrouw Bos verschillende argumenten aanvoert, waarvan we er twee - a. en b. - al doorslaggevend vinden: a. Er is geen sprake van afhankelijke woordvolgorde. b. De of-constructie kan nooit aan het begin van de zin staan, wat voor een bijzin niet abnormaal is. Vergelijk:
c. Een extra argument dat alleen onder bepaalde condities bruikbaar is, vormt het feit dat de bedoelde constructie niet altijd door een zinsdeel vervangbaar is, wat bij een bijzin wel normaal is. Op deze eventuele vervangbaarheid moeten we nog terugkomen. Mevrouw Bos acht op grond van dit alles voldoende reden aanwezig om deze of- constructie een aparte naam te geven: balansschikking, een term die me handig lijkt en die ik graag overneem. Er is volgens haar sprake van een balans, want ‘de combinatie of met pers. vnw. - VF wordt in zekere zin in evenwicht gehouden door een ontkenning of een bijwoord met ontkennende strekking als nauwelijks, etc. Deze constructies pers. vnw. - VF vormen samen één bewering’Ga naar voetnoot1.
Mevrouw Bos behandelt deze balansschikking vrij uitvoerig. Dat mocht ook wel, kan men zeggen, want de laatste uitvoerige publikatie die hieraan voorafging, dateert van 1892; het is een artikel van TerweyGa naar voetnoot2. Deze grammaticus vraagt zich af of we hier met het tegenstellende of (in het Middelnederlands ofte) dan wel met het voorwaardelijke of te doen hebben, twee voegwoorden die naar hun vorm sinds de 17e eeuw niet meer te onderscheiden zijn. De balansschikking heeft zich volgens Terwey ontwikkeld uit het gebruik van het tegenstellende of, met een onuitgedrukte toegeving, bijvoorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag of we dit zinsverband nu nevenschikkend of onderschikkend moeten noemen, kan volgens Terwey op beide manieren beantwoord worden: ‘Alles hangt hier af van het standpunt, waarop men zich bij de behandeling der leer van den zin plaatst. Gaat men daarbij uit van het beginsel, dat de vorm van een' zin de beslissende factor is bij de benoeming daarvan, dan zal men de bedoelde volzinnen beschouwen als nevengeschikte zinnen (...). Is men daarentegen van meening, dat het de voorkeur verdient, de zinnen te rangschikken naar den dienst, welken zij verrichten, vraagt men dus in de eerste plaats naar de logische betrekking, dan zal men ze liever behandelen bij de onderschikkende zinsverbinding...’Ga naar voetnoot1
Dit laatste - onderbrenging bij de behandeling van de bijzin - gebeurt in vrijwel alle vooraanstaande grammatica's. Mevrouw Bos vermeldt er een aantalGa naar voetnoot2; wij laten ze hier onbesproken. Liever gaan we nu over tot het tweede deel van onze uiteenzetting: na dit literatuuroverzicht willen we nagaan wat moderne inzichten voor licht kunnen werpen op deze balansschikking. Daarvoor moeten we eerst spreken over conjunctie en disjunctie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
IINevenschikking door het voegwoord en noemen we conjunctie en we onderscheiden daarbij met Kraak en Klooster drie afzonderlijke gevallenGa naar voetnoot3. Allereerst noemen we de logische conjunctie, waarbij de door en verbonden leden onderling verwisseld kunnen worden:
In de tweede plaats kennen we consecutieve disjunctie- het ene lid moet op het andere volgen; de volgorde is dwingend:
De derde mogelijkheid is de specificerende conjunctie: het tweede lid vormt een nadere specificatie van het eerste. Het voegwoord wordt gewoonlijke gevolgd door wel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In beide laatste voorbeelden is tevens conjunctie-reductie toegepast. We hoeven daar verder geen nadere aandacht aan te besteden.
