De Nieuwe Taalgids. Jaargang 64
(1971)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 486]
| |
Hofwijck vss. 236-248Geen filoloog zal de grote verdiensten van wijlen H.J. Eymael ten opzichte van de Huygens-exegese willen ontkennen of verkleinen. In heel veel gevallen heeft hij van deze als ‘moeilijk’ te boek staande dichter de juiste verklaring van een woord, een uitdrukking of wat ook gegeven. Dat wil echter niet zeggen dat, om met Max Havelaar te spreken, alle arbeid hier zou zijn afgelopenGa naar voetnoot1. Een andere, betere interpretatie en een scherpere formulering van een bepaalde passage zijn meer dan eens mogelijk. Aan de hand van een betrekkelijk willekeurig gekozen fragment uit Hofwijck, de verzen 236-248Ga naar voetnoot2, zullen we dit aantonen. Deze verzen luiden: 236[regelnummer]
Soo doen mijn' Bruyntjens oock, mijn' Wijfjens uyt het woud:
Besiet hoe vriendelick sy my staen en beluymen:
Als seiden sy, Lands-heer, geniet ons' groene pluymen:
Is 't heet, wy keeren u 't beswaeren van den dagh;
240[regelnummer]
Is 't koud, wy decken u voor al dat nijpen magh,
En onse dienstbaerheit hanght aen geen Jaer-getijden;
Daer dient' er by de Maend; wy konnen doen en lijden
Het rond jaer uyt en in met eenerley gelaet,
Wat Eicken, 't stercke blad, nauw 's Somers uyt en staet;
245[regelnummer]
Ja, dese trouw munt uyt, en spant haer fierste krachten
In 't felste van de locht, in 't langhste van de nachten.
Maeckt staet op vrienden, die op voorspoed niet en gaen,
Maer in den tegenspoed als kop're mueren staen.
Huygens heeft het in vs. 236 over zijn donkere dennetjes, zijn aardige boompjes die hij uit het Mastbosch te Breda heeft gehaald (vs. 205 en vlgg.). Let eens op hoe vriendelijk ze me staan te belonken (Eymael) als wilden ze zeggen: Meester, maak u onze groene takken ten nutte (Eymael). Als het heet is houden we 't drukkende, de zwoelte (Eymael) van de dag tegen; is het koud, dan beschutten we u voor die nijpende kou, en onze dienstbaarheid is niet afhankelijk (Eymael) van jaargetijden. Van vs. 242 eerste helft geeft Eymael de omschrijving: ‘Daar zijn er, die maar eene maand dienst doen’. Dit is o.i. niet helemaal juist. Gesteld dat men iemand bij de maand zou (kunnen) huren, dan wil dit zeggen dat deze persoon zich verbindt een maand in dienst te blijven; na die maand is hij van alle verplichtingen af maar kan weer voor een tweede maand ‘bijtekenen’ en zo eventueel verder. Het eerste halfvers van 242 betekent dus o.i.: Daar zijn er die een of meer maanden dienen. Huygens plaatst hier de naaldbomen (dennen) tegenover de loofbomen: de dennen zijn het hele jáár aktief en passief, de loofbomen (bijv. de eiken: vs. 244) zijn dat slechts gedurende máánden. Vs. 242 en vlg. wy konnen doen en lijden: ‘onzen dienst doen en de grillen van het weer lijden’ (Eymael). Huygens wil zeggen dat de dennen het hele jaar door onafgebroken met hetzelfde uiterlijk aktief en passief zijn: in de zomer vallen de hete zonnestralen erop (zijn de dennen passief) en houden ze de zwoelte tegen (zijn ze aktief); in de winter hebben ze de felle koude te verduren (passief) en beschutten ze tegen die kou m.a.w. verlenen ze warmte (aktief). De eiken met hun sterke bladeren kunnen dit nauwelijks in de zomer doen: de hitte doorstaan (passief) [en meteen koele schaduw geven (aktief)]. | |
[pagina 487]
| |
Van Het rond jaer uyt en in (vs. 243) zegt Eymael in een voetnoot: Pleonasme; misschien ontstaan door koppeling van het rond jaar en jaar in, jaar uit. - De adverbiale verbinding uit en inGa naar voetnoot1 is van dezelfde soort als: af en aan, heen en weer, her en der, heinde en ver (mnl. verre ende nare), hier en daar, links en rechts, nu en dan, op en af, op en neer, mnl. harentare, m.a.w. bestaat uit een koppeling van twee tegengestelde leden. De betekenis ervan is: onafgebroken, al maar door. Om aan een voorbeeld te illustreren: Toen op een warme namiddag een boer (in Oerle), die lange tijd haver had gemaaid, uit een fles gebotteld bier wilde drinken, bleek bij de eerste teug al dat het verzuurd was. Toen hij dit te kennen gaf zei zijn vrouw: 'K docht dä zeu'n fles öt en in hiel. Uitvoerig hebben we over deze verbinding gesproken in Dialekt van Kempenland II blz. 467 en vlg. Hoe ze ontstaan is doet er bij deze tekstverklaring minder toe; men zou kunnen denken aan kinderen die al maar uit- en inlopen. We moeten dus: Het rond jaer uyt en in weergeven, zoals we boven reeds gedaan hebben, met: Het hele jaar onafgebroken. Vs. 246 In 't felste van de locht. In de eerste uitgave van Hofwyck geeft Eymael blz. 31 hierbij de aantekening: ‘in het koudste der jaargetijden’. In de tweede uitgave staat bij dit halfvers geen aantekening, wèl achter het laatste hemistichium nl. 's winters. Op zich zelf beschouwd kan ‘In 't felste van de locht’ inderdaad de betekenis hebben van: 's winters, maar evengoed die van ‘in het heetste der jaargetijden’: vgl. WNT onder fel, kol. 4425, 8, en vooral Hofwyck, vs. 2092 Dat ick veil (veilig) onder u den felsten Middagh tert. Waar het nu gaat over het betuigen van trouw van de zijde der dennen, kunnen en moeten we hier twee kritieke tijdperken aannemen waarin die trouw op een harde proef wordt gesteld (zie de vss. 239 en 240): èn de zomer èn de winter. Uit dien hoofde prefereren we de betekenis: ‘In het heetste der jaargetijden’. Het is ook meer in overeenstemming met Huygens' wijze van werken - Huygens denkt in tegenstellingen! - om hier een kontrast te vormen dan tweemaal hetzelfde te zeggen. Bij het laatste gedeelte van regel 248 als kop're mueren plaatst Eymael in geen van zijn beide uitgaven een aantekening. Huygens, die zo vaak in zijn werk toespelingen op plaatsen uit de Bijbel maakt, heeft hier ongetwijfeld gedacht aan Jeremia I: 18 ‘Want zie, Ik stel u heden tot eene vaste stad en tot eenen ijzeren pilaar, en tot koperen muren tegen het gansche land’.Ga naar voetnoot2
Deventer, Zwolseweg 108 a.p. de bont |