Groter als?
Onder de titel ‘Groter als’ houdt P.C. Paardekooper in ‘De nieuwe taalgids’ (LXIII, 1970, 329 e.v.) een pleidooi voor als na de comparatief in het Nederlands, zoals hij dat twintig jaar eerder, eveneens in dit tijdschrift (‘Als en dan bij vergelijkingen’: XLIII, 1950, 160 e.v.), ook reeds heeft gedaan. Ik zou een opmerking willen plaatsen n.a.v.P.'s bestrijding van het argument der dan-voorstanders, dat groter als (vgl. Du. größer als) een germanisme zou zijn (zie LXIII, 1970, 329). Natuurlijk kan men op grond van de, van structureel standpunt toevallige, fonologische overeenkomst tussen Ndl. als en Du. als niet tot een germanisme concluderen: daarin heeft P. zeker gelijk. Terecht stelt hij dan ook dat integendeel groter dan in syntactisch opzicht ‘verwanter’ is met Du. größer als, omdat beide deel uitmaken van een tweedelingssysteem (nl. tegenover resp. zo groot als en so groß wie). Het pikante van de zaak is nu, dat zò beschouwd ook het door P. verdedigde, ja, gepropageerde groter als syntactisch ‘verwant’ is met een analoge Duitse constructie, die in de Duitse omgangstaal zeer verbreid is. Er bestaat in het Duits nl. naast het systeem met tweedeling (größer als/so groß wie) ook een als niet helemaal correct, doch zeker niet als ‘onbeschaafd’ geldend, en zoals gezegd zeer verbreid systeem zonder tweedeling: Johann ist größer wie Peter, er ist fast so groß wie sein Vater, - een in dit verband niet onbelangrijk feit, dat P. in de samenvatting, die hij thans (LXIII, 1970, 329-330) van zijn eerdere artikel (XLIII, 1950, 160 e.v.) geeft, onvermeld laat. Geen wonder, want de stelling, dat we in de beide talen met twee verschillende syntactische systemen
m.b.t. het voegwoord in vergelijkingen te doen hebben, dreigt, gezien het bestaan van dit Du. wie, als een kaartenhuis in elkaar te vallen. In XLIII, 1950, 165, noemt hij het terloops, Grimms woordenboek citerend, wèl (naast allerlei dialectismen). Nu is P.'s betoog, in 1950 zowel als in 1970 ,van dialectologische en diachronische aard. Maar er is alle aanleiding, dunkt me - en P. zal me, zo vermoed ik op grond van zijn andere publicaties, nauwelijks hard vallen vanwege dit standpunt -, om de tegenstelling tussen de beide talen op dit punt eens van de zuiver synchronische kant te bekijken. De thans (LXIII, 1970, 336) door P. in een ander verband, nl. n.a.v. denn i.p.v. als - zie hieronder - geciteerde § 378 van de grammatica van Duden noemt dit wie tussen haakjes als ‘Alltagssprache’, geheel overeenkomstig het normatieve perspectief van een schoolgrammatica. Maar het bestáát, zo goed als er in het Nederlands een groter als is. (Het gebruik van denn ter vervanging van als, om herhaling hiervan in twee syntactisch verschillende functies te vermijden: Er sprach mit mir mehr als Freund denn als Vorgesetzter, waar P. LXIII, 1970, 336, wèl bij stilstaat, geldt als erg ‘bookish’, om niet te zeggen stoffig, en maakt zelfs in de schrijftaal een wat geconstrueerde indruk. Men zal eer trachten, het dilemma te voorkomen door gebruik van een geheel andere constructie, b.v.: Er ist mein Vorgesetzter, - dennoch sprach er mit mir als Freund, o.i.d. Dit denn kan dan ook in ons verband buiten beschouwing blijven, het doorbreekt het tweedelingssysteem trouwens niet.) Resumerende: beide talen kennen, van synchronisch standpunt bezien, dus zowel een systeem mèt als één zònder tweedeling, nl. Ndl. dan/als en Du. als/wie naast enkel Ndl. als resp. Du. wie. Het lijkt mij dat
wij ons bij de opvatting, dat het systeem zonder tweedeling tot de spreektaal behoort en als minder correct geldt (in het Nederlands zowel als in het Duits!) moeten neerleggen, - of we nu erg blij zijn met dat spreektaal/schrijftaal-onderscheid of niet (het is een taalpsychologisch en -sociologisch feit).
Leiderdorp, Koekoekstraat 56
frank c. maatje