| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Gedenkboek voor William Foerste
Het 18de deel (1970) van de Niederdeutsche Studien, het tijdschrift dat door Foerste gesticht is, is aan zijn nagedachtenis gewijd. Het behelst, na een overzicht van het wetenschappelijke werk van Foerste door Dietrich Hofmann en een schets van de mens en geleerde Foerste door Franz Petri onder de titel Begegnungen mit William Foerste, zevenendertig opstellen en een lijst van zijn geschriften. Zonder de andere bijdragen als minder belangrijk te willen kwalificeren, beperk ik mij hier tot het signaleren van enkele artikelen die voor de neerlandistiek van belang zijn. Vier daarvan liggen op het terrein van de dialectgeografie: J. Goossens schrijft over de verklaringsmethoden in de dialectgeografie, waarbij hij het belang van de extra-linguïstische en de intern-linguïstische factoren ter verklaring van de dialectveranderingen tegen elkaar afweegt. A. Weijnen wijst de ‘structurele’ verklaring van klankwijzigingen op grond van leemten in het fonologische systeem van de dialecten af en denkt liever aan externe oorzaken die hun kans kregen door de fonische ruimte die er tussen de fonemen bestond. W. Pée geeft, voortbouwend op oudere studies van Meertens en anderen, een beeld van de verschillen en overeenkomsten tussen Zeeuws en Vlaams. K. Heeroma en H. Entjes betogen op grond van een uitgebreid dialectmateriaal dat de isoglossen van de dialectwoorden voor haak in Oost-Nederland verklaard moeten worden met behulp van een uit het zuiden en oosten werkende taalexpansie. G. de Smet draagt materiaal aan voor de veronderstelling dat de term materna lingua, het Latijnse equivalent van moedertaal, in Noord-Frankrijk ontstaan is. De eerste bewijsplaats in Nederland is uit 1293 (Utrecht). M.C. van den Toorn behandelt de vraag of het juist is, woorden als rauwkost, sneltrein, grootstad als onnederlands te beschouwen, en komt op grond van transformationeel-generatieve overwegingen tot de
conclusie, dat zulke formaties normaal Nederlands zijn. W. Sanders geeft argumenten voor de mening dat de redactie van de hoogliedcommentaar van Williram von Ebersberg die in een handschrift van de UB in Leiden overgeleverd is, als oud-nederlands moet worden beschouwd. Het handschrift zou in de abdij van Egmond geschreven zijn. Van de letterkundige bijdragen noem ik: L. Wolff, Zu den Teufelsszenen des Redentiner Osterspiels; I. Simon, Hendrik Niclaes und das Huys der Liefde. Ein Überblick; M.L. Dittrich, Die Ideologie des guoten wîbes in Ulrichs von Lichtenstein Vrowen Dienst.
| |
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Gent, 1970
Ada Deprez geeft een uitvoerig overzicht van de gebeurtenissen en de omzwervingen in het leven van de jonge Snellaert (periode van 1809-1838) tot aan zijn vestiging in Gent.
G. Jo Steenbergen behandelt werkwoorden die met het prefix ver- van adjectieven afgeleid zijn. Daaronder zijn er die van positieven en andere die van comparatieven afgeleid zijn (verfraaien tegenover verbeteren). Van de werkwoorden die van positieven afgeleid zijn, hebben er een groot aantal toch een comparatieve betekenis. De werk- | |
| |
woorden in kwestie vertonen in vorming en in betekenisopbouw nogal wat verschil, zodat Schr. zich afvraagt, of dit verschijnsel de opvatting dat het woord niet tot het taalsysteem, maar tot het taalgebruik behoort, bevestigt. Een bijzonder probleempje vormt verslechteren, dat pas in de 19de eeuw ontstaan is en lange tijd als ‘niet goed Nederlands’ gekwalificeerd is, maar sinds ongeveer 1950 niet meer bestreden wordt.
| |
Fonetiek
Van 7-13 september 1967 is in Praag het zesde internationale congres van fonetische wetenschappen gehouden. Daarvan zijn kort geleden de handelingen verschenen (Academia Publishing House of the Czechoslovak Academy of Sciences, Prague, 1970). Het is een boekwerk van 1128 bladzijden. Alle aspecten van de fonetiek komen erin aan de orde.