Nevenschikking door het voegwoord of noemen we disjunctie en daarbij onderscheiden we twee mogelijkheden: de uitsluitende of exclusieve disjunctie, waarbij slechts één van de door of verbonden leden geldigheid bezit, en de niet-uitsluitende of niet-exclusieve disjunctie, waarbij beide door of nevengeschikte leden geldig zijn. Bijvoorbeeld:
In het eerste voorbeeld (7) is sprake van niet-exclusieve disjunctie: er is iets gedronken; of dat nu thee of koffie of beide geweest zijn, doet er niet toe. In de volgende zin (8) daarentegen wordt meegedeeld dat men koffie heeft gedronken of thee, één van beide In dit geval kan of duidelijkheidshalve herhaald worden:
Kraak en Klooster verduidelijken de twee disjunctietypes door ze in vragende zinnen te gebruiken. Uit de antwoorden blijkt dan expliciet het verschil:
In zin (9) vinden we weer niet-exclusieve disjunctie: de toegesprokene wil wel iets drinken, onverschillig of dat nu koffie of thee is. Zin (10) daarentegen vertoont exclusieve disjunctie: de toegesprokene moet een keus maken.
Tussen disjunctie en conjunctie bestaat een logisch verband, dat vooral evident wordt wanneer in een zin ontkenningen voorkomen. Wanneer we niet-exclusieve disjunctie in een zin met een negatie aantreffen, blijkt die zin synoniem te zijn met een zin met conjunctie, waarvan beide leden een negatie vertonen. Bijvoorbeeld:
De b-zinnen zijn synoniem met de a-zinnen en ze gehoorzamen daarmee aan een wet uit de logica, de tautologieGa naar voetnoot1:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
We kunnen dat demonstreren met het volgende voorbeeld:
Zin (15) is de negatie van (14); (15) is identiek met (16).
We kunnen ook de tweede tautologie verklaren:
Als uitgangspunt nemen we nu
en dit nemen we op in een zin met negatie:
Dat is weer hetzelfde als
We kunnen nu nagaan wat er geschiedt als we negatie aantreffen bij de exclusieve disjunctie. Wanneer één lid ontkend wordt en het andere niet, hebben we een zin die synoniem is met een conjunctie waarvan beide leden bevestigend zijn, bijv.:
De laatste zin heeft een bekend voorkomen: het is een geval van balansschikking. Er is hier echter meer in het spel: de beide door of, resp. door en verbonden leden moeten in deze volgorde geplaatst zijn, anders staat er onzin. Het consecutieve en hebben we zojuist leren kennen, maar nu blijkt dat er ook zoiets als consecutieve disjunctie kan bestaan bij het exclusieve of. Aangezien het ene lid hier aan het andere moet voorafgaan, ontwikkelt zich daaruit gemakkelijk een conditie: ‘als dit, dan ook dat’ (wat eveneens een uit de logica bekende notatie- is: (∼ p V q) ⇔ (p → q))
Dit nu is het geval bij de zgn. balansschikking, waarvan de ‘bijzin’ niet voorop kan staan, zoals we gezien hebben. Het conditionele karakter van (21a) en (21b) is te verduidelijken door de volgende parafrase:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
We gaan nu iets uitvoeriger bekijken of we zinnen met balansschikking kunnen expliciteren door zinnen met conjunctie. We beschouwen:
en we vatten dit op als een (exclusieve) disjunctie: p ∨ q (Let erop dat het predicaat p zelf al een negatie bevat en dat we dus moeten noteren: ∼ p ∨ q.) De bevestiging van deze disjunctie zou dus moeten luiden: p ∧ ∼ q.
Doordat het predikaat p zelf al negatief is, wordt de bewerking ogenschijnlijk wat ingewikkeld. Als we echter op de tekens letten, is het zo moeilijk niet: ∼ (p ∨ q) ⇔ ∼ p ∧ ∼ q Wanneer we nu de laatste uitkomst negatief maken, krijgen we ons uitgangspunt weer terug: ∼ (p ∧ ∼ q) ⇔ (∼ p ∨ q) Dat wordt dus de volgende zin:
ofwel
Deze parafrasemogelijkheid, die door logische bewerkingen bevestigd wordt, bestaat voor alle balansschikkingen die we kunnen bedenken. Achtereenvolgens geven we er een aantal:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De balansschikking is dus verklaarbaar als een nevenschikking, en wel een exclusieve disjunctie, waarvan het eerste lid een negatie bezit. De volgorde van de leden ligt vast en we zouden van consecutieve conjunctie en dito disjunctie moeten spreken. Voor de laatste zin (32) en (32a) zouden we de volgende boomdiagrammen kunnen geven:
En de tweede boom is aldus:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIMet deze voorstelling van zaken zijn onze problemen echter allerminst opgelost. Als we logisch bewijsbaar deze balansschikking als disjunctie kunnen verklaren, hoe komt het dan dat we ons daar toch intuïtief tegen verzetten: we ‘voelen’ bij of-constructies iets van onderschikking. In de meeste grammatica's wordt deze intuïtie gehonoreerd doordat men de balansschikking als een soort onderschikking beschouwt; naar de zinsdeelfunctie die het na of volgende lid vervult, onderscheidt men daarbij zelfs in detail de volgende bijzinnen: a. Bijwoordelijke bijzinnen, bijvoorbeeld: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De functie van Bijw. Bep. is te expliciteren door parafrases van het volgend type:
We hebben hier het tweede lid (na of) als Bijw. Bep. geëxpliciteerd; men zou ook kunnen denken aan een omgekeerde verhouding:
Hoewel deze zinnen me als parafrases acceptabel lijken, geloof ik toch dat ze de verhouding tussen de leden geen recht doen wedervaren. Hierover straks meer. b. Bijvoeglijke bijzinnen, bijvoorbeeld:
De parafrase laat geen twijfel bestaan aan de functie van bijvoegl. bep.:
Bij (5a) blijkt dat in het laatste lid twee ontkenningen elkaar neutraliseren; eigenlijk is deze zin weer een parafrase van
c. Onderwerpszinnen, bijvoorbeeld:
Een parafrase van (6) zou kunnen luiden:
De bijzin met voordat wordt aangekondigd door het voorlopig onderwerp het; toch is een parafrase als de volgende, hoewel begrijpelijk, niet geheel bevredigend: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onbevredigende schuilt niet alleen in de lexicale discrepantie tussen duren en een gebeurtenis die nauwelijks duur heeft, als het losbarsten van het onweer. Ook op cognitief niveau - om het zo maar eens te noemen - verzet zich iets tegen deze parafrase. Ook hierover straks meer. d. Voorzetselvoorwerpszinnen, bijvoorbeeld:
Hier verloopt de parafrase veel moeizamer. Speciaal het eerste voorbeeld is interessant omdat daarnaast een reguliere voorzetselvoorwerpszin (met afhankelijke woordvolgorde) bestaat:
Zo'n reguliere vzv-zin kan ook vooropgeplaatst worden:
Van (8) en (9) moet de parafrase gezocht worden in de richting van
Dit zijn omschrijvingen waarin het vzv-zijn van de of-zin niet erg duidelijk wordt. Het is zelfs mogelijk zin (9) als onderwerpszin te interpreteren, blijkens de volgende parafrase:
Deze onzekerheid m.b.t. de juiste interpretatie doet zich tenslotte sterk voor bij zinnen met hoeven in het eerste lid. We denken aan:
Er is hier een duidelijk consecutief aspect aanwezig, dat tot uiting komt bij vervanging door en, dat een geval van consecutieve conjunctie vertegenwoordigt:
Anderzijds bevat het eerste lid een conditioneel aspect: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en het tweede lid een finaal aspect:
Vooral uit deze laatste voorbeelden blijkt, dat het niet gemakkelijk is vast te stellen wat de hoofdzin is, of zelfs wat de hoofdgedachte is. Zo kan ik bijvoorbeeld niet inzien dat Overdiep in
een bijwoordelijke bijzin, ingeleid door een onderschikkend of aanwezig acht, maar in
een nevenschikkend verbandGa naar voetnoot1. Ook Van Es, die hier van ‘aspectisch verband’ spreekt, vindt in het laatste geval een patroon, ‘dat gekenmerkt wordt door aanwezigheid van aspectische adverbia in de eerste (geïncorporeerde) groep zoals net of nauwelijks en het (nevenschikkend) voegwoord of in de dominante groep’Ga naar voetnoot2. In traditionele terminologie: het lid na of is hier dus hoofdzin. Bij Paardekooper vinden we aarzeling: er is geen sprake van onderschikking, maar ‘nevenschikking van het type met en is er evenmin, want dan zouden er twee verwisselbare helften moeten zijn’Ga naar voetnoot3. We hebben al gezien dat dit laatste niet waar hoeft te zijn: er bestaat ook consecutieve conjunctie.