Het Instituut voor Fonetische Wetenschappen van de universiteit te Amsterdam is begonnen met de uitgave van in het Engels gestelde verslagen van onderzoekingen. De publicatie heeft als titel: Proceedings.
| |
Taal en Dialect
In de Bijdragen en Mededelingen der dialectencommissie van de Kon. Akademie van Wetenschappen te Amsterdam (N.V. Noord-Hollandsche Uitgeversmaatschappij, Asd. 1970) zijn twee voordrachten over de verhouding tussen (cultuur)taal en dialect, respectievelijk in België (door W. Pée) en Friesland (door G. van der Woude) gepubliceerd. Pée geeft in een zeer beknopt overzicht onder vermelding van de belangrijkste literatuur een duidelijk beeld van de lotgevallen van het Nederlands in België van de Franse tijd af en gaat daarna uitvoeriger in op de situatie van de tegenwoordige tijd. De invloed van het Frans, o.a. via leenwoorden die tot diep in de Vlaamse dialecten doordringen, is nog sterk. Verbetering in de richting van het beschaafde Nederlands is alleen te verwachten van beter Nederlands sprekende onderwijzers en leraren en van een zuivering van de taal van Nederlandstalige kranten die nu de weinig ontwikkelde Vlaming dagelijks in zijn gallicismen stijven. Bovendien zou er een nieuw, degelijk Frans-Nederlands en Nederlands-Frans woordenboek moeten komen ten behoeve van de tweetaligheid van officiële stukken. Een ander probleem is de vraag hoever de vernederlandsing van de taal in België moet gaan. Pée toont zich, m.i. terecht, geen voorstander van een ‘hollandisering’, een volstrekte gelijkschakeling, van het Nederlands in België met dat in Nederland.
Van der Woude komt op grond van de resultaten van een kleine enquête tot de conclusie dat het algemeen Fries slechts een geringe invloed op het klanksysteem van de Friese dialecten heeft. De invloed van het algemeen Fries op het woordgebruik is groter dan die op de klanken. Het onderwijs en de persoonlijke lectuur steunen die invloed.
| |
| |
| |
Mededelingen van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde Nr. 9 (Van Gorcum, Assen, 1970)
Na het gemengde nieuws betreffende de Nijmeegse Centrale volgt een bespreking door Weijnen van de nieuwe overzichtskaart van de Nederlandse dialecten van Jo Daan. Het komt hem voor, dat zij er tamelijk wel in geslaagd is, de grenzen aan te geven. Zij houdt echter z.i. te weinig rekening met het verschil tussen Zeeuws en Hollands en hij acht het onjuist, dat heel Noord-Limburg tot en met Venlo eigenlijk niet van het Noordbrabants onderscheiden wordt. Volgens Weijnen mag er gesproken worden van een duidelijke eenheid van dit Noordlimburgs met de dialecten van het land van Kuik en die in de omgeving van Nijmegen, die zich over grens voortzet en die hij voorlopig Nederrijnlands zou willen noemen.
Van de hand van H.J.T.M. Brok is er een geordend overzicht van het archief van Van Ginneken, dat de Nijmeegse Centrale in bruikleen heeft. Weijnen schrijft verder over het proefschrift van G.H. Kocks ‘Die Dialekte von Südostdrente und anliegenden Gebieten; eine strukturgeografische Untersuchung’, waarvan naar zijn mening de meeste waarde ligt in het feit dat het uitvoerig inlicht over de foneemvoorraad van een groot aantal dialecten, maar waarop hij verder nog al wat detailkritiek oefent.
| |
Nederlands repertorium van familienamen
Het zevende deel van het repertorium heeft uitsluitend betrekking op Amsterdam (Van Gorcum, Assen, 1970; prijs hlfl. f23, -). Het is ingeleid door P.J. Meertens. Hij geeft een beeld van de immigratie die het namenbestand in Amsterdam voor een aanzienlijk deel heeft bepaald. Van groot belang was de komst van Zuidnederlanders na 1585, van Franse réfugiés, maar vooral van Duitsers sedert de 16de eeuw. Ook de Joodse immigratie begint al in het laatst van de 16de eeuw. Verder is er altijd een belangrijke inbreng uit de naaste omgeving en de rest van Nederland geweest. Het percentage van aloude Amsterdamse namen is daardoor steeds afgenomen. Heel oude Amsterdamse namen zijn bijvoorbeeld Boelens, Bicker, Hooft, Backer, Van Eeghen, Hartsinck, Van Hoorn en Van Loon. Er worden overzichten gegeven van namen die sedert 1585 voorkomen en van de bevolkingsomvang sedert de 16de eeuw. In 1947 blijkt elke familienaam gemiddeld door 14,89 inwoners gedragen te zijn, maar 50,11% bestaat uit namen die maar door 1,2 of 3 personen worden gedragen. De naam De Vries heeft het grootste aantal dragers, wat vermoedelijk op een sterke immigratie uit Friesland wijst. Oorspronkelijk kwamen de meeste inkomelingen uit Amstelland en Waterland; in de 19de eeuw bedroeg het aantal Noordhollandse immigranten 40%.
| |
Kwantitatief onderzoek van het Nederlands
Met ingang van 1 juli 1970 verleende de Nederlandse organisatie voor zuiver-wetenschappelijk onderzoek een subsidie aan de Werkgroep frequentie-onderzoek van het Nederlands. Deze werd in 1968 gevormd en beoogt een kwantitatieve benadering van de lexicale en grammaticale (morfologische en syntactische) verschijnselen, die eigen
| |
| |
zijn aan het hedendaagse Nederlands. De werkgroep beperkt zich nu nog tot het bepalen van woordfrequenties van verschillende schakeringen van het Nederlands, met inbegrip van gesproken taalvormen van verschillende ontwikkelingsniveaus en leeftijden. In een tweede fase zullen de grammaticale verschijnselen in het onderzoek worden betrokken.
Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de Technische Hogeschool te Eindhoven, waar alle mogelijke medewerking wordt gegeven door het beschikbaar stellen van apparatuur en het adviseren bij programma's; de projectleider is Drs. J.J.M. Bakker, een van de leden van de werkgroep. Deze staat onder voorzitterschap van Prof. Dr. B. Tervoort en bestaat verder uit de leden: Prof. Dr. M.L. Alineï, Prof. Dr. B. van den Berg, Dr. H. Brandt Corstius, Mw. Dr. Jo Daan, Dr. J.A.M. Eggermont, Mw. Drs. A. Feitsma, Prof. Dr. E. Nuijtens, Dr. J. de Rooij, Drs. A.J. Vervoorn, Prof. Dr. A. Weijnen, Prof. Dr. A. van Wijngaarden, D. Zwama, Mw. Drs. Agnes M. Zwaneveld.
Mw. Dr. J. Daan, die indertijd het initiatief nam, vervult het secretariaat.
De belangrijkste overwegingen die hebben geleid tot het vormen van deze groep zijn:
1. | de wenselijkheid het onderzoek van het geschreven Nederlands te stimuleren en uit te voeren, in samenwerking met het Instituut voor toegepaste linguïstiek te Leuven, met het doel kwantitatieve data te verschaffen zowel voor het onderwijs als aan allen die hieraan behoefte hebben, zoals psychologen, sociologen, enz. |
2. | de wenselijkheid de nuances van het gesproken Nederlands in dit onderzoek te betrekken, in samenwerking met het Instituut voor Dialectologie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, dat zowel Hollandse volkstaal als streektalen op geluidsband heeft vastgelegd, terwijl de basis is gelegd voor een archief van andere spreektaal-nuances. |
Het onderzoek wordt zo uitgevoerd dat zoveel mogelijk geïnteresseerden gebruik kunnen maken zowel van het onderzochte materiaal als van de resultaten.