Een feit blijft echter de grote moeilijkheid dat een zinsconstructie als nevenschikking opgevat kan worden, terwijl één van de leden niettemin als ondergeschikt zinsdeel schijnt te fungeren. Om inzicht in deze materie te verkrijgen beschouwen we de dieptestruktuur van zinnen met een ingebedde zin. We kiezen als voorbeeld de bijvoeglijke bijzin, die in de diepte als een normale Z aanwezig is. Tweemaal Z in de dieptestruktuur kan enerzijds leiden tot een nevenschikking: Z + Z of anderzijds tot een inbedding: Z in Z. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
IVZoals bekend onderscheidt men bij de relatieve bijzinnen beperkende en uitbreidende. De beperkende geven een wezenlijke nadere bepaling van een antecedent; de uitbreidende bevatten informatie die men ook zou kunnen weglaten. We nemen als voorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verschillen in informatie-overdracht zijn niet onaanzienlijk. Bij de uitbreidende bijzin is als parafrase denkbaar:
Bij de beperkende daarentegen:
Duidelijk is dat bij gebruik van een beperkende bijzin geïmpliceerd is: de andere niet.
Beide types zijn aan restricties onderhevig, die geconditioneerd worden door het antecedent. Indien bijv. dat antecedent uniek is, kan alleen een uitbreidende bijzin volgen:
Een beperkende bijzin zou hier impliceren dat er nog een andere Edison ook heeft geleefd, die de gloeilamp niet heeft uitgevonden. (Misschien is dat wel zo, maar daaraan denken we hier toch niet). In zekere zin uniek is ook een antecedent dat door een categoriaal gebruikt lidwoord tot een klasse wordt verheven: hierna kan alleen nog maar een uitbreidende bijzin volgen die zelf dan weer een omvattender klasse noemt, bijv.:
De beperkende bijzin zou weer impliceren dat er ook nog een walvis bestaat, die geen zoogdier is, wat niet waar is. Nu kunnen we een uitbreidende bijzin altijd in een nevenschikking voorstellen, bijv.: Nu kan ook B in A ingebed worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het komt me voor dat B alleen in A kan worden ingebed als uitbreidende bijzin, wanneer de NC's in A en B beide gesloten verzamelingen zijn en alleen wanneer NCa besloten is in NCb, met andere woorden: wanneer er sprake is van klasse-inclusie. Duidelijk is dat in ons laatste voorbeeld: de klasse van de walvissen maakt deel uit van de klasse van de zoogdieren: W ⊂ Z Maar ook bij de automobilisten is dat het geval: de verzameling A is hier een deelverzameling van zichzelf, ofwel A ⊂ A Dat wil zeggen: alle automobilisten waarvan sprake is, zijn tevens de automobilisten die de sterrit hebben meegemaakt. - Bij Edison tenslotte kunnen we niet zo makkelijk van een klasse spreken, maar het is duidelijk dat de NC's van A en B hier identiek zijn: e = e Als voorbeelden van beperkende bijzinnen beschouwen we:
Bij deze zinnen wordt de bijzin gedomineerd door een existentiële operator: sommige, bijv.:
Wanneer nu hier inbedding van de ene zin in de andere plaats vindt, gebeurt er iets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
heel bijzonders met de NC, die als antecedent fungeert: die wordt namelijk onder inwerking van de existentiële operator uit de ingebedde zin, zelf indefiniet. Dat is niet altijd te zien aan het lidwoordgebruik, maar opmerkelijk is wel dat het lidwoord de in het meervoud kan ontbreken: automobilisten die de sterrit meegemaakt hadden. In tegenstelling tot de klasse-inclusie die mij wezenlijk lijkt voor de uitbreidende bijzin, geloof ik dat we hier te doen hebben met de doorsnede van twee klassen:
Als we dit alles voorstellen in zgn. Venn-diagrammen, dan is de klasse-inclusie van de uitbreidende bijzin aldus voorstelbaar: A = klasse der automobilisten
S = sterritmeemakers (A en S kunnen elkaar volledig overlappen) De klasse-doorsnede van de beperkende bijzin ziet er zo uit: Het gearceerde deel van A en S zijn de automobilisten die de sterrit meemaakten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Achtereenvolgens beschouwen we de Venn-diagrammen voor drie, in oppervlaktestruktuur sterk op elkaar gelijkende NC's, nl.:
Z = zoogdieren
W = walvissen W ⊂ Z W = walvissen
T = het bij Terneuzen aangespoelde W ⊂ T en T ⊃ W; dus W = T W = walvissen
T = het bij Terneuzen aangespoelde W ⋂ T Met deze Venn-diagrammen is ook zichtbaar te maken dat een NC met de operator alle of ieder(e) alleen door een beperkende bijzin gevolgd kan worden. Men vergelijke:
We hebben hier twee verzamelingen: B is de verzameling van alle boeken, T is de verzameling van alles wat op tafel ligt. In zin (12) snijden de klassen B en T elkaar: er is sprake van ‘alles wat op tafel ligt voorzover boeken’ en ‘alle boeken voorzover ze op tafel liggen’. Maar in (13) is sprake van klasse-inclusie: als T geen boeken zijn is inclusie in B niet mogelijk en als T wel boeken zijn en volledig met B dekt, is de klasse van alle boeken op tafel aanwezig, wat zinloos is (en onmogelijk). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
VWe keren nu terug tot de balansschikkingszinnen, en daartoe knopen we weer aan bij de zinnen waarin het lid na of de functie van een bijvoeglijke bijzin vervult:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze zin is - op grond van logische wetten - synoniem met
Dit is hetzelfde als
We vinden hier de doorsnede van twee klassen terug: K = alle kinderen
G = alle wezens die nog nooit een grapefruit gezien hebben Het gearceerde deel betekent: ‘kinderen die nog nooit een grapefruit gezien hebben’ (K ∩ G); dat geheel wordt dan weer ontkend: ‘zulke kinderen waren niet aanwezig’. Het is duidelijk dat we hier weer te maken hebben met een beperkende bijzin (het indefiniete antecedent wijst daar al op: alle kinderen, geen kind), waarvan de formule van de doorsnede van twee verzamelingen geldt: K ∩ G. Deze formule komt overeen met de conjunctie van twee beweringen: k ∧ gGa naar voetnoot1.
Voor zin (1) stellen we het volgende schema voor (met gebruikmaking van het bovengegeven Venn-diagram, dat we in de boom opnemen): We zullen nu nagaan of ook voor de balansschikking met een bijwoordelijke bijzin een soortgelijke analyse mogelijk is. Dat blijkt te kunnen als we de bijwoordelijke bepaling opsplitsen in een constituent met een beperkende relatieve bijzin, zodat de doorsnede van twee verzamelingen weer evident wordt. We beschouwen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
of
of
of
We vinden nu een ADV die een maatconstituent (MC) is, waarbij een beperkende bijzin staat. Het Venn-diagram van de MC ziet er aldus uit: T = alle ogenblikken van ‘lange tijd’
R = alle ogenblikken waarop het niet begint te regenen De doorsnede van T en R verschijnt in een negatieve maatconstituent, die in een zin staat die zelf weer genegeerd wordt: ‘het is niet zo dat we thuis waren lange tijd dat het niet regende’; anders gezegd: ‘we waren maar korte tijd thuis dat het niet regende’.