Adres van het secretariaat:
Instituut voor Dialectologie, Keizersgracht 569-571, Amsterdam-Centrum.
b.v.d.b.
| |
Quaerendo
In 1967 leed de wereld van hen die belangstelling hebben voor de geschiedenis van het boek, een ernstig verlies: na 56 jaar werd de uitgave gestaakt van een tijdschrift dat, dank zij vooral mejuffrouw M.E. Kronenberg en Pater Bonaventura Kruitwagen, van uitzonderlijke betekenis is geweest voor de Nederlandse boekhistorie: Het boek. Weliswaar bleef het Belgische pendant, De gulden passer, bestaan, maar dat feit vermocht de ontstane leemte niet op afdoende wijze te vullen. Dank zij vruchtbaar overleg tussen deskundigen in Noord en Zuid, is men er nu in geslaagd een opvolger van Het boek het licht te doen zien onder de titel Quaerendo, waarvan de eerste aflevering in januari 1971 is verschenen. Het nieuwe periodiek, een kwartaalschrift, uitgegeven door Theatrum Orbis Terrarum, O.Z. Voorburgwal 85, Amsterdam (prijs: f60, - resp. Bfr. 830 per jaargang), heeft materieel gesproken betere kansen doordat het een
| |
| |
gecombineerde Nederlands-Belgische onderneming is en doordat als voertaal het Engels wordt gebruikt, wat de mogelijkheid biedt tot een ruimere verspreiding. De centrale redactie wordt gevormd door mevrouw Elly Cockx-Indestege (Brussel) en de heren A.R.A. Croiset van Uchelen, H. de la Fontaine Verwey en G.W. Ovink (Amsterdam). Onder de afdelingsredacteuren treft men de namen aan van de meest deskundige boekhistorici uit de beide landen (de rubriek manuscripten wordt zelfs geredigeerd door L.M.J. Delaissé uit Oxford), en een omvangrijke redactieraad omvat verder vele anderen die zich een reputatie op dit terrein hebben verworven. Het ligt in de bedoeling artikelen van beperkte omvang te publiceren ‘enabling readers to keep up to date with work in progress in the field of books, old and new, in Belgium and Holland.’ (Voor publikaties die meer plaatsruimte vragen blijft De gulden passer mogelijkheden bieden, omdat dit tijdschrift zal worden omgezet in een jaarboek dan wel in een reeks monografieën.)
Helaas moet dit eerste nummer openen met een ‘In memoriam Dr. Maria Elizabeth Kronenberg’ van de hand van haar jarenlange mederedacteur van Het boek, Prof. Dr. L. Brummel. In zijn sympathieke stuk roept Brummel een overtuigend beeld op van de bijzondere persoonlijkheid die deze grote bibliografe-in-hart-en-nieren is geweest. Het echtpaar Hellinga-Querido zal in een van de komende nummers een beschouwing geven over haar wetenschappelijke activiteiten. Van de tien artikelen die de aflevering bevat, vermeld ik nog dat van mevrouw Cockx-Indestege over de eerste druk van Joos Lambrechts Naembouck, die enkele jaren geleden ontdekt is door Hellinga, en waarvan een uitgave door W. Pée en mevrouw Cockx wordt aangekondigd. De andere bijdragen zijn niet van rechtstreeks belang voor de neerlandicus in engere zin, al zal die b.v. het boeiende artikel van H. de la Fontaine Verwey over ‘The first ‘book of etiquette’ for children, Erasmus' De civilitate morum puerilium’ met genoegen lezen.
Vormgeving en presentatie van het tijdschrift zijn zoals men die van een uitgave op dit gebied mag verwachten. Quaerendo zij een lang leven toegewenst als waardig opvolger van Het boek.
| |
Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften
Met grote regelmaat hebben wij in dit tijdschrift de goede voortgang mogen signaleren van de ‘Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften’ door Dr. Rob. Roemans (†) en Drs. Hilda van Asche. Naar men weet zijn inmiddels veertien delen uitgekomen van Reeks I, die een beschrijving van de literaire tijdschriften in de periode 1930 t/m 1965 omvat. Waarschijnlijk zullen in deze reeks nog twee delen verschijnen, en daarmee zal het gehele terrein van 1930 t/m 1968 volledig gedekt zijn.
Nu de voltooiing van deze onderneming zo nabij is, heeft mej. Van Assche een begin gemaakt met de derde reeks: ‘Vlaamse literaire tijdschriften vanaf 1969’, die naar men mag verwachten met even grote regelmaat en betrouwbaarheid in de vorm van jaardelen zal worden voortgezet. De opzet van de nieuwe reeks is in beginsel gelijk aan die van de eerste, en behoeft dus geen nadere toelichting. Ietwat verbazingwekkend is de intensiteit van het periodiekenbestaan bij de Vlamingen: er zijn niet minder dan 28 verschillende tijdschriften geïnventariseerd, terwijl nog een tweetal ontbreekt omdat
| |
| |
het tot dit ogenblik onvindbaar bleek. Wel moet gezegd worden dat het in verscheidene gevallen bij één of enkele nummers is gebleven, maar wie op de hoogte wil blijven van de hele produktie, zal toch meer dan honderd afleveringen moeten doorwerken. Voorwaar een rijke oogst...
| |
Handelingen van de Zuidnederlandse
Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan der Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis is een bijzondere uitgave verschenen van de Handelingen (XXIV), in twee delen. Deel I van de Eeuwfeestuitgave bevat de toespraken, gehouden op de Academische zitting die plaats vond op 24 oktober 1970 in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Bijzondere vermelding verdienen ‘De Zuidnederlandse en de culturele toenadering tussen Noord en Zuid’ door Gilbert Degroote, en Vlaanderens culturele ontwikkeling (1870-1970) door Theo Luykx. Verder wordt het deel gevuld door (alweer!) een volledige “Analytische bibliografie” van alle tot nu toe verschenen Handelingen (24), samengesteld door (alweer!) Hilda van Assche. De beschrijvingen zijn vrijwel steeds zo gedetailleerd dat de raadpleger in de meeste gevallen zonder aarzelen kan vaststellen of hij in het artikel iets van zijn gading zal vinden. Dat de bibliografie voorts voorzien is van overzichtelijk ingedeelde registers op medewerkers, besproken personen en zaken, behoeft wel nauwelijks meer vermelding. Deel II bestaat uit de fraaie Catalogus van de tentoonstelling van Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken, ter gelegenheid van het eeuwfeest georganiseerd in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, die werd bewerkt door Jean Deschamps. Hier behoeft daar niet verder op te worden ingegaan, omdat er elders in dit tijdschrift afzonderlijk aandacht aan wordt besteed.
| |
Hulde-album Prof. Dr. J.F. Vanderheyden
Ter gelegenheid van zijn twintigjarige ambtsbekleding hebben N. de Paepe, H. Servotte en L. Roose een Hulde-album Prof. Dr. J.F. Vanderheyden geredigeerd (Leuven, 1970). Behalve een levens- en karakterschets van de jubilaris en een bibliografie van zijn geschriften, bevat het forse boek van 270 pagina's veertien, ten dele omvangrijke, bijdragen van zijn leerlingen. Tot mijn spijt is het niet mogelijk in te gaan op de vaak bijzonder belangwekkende inhoud, en moet worden volstaan met een opsomming. N. de Paepe geeft ‘Tekst, omzetting en proeve van verklaring’ van ‘Hadewijchs Zeventiende Strofische Gedicht’; Jean Deschamps behandelt ‘De fragmenten van twee handschriften van “De Spiegel Historiael” in vier kolommen’; L. Debaene schrijft over ‘De betekenis van het oudste Vlaamse volksboek van Ulenspieghel’; L. Roose verkent ‘De poëtica der Brabantse rederijkers in 1561’ onder de titel ‘Dwelck den mensche aldermeest tot consten verwect’; F. van Vinckenroye publiceert ‘Onuitgegeven werk van J.B. Houwaert in het handschrift J. Michiels’; A. Keersmaekers heeft o.a. de herkomst van Diego achterhaald in de variant van ‘P.C. Hoofts ‘Chanson a Madame’: Variaties op een situatie’; J. Smeyers verdiept zich in een 18e-eeuwse grammatica, ‘De Vlaemsche spraek- en spel-conste van Balduinus Janssens
| |
| |
(1775)’; M. Janssens beschouwt de literaire weerslag van een martelaarschap in ‘Het geval Herman van den Reeck in de Vlaamse expressionistische poëzie’; H. van Gorp zoekt naar het ontstaan van de figuur van de ‘self-conscious narrator’ in de Franse ‘roman comique’ van Sorel tot Diderot: ‘De verteller in de anti-roman’ en J. Aerts levert ‘Analytische beschouwingen over ‘de eenheid van vorm en inhoud’ in de literaire theorie van A. Vermeylen’. De overige vier artikelen zijn niet van rechtstreeks belang voor de neerlandicus.