Bij de bespreking van de onderwerpszin in balansschikking wezen we reeds op de hier voorkomende parafraseringsmoeilijkheden. Een zin als
is niet bevredigend op de volgende manier te parafraseren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit duidt er m.i. op dat we hier niet te maken hebben met zgn. extrapositie van een onderwerpszin en pronominalisering door middel van het, zoals Rosenbaum dat voor het Engels voorsteltGa naar voetnoot1. Voor een zin als
gaat Rosenbaum uit van een basis-zin, waarop extrapositie of pronomendeletie kan werken, zodat twee verschillende zinnen ontstaan:
Het zou op zichzelf mogelijk zijn de onderwerpszinnen in balansschikking op deze wijze te beschrijven; de condities waaronder deze constructie dan geoorloofd is, laten zich echter niet gemakkelijk formuleren: met name de negatie vergt een zeer ingewikkelde beschrijving, want er moet dan duidelijk onderscheiden worden van de normale negatie, die bijv. in zin (4) geen typische restricties met zich mee brengt.
We gaan daarom liever uit van de nevenschikking in zin (3) en parafraseren op logische wijze tot:
Beide gedachten kunnen ook eenvoudig in onderschikking optreden:
of kortweg:
Nu is het (voorlopig) onderwerp van deze laatste zin een NC die gepronominaliseerd is. Het is echter de vraag of dit het wel een persoonlijk vnw. is, zoals de traditionele grammatica wil. Voor ons gevoel heeft het meer van een indefiniet pronomen. De NC die onderwerp is zou dan aldus voorgesteld kunnen worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
We vinden dan hier weer de kenmerken van de beperkende bijzin: de doorsnede van twee verzamelingen, nl. die van het indefiniete het, dat ‘allerlei gebeurtenissen’ omvat, en die van ‘niet-onweer-losbarstingen’, resp. G en O: De doorsnede van beide klassen kan men zich zo minimaal voorstellen dat er van gezegd kan worden dat het moment dat hierdoor bestreken wordt, niet lang duurde.
Tenslotte beschouwen we de vzv.-zin in balansschikking:
Als het tweede (nevengeschikte) lid door een ondergeschikte constructie vervangen wordt, ontstaat:
Ook hier is een voorstelling mogelijk, waarbij een voorlopig vzv. indefiniet is; de NC die als voorzetselvoorwerp fungeert, ziet er dan zo uit: Het pronomen het staat voor de klasse van ‘allerlei gebeurtenissen’; deze klasse wordt gesneden door de klasse van ‘alle keren dat Charlotte niet komt’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze doorsnede bevat dus een aantal mogelijkheden dat Charlotte niet komt. Maar die mogelijkheden worden als absurd verworpen: er is geen twijfel.
De ‘normale’ voorzetselvoorwerpszin (met bijzinswoordvolgorde) zou anders geanalyseerd kunnen worden:
De NC die hier als vzv fungeert is aldus voorstelbaar: Hier is het een persoonlijk vnw.: het is identiek met de zin Charlotte komt. Aan haar komst, die als een zekerheid wordt voorgesteld, wordt niet getwijfeld. Het verschil tussen de balansschikking en de onderschikking is misschien wel modaal: mogelijkheid tegenover zekerheid. Maar dit blijven nog even speculaties.
Samenvattend kunnen we het volgende zeggen: de zogenaamde balansschikking is op te vatten als een geval van nevenschikking onder bepaalde condities; die condities zijn: of is een voegwoord van exclusieve disjunctie, het eerste lid van de nevenschikking moet een negatie bevatten, en de volgorde van de leden is dwingend. Deze consecutieve disjunctie is zo onomkeerbaar dat het eerste lid als een conditie voor het voorkomen van het tweede lid gaat fungeren.
Uit deze functie is te begrijpen dat de nevenschikking niet meer evident is; naar de betekenis is het ene lid aan het andere ondergeschikt. Wanneer we de nevengeschikte zinnen parafraseren tot zinnen met ondergeschikte zinnen erin, blijken deze ondergeschikte zinnen altijd beperkende bijzinnen te zijn. We hebben getracht dit beperkende karakter te expliciteren door de verhouding van de leden voor te stellen als de doorsnede van twee verzamelingen. Tenslotte wijzen we er nadrukkelijk op dat deze beschouwing tentatief is; naar we hopen kan de hier gepresenteerde aanpak aanleiding geven tot voortgezet onderzoek.
Hilversum, Johan Geradtsweg 150. m.c. van den toorn. |
|