Alles bijeen een belangrijke huldebundel met vele bijdragen van uitstekend niveau. Helaas blijkt niet dat er naast de exemplaren voor de intekenaars ook een handelseditie zou zijn gedrukt.
| |
Gezelliana
De Gezelle-studie is klaarblijkelijk een uitzonderlijk stimulerend gebied van onderzoek. Behalve het nieuwe, zesde, deel van de Gezellekroniek (Kapellen, Guido-Gezellegenootschap, 1970; prijs: Bfr. 320), vallen aan te kondigen: R.F. Lissens, Gezelle-briefwisseling I: verzameling Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen (Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1970; verschenen als No. 1 van de reeksen ‘Teksten en Studiën, uitgegeven door het Centrum voor Gezellestudie’ en van ‘Studia Flandrica’; prijs Bfr. 275) en de eerste (dubbele) aflevering van een nieuw tijdschrift: Gezelliana, mededelingen van het Centrum voor Gezellestudie bij de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius, Antwerpen, geredigeerd door R.F. Lissens en J. Boets (Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1970. Prijs: Bfr. 180 p.jg., losse nummers: Bfr. 55).
De tijdschriftaflevering bevat drie artikelen: J. Boets laat in ‘Gezelle en de schoolstrijd te Kortrijk’ zien dat de dichter zich met de nodige krachtdadigheid in de politieke controversen heeft gemengd, Pierre Hessmann publiceert de brieven van J.H. Bormans aan Gezelle - voornamelijk over Jan Praets Leeringhe der Salighede -; Lissens tenslotte heeft de eerste publikatie van ‘'t Er viel ne keer...’ ontdekt, in een Vlaamsch letterkundig album van 1881 en bespreekt de reacties op de verschijning.
De uitgave van de Gezelle-correspondentie uit het A.M.V.C. laat t.a.v. de verzorging niets te wensen over: alle gegevens die de lezer verlangen kan, worden consciëntieus verstrekt. Helaas is de inhoud van de meeste brieven van tamelijk perifeer belang - ze zullen, zoals de editeur zelf vaststelt, voornamelijk van nut zijn voor de biografie van de Kortrijkse jaren.
Het zesde deel van de Kroniek vormt opnieuw een flink boekdeel (224 blz.) met een zeer gevarieerde inhoud: o.m. twee in memoriam-artikelen over Baur en Asselbergs in het licht van hun bemoeienissen met Gezelle, een belangwekkend stuk door L. Schepens, ‘Guido Gezelle en de familie Smith’, dat nieuw licht werpt op zijn overplaatsing naar Kortrijk, en een beschouwing van K. Meeuwesse over de ‘Albumblaren’ die bijdraagt tot de oplossing van een probleem waar Westenbroek in zijn proefschrift niet was uitgekomen. Enkele bijdragen ook leveren het bewijs dat Gezelle nog altijd een dankbaar object is voor de hagiografie. Tenslotte moet vermeld worden de uitgebreide ‘Klapper op de Gezellekroniek I (1963) - V (1968)’, samengesteld door J. Boets - een nuttig instrument voor Gezellianen.
a.l.s.
|
